”WAT MAN CAN DO AGAINST SO MUCH RECKLESS HATE”
ISLAM IS TERREUR
ISLAM IS HOMOHAAT
Weer wordt de Islam als Geloof verward met gedragingen en
ISLAM IS CHRISTENHAAT
ISLAM IS ONDERWERPING
ISLAM IS DOODSTRAF DOOR AFVALLIGHEID
En met Koning Theoden uit de Lord of the Rings vraag ik
[1]
Amersfoorter Gazi Duran – een vrolijke, welbespraakte Turkse Nederlander – is sinds een jaar bestuurslid van stichting Maruf, een internationale organisatie die opkomt voor de acceptatie van LHBTI-moslimjongeren. Vanwege zijn inspanningen kreeg hij de Derk Koetje Award.
,,Ik ben daar heel blij mee. Deze prijs stimuleert mij om me ook op lokaal niveau in te zetten voor LHBTI-moslimjongeren.” Er is nog veel werk te verzetten, vertelt Duran. ,,Moslimjongeren die uit de kast komen, lopen soms grote risico’s. Ze kunnen verstoten of lastiggevallen worden. Er zijn gevallen van eerwraak bekend en ook in Nederland wordt conversietherapie aangeboden om homo’s weer ‘hetero te maken’. Gelukkig accepteren ook veel ouders de keuze van hun kind wel. Van tevoren is het niet altijd goed in te schatten hoe ze zullen reageren. Homoseksualiteit is geen bespreekbaar onderwerp.”
Het is daarom veel te makkelijk als autochtone Nederlanders een homoseksuele moslim adviseren om uit de kast te komen, vindt Duran. ,,Soms bestaat bij queer-moslims niet eens de hoop dat ouders of familieleden hun geaardheid zullen accepteren. In dat geval is het soms beter om in de kast te blijven. We noemen dat: coming-in. Je moet eerst jezelf accepteren. Zo kom je in de kast. Pas daarna kun je eruit komen. Het belangrijkste is dat je een aantal mensen in je omgeving hebt waarmee je over het onderwerp kunt praten, als je het thuis niet kan bespreken. Als een queer-moslimjongere wel uit de kast durft te komen, is dat natuurlijk mooi.”
Veel queer-moslimjongeren hebben het gevoel dat ze moeten kiezen tussen hun geloof en hun seksuele geaardheid, zegt Duran. Volgens hem is dat niet nodig. ,,De islam en homoseksualiteit gaan prima samen, zegt hij. ,,De Koran spreekt zelfs niet eens over homoseksualiteit. In het verhaal van Lot wordt seksueel contact tussen mannen veroordeeld, maar dat is in een setting van verkrachting. Door sommige mensen wordt homoseksualiteit teruggebracht tot seks tussen mensen van hetzelfde geslacht. Maar homoseksualiteit heeft ook te maken met liefde en identiteit.”
Barbies
Als klein kind wist Duran al dat hij anders was dan andere kinderen. ,,Ik speelde veel met zeemeerminnen en barbies. In het begin had ik niet door dat dat apart was, maar mensen vonden het nodig om mij dat te vertellen. Ik snapte er niks van. Rond mijn tiende merkte ik dat ik jongens aantrekkelijker vond dan meisjes, al had ik nog steeds het beeld dat ik later zou gaan trouwen met een vrouw en kinderen zou krijgen. Een ander wereldbeeld kende ik niet.”
Hij wist niet wat hij aan moest met zijn gevoelens. ,,Ik voelde me schuldig tegenover mijn ouders en familieleden. Ik dacht: jullie geven mij een goede opvoeding, betalen mijn opleiding en hebben het beste met mij voor. Maar ik kan niet waarmaken wat jullie willen. Ik zal nooit trouwen met een vrouw en kinderen krijgen. Ik voelde me slecht en minderwaardig.”
Op zijn vijftiende kwam Duran uit de kast. ,,Ik maakte mijn ouders midden in de nacht wakker en zei: ik moet jullie iets vertellen. Ik ben niet wie jullie denken dat ik ben. Ik val op jongens. Ze vroegen me wat ik bedoelde en ik legde uit dat ik meisjes niet aantrekkelijk vond. Het bleef even stil. Toen zei mijn vader: ,,Wie of wat je ook bent. Jij zult altijd mijn kind blijven. Ik zal altijd van je houden.” Een heel bijzondere reactie. Wel waren ze in shock. In hun ogen word je homo als je geen goede opvoeding hebt gehad, als je ouders tekort zijn geschoten. Ze wisten er niks van af en gaven zichzelf de schuld. Ze waren ook bang dat mij wat ergs zou overkomen. Dat ik mishandeld zou worden of hiv op zou lopen. Maar ze steunden me wel.” Duran vertelde ook zijn vrienden en familieleden over zijn geaardheid. Al snel wist iedereen die hij kende in zijn toenmalige woonplaats Harderwijk dat hij homoseksueel is. Kort daarna werd hij door een groep (vooral witte) jongens lastiggevallen, gepest en in elkaar geslagen. ,,Ik hield het allemaal voor mezelf . Ook deed ik geen aangifte. Ik wist niet eens dat het strafbaar was.”
In een mum van tijd werd ik heel mondig
Mondig
De pesterijen duurden twee jaar lang, totdat Duran ging studeren in Utrecht. In die tijd verdiepte hij zich verder in de islam, homoseksualiteit en aanverwante onderwerpen. ,,In een mum van tijd werd ik heel mondig. Van een doodsbang jongetje die zichzelf haatte, veranderde ik tot iemand die van zichzelf houdt.” Zijn ouders maakten eenzelfde omslag mee. Ze accepteren zijn homoseksualiteit helemaal. ,,Ze gaan zelfs mee naar de pride. Dan staat mijn vader aan de kant met een biertje en mijn moeder hult zich in een regenboogvlag.”
Duran besloot enkele jaren geleden zijn kennis en ervaring in te gaan zetten om andere queer-moslimjongeren te helpen. Hij werd vrijwilliger bij stichting Maruf. De organisatie houdt lezingen, workshops en conferenties en schrijft opiniestukken om de dialoog tussen de moslimgemeenschap en de LHBTI-gemeenschap te bevorderen. Ook kunnen jonge queer-moslims zich inschrijven voor het Queer Muslim Empowerment Program. De cursus bestaat uit zes bijeenkomsten over homoseksualiteit, religie en samenleving. ,,Het doel is om mensen bewust te maken wie ze zijn, en waarom ze geworden zijn wie ze zijn.” Daarna gaan de cursisten een weekend weg. ,,Dan duiken we in historische en religieuze teksten en bekijken wat er nu echt staat. Hoe mensen die de cursus volgen van te voren binnenkomen en hoe ze weggaan, is een wereld van verschil.” Duran gaat verder met zijn missie. Hij wil meer empathie vanuit de moslimgemeenschap bewerkstelligen voor LHBTI’ers en meer empathie vanuit de niet-moslimgemeenschap creëren voor moslims. Geen geringe ambitie, maar een droom die hij ooit werkelijkheid hoopt te zien worden.
AD
De vijand van mijn vijand is mijn vriend. Dat geldt overal ter wereld, en al helemaal in het Midden-Oosten – met één uitzondering. Daar hebben drie vijanden van elkaar – de machthebbers, de islamisten en de Arabische nationalisten – één en dezelfde gemeenschappelijke vijand: de Joden.
Het is een uniek fenomeen.
Antisemitisme bestond in het Midden-Oosten lang vóór de stichting van de staat Israël. Het werd sterker in de jaren negentig tijdens het vredesproces. En toen het vredesproces afbrak, klom het tot ongekende hoogte.
In 1995, op het hoogtepunt van het vredesproces tussen Palestijnen en Israëliërs, dus lang vóór de huidige intifada, en zestien jaar nadat Egypte een vredesverdrag had getekend met Israël, publiceerde de respectabele Egyptische regeringskrant Al Ahram de vertaling van het zojuist door Sjimon Peres geschreven boek ‘Een Nieuw Midden-Oosten’. Peres beschreef daarin een toekomstig Midden-Oosten, waar Arabieren en Israëliërs met elkaar in vrede en welvaart zouden leven. Maar zeer veel Arabieren zagen dat ‘Nieuwe Midden-Oosten’ als de bevestiging van hun definitieve nederlaag, na bijna honderd jaar oorlog. Vandaar dat Peres’ boek in Al Ahrams vertaling werd ingeluid door een verrassend voorwoord: ,,Nu heeft Sjimon Peres het definitieve bewijs gegeven dat de ‘Protocollen van de Wijzen van Zion’ inderdaad authentiek en echt zijn. Het boek (van Peres) is een nieuwe stap in het realiseren van deze gevaarlijke samenzwering.”
Hoewel algemeen bekend was dat de ‘Protocollen van de Wijzen van Zion’ een vervalsing waren uit 1895 van de geheime politie van tsaristisch Rusland om pogroms aan te moedigen tegen de Joden, worden zij de afgelopen vijftig jaar in alle landen van het Midden-Oosten verkocht en in vele kranten als feuilleton afgedrukt als onderdeel van de permanente oorlog tegen Israël. Het boek heeft intussen al zestig herdrukken achter de rug. Ikzelf heb bij toeval stapels van die boeken gezien in de kelder van de Iraanse ambassade, toen die nog in Den Haag was gevestigd.
In 1951 werden de ‘Protocollen’ voor het eerst in Egypte uitgegeven, voorzien van een toelichting, waarin werd onthuld dat de driehonderd rabbijnen die de ‘Protocollen’ hadden opgesteld, allen ook aan het eerste Zionistische Congres van 1897 in Bazel hadden deelgenomen. Op dat congres hadden de Joden, zo schreef hij, besloten de wereld te overheersen – te beginnen met de vestiging van Davids koninkrijk.
In de christelijke Middeleeuwen zag men de Joden als de veroorzakers van de pest-epidemie, die honderdduizenden mensen het leven kostte. In de moderne moslimwereld plegen Joden net zulke misdaden: Zij verspreiden moedwillig aids, zoals de Egyptische media de afgelopen jaren verkondigden. En zij vergiftigen het water, zoals Arafat en de Palestijnse media onafgebroken hebben gesteld, lang voordat de intifada uitbrak.
Deze antisemitische indoctrinatie is nu ook in de Arabische amusementsindu-strie doorgedrongen. Afgelopen december konden de Egyptische, Syrische, Libanese en Palestijnse tv-kijkers tijdens de ramadan genieten van soap-series, die allemaal duidelijk maakten dat Joden zich van andere mensen onderscheiden door hun leugenachtigheid, hebzucht en bedrog, waardoor het onmogelijk is om in vrede met hen te leven.
In Egypte werd de serie ‘Ruiter Zonder Paard’ vertoond, gebaseerd op de ‘Protocollen’, met alle bekende verdorvenheid van de Joden, inclusief hun afschuwelijke haakneuzen, regelrecht overgenomen van de nazi’s – wat een beetje vreemd is omdat Arabische en Joodse neuzen erg weinig van elkaar verschillen.
In Syrië toonde men de serie ‘De Ineenstorting van Legendes’, die laat zien dat het Oude Testament een geschiedvervalsing is van de rabbijnen om een zogenaamde historische band met Israël te leggen. De serie stelt ook dat er absoluut geen relatie is tussen het Oude Testament en de Tien Geboden.
De Palestijnse tv had een soortgelijk thema: er is nooit een Joodse Tempel in Jeruzalem geweest en elke historische relatie tussen de Joden en Jeruzalem is één grote leugen. Arafat zelf vertelde dat trouwens al drie jaar geleden aan president Clinton tijdens de mislukte vredesonderhandelingen in Camp David.
Al die soap-opera’s hebben één ding gemeen: het is onmogelijk met Joden in vrede te leven, omdat zij een permanente bedreiging vormen voor de rest van de mensheid. Hun godsdienst is één en al leugen en wat zij over hun geschiedenis vertellen is een voortdurende verdraaiing van het verleden.
De islamisten verkondigden al decennia- lang dat Joden een gevaar voor de hele mensheid zijn. Maar nu is dat niet langer een overtuiging van alleen de islamisten; ook een groot deel van de Arabische middenklasse gelooft dat – waaronder zeer veel jongeren die nooit of bijna nooit een moskee bezoeken. In dit kader past het verhaal dat de Mossad, de Israëlische inlichtingendienst, het Amerikaanse ruimtevaartschip Columbia, met de Israëlische astronaut Ilan Ramon aan boord, liet verongelukken om sympathie voor Israël te wekken.
Het laatste verhaal is dat de oorlog van president Bush tegen Saddam Hoessein door de Joden is georganiseerd, die zich in de Amerikaanse machtscentra hebben gesmokkeld. Die oorlog is – zo wordt nu algemeen geloofd – in werkelijkheid geen oorlog tegen Saddam, maar tegen de islam ten behoeve van de Joden en van Israël.
Toen de paus twee jaar geleden Syrië bezocht, waren daar geschiedenisboekjes te koop, getiteld ‘Een Synagoge Binnen de Kerk’. Daarin werd uit de doeken gedaan dat de Joden een complot smeden om het Vaticaan in handen te krijgen. De Syrische president, Basjar Assad, lichtte de paus en de wereld in over wat er werkelijk aan de hand was in het Midden-Oosten.
,,Er zijn veel mensen in deze wereld die nog steeds bang zijn om zelfs maar de historische feiten te noemen”, zei Basjar Assad. ,,De Joden hebben de Palestijnen op dezelfde manier vervolgd, als zij Jezus hebben vervolgd en complotten hebben gesmeed om de profeet Mohammed te verraden en te vermoorden. Het is een racistische samenleving – zelfs racistischer dan die van de nazi’s.”
Niettemin ontkent men in het Midden-Oosten, zoals tegenwoordig ook heel vaak in Europa, het bestaan van elk antisemitisme. Arabieren stellen dat zij, evenals Joden, semieten zijn – en dus onmogelijk antisemieten kunnen zijn; want dan zouden zij tegen zichzelf zijn.
In werkelijkheid bestaan er geen semitische mensen of semitische volkeren, alleen maar semitische talen: Arabisch, Hebreeuws en Aramees. Antisemitisme is niet meer en niet minder dan de moderne variant van anti-judaïsme. Waar vroeger anti-judaïsten Joden niet langer hoefden te vervolgen, als zij oprecht hun Joodse religie afzwoeren, gaan antisemieten ervan uit dat de Joodse verdorvenheid genetisch bepaald is en dus niet door de overgang naar een andere godsdienst zal verdwijnen. Want het kwaad waarmee zij behept zijn, is een eigenschap van hun ‘ras’.
Bijna alle westerse arabisten en islamologen stelden tot voor kort dat de Arabisch-islamitische wereld tolerant was en geen antisemitisme kende. Wat betreft specifieke periodes hadden ze gelijk. In Spanje en in het Bagdad van de 12de eeuw bijvoorbeeld stonden Joden in hoog aanzien bij de machthebbers – maar wél op voorwaarde dat zij zich als onderworpenen gedroegen. In de islamitische oudheid betekende tolerantie: het accepteren van de anderen ondanks hun minderwaardigheid. Pas na bekering waren Joden en christenen gelijkwaardig aan de moslims. Daar ligt het verschil tussen anti-judaïsme en antisemitisme.
Antisemitisme omvat alle varianten van minachting, afschuw, vrees, woede en haat ten opzichte van Joden – of ze nu godsdienstig zijn of niet – en de praktische maatregelen die daaruit voortvloeien.
Het Griekse werkwoord thaumazo betekende oorspronkelijk: ik verwonder mij. Vervolgens: ik bewonder. Daarna: ik ben jaloers. En ten slotte: ik ben boos. Die ontwikkeling maakte de profeet Mohammed door ten aanzien van de Joden. Aanvankelijk dacht hij de Joden te kunnen bekeren tot zijn nieuwe leer. De Juden-freundliche verzen in de Koran verwijzen naar die periode. Maar toen de Joden halsstarrig weigerden zich te bekeren, werd de Profeet – of Allah, het hangt er maar van af, wat je gelooft – heel erg boos. Dat vertaalde zich in andere, zeer anti-Joodse koranverzen, waarin zij als apen en zwijnen worden beschreven – lieden die proberen om de eenheid van de islamitische gemeenschap op allerlei manieren te saboteren en zo de macht over te nemen. En het vertaalde zich in de hadith, de mondelinge overlevering van de Profeet, die onder andere beschrijft hoe het de Joden zal vergaan op de dag van het Laatste Oordeel: ,,De Joden verstoppen zich achter de rotsen en de bomen. Maar de rotsen en bomen roepen: ‘O Moslim, O dienaar van God, er is een Jood achter mij. Kom en dood hem’.”
Een Jordaanse sjeik vertelde mij in 1994 dat koning Hoessein duizend afspraken kon maken met Israël over normalisatie van de betrekkingen en het staken van alle vijandelijke propaganda, maar dat de koning de voorgangers in het gebed niet kon verbieden in de moskee de Koran te citeren. ,,En zodra wij dat doen”, zei hij, ,,weten alle gelovigen wat wij bedoelen.”
Die tweeslachtigheid in de Koran ten aanzien van de Joden uitte zich sindsdien in hun juridische positie. Zij waren, net zoals de christenen, dhimmi, beschermde volkeren – dat wil zeggen ‘Volkeren van het Boek’, die niet uitgeroeid mochten worden. Maar zij waren wel in alle islamitische rijken onderworpenen – dat wil zeggen tweederangsburgers, die hun plaats moesten kennen. Hun dubbele positie vertaalde zich in de praktijk op verschillende manieren. Enerzijds werden zij door de moslims beschermd, konden zij hun godsdienst vrijuit belijden en mochten zij hun eigen organisaties hebben – een soort soevereiniteit in eigen kring. Anderzijds mochten zij geen wapens hebben. In Jemen bijvoorbeeld, waar Joden de goud- en zilversmeden waren, aangezien dat als een verachtelijk beroep gold, maakten zij wél de djambia’s, de gekromde messen, die iedere manlijke Jemeniet in zijn gordel meedraagt, maar mochten ze die zélf niet dragen. Joden moesten onder islamitisch bestuur een speciale belasting betalen voor het feit dat ze beschermd werden, aangezien ze geen wapens mochten hebben. Zij mochten niet op een paard rijden, alleen op een ezel. Hun huizen moesten laag zijn met een teken aan de deurpost dat daar Joden woonden. Zowel zij, als hun vrouwen en bedienden moesten andere kleding en ander schoeisel dragen om als niet-moslims herkenbaar te zijn. Badhuizen – en soms bepaalde straten – waren voor Joden verboden, aangezien zij als onrein werden beschouwd. En zij moesten zich, nóg veel meer dan vrouwen, onderdanig opstellen.
Toch verschilde de behandeling van Joden door de moslims aanzienlijk van die door de christenen. De christenheid beschouwde de Joden als de moordenaars van God. Alleen al daarom verdienden ze niet te leven. De islam daarentegen zag zichzelf als een triomferende godsdienst, die alleen de Joden klein hoefde te houden. Anders dan het christendom, zag de islam het jodendom niet als een theologische bedreiging – en al helemaal niet als een politiek-militaire bedreiging.
Moslims hoefden de Joden dan ook niet uit te roeien, omdat God zélf hen in het Hiernamaals streng zou straffen. Zij hadden immers niet alleen het woord Gods vervalst, dat reeds lang voor de Koran bestond, maar ook nog eens Zijn Profeten vermoord of geprobeerd te vermoorden. Zij hadden zelfs, volgens de hadith, de Profeet vergiftigd. En zij hadden voortdurend complotten gesmeed – met als doel de eenheid van de moslimgemeenschap te versplinteren, door allerlei heidense afwijkingen van de geloofsleer aan te moedigen en de moslims tegen elkaar op te zetten. De ‘Protocollen van de Wijzen van Zion’ sluiten ragfijn aan bij deze religieuze traditie.
Niettemin waren Joden in de traditionele islam alleen in theorie gevaarlijk. Men kon ze vertrouwen, zolang ze maar hun inferieure positie van dhimmi accepteerden. Maar onder druk van het westerse kolonialisme, kwamen in bijna alle islamitische landen zowel Joden als christenen in een betere positie. Zij waren formeel-juridisch niet langer dhimmi, beschermde volkeren. De afbraak van hun dhimmi-positie was een enorme slag in het gezicht van de traditionele islam. Die vernedering leidde in het midden van de 19de eeuw tot de verspreiding in Syrië en Libanon van het ‘bloedsprookje’ – via Arabische christenen – gevolgd door een bloedige pogrom in 1840 in Damascus.
Volgens het uit Europa overgenomen bloedsprookje vermoorden Joden moslim-kindertjes om met hun bloed lekkere matses te bakken, in opdracht van de Talmoed. Arabische christenen waren de eersten die, opgeleid door westerse zendelingen, kennis hadden genomen van allerlei Europees-christelijke ideeën. In hun verzet tegen de macht van de islam waren deze christenen ook de eersten die het Arabisch-nationalisme in al zijn verschillende vormen als tegenkracht aanhingen.
Het Arabisch-nationalisme beroept zich op de unieke kracht van wat het noemt ‘de Arabische Natie’. Dat betekende vijandschap tegen alle vormen van westers imperialisme en kolonialisme, die na enige tijd vereenzelvigd werden met de Arabische Joden. Velen van hen hadden namelijk geprofiteerd van westerse opleidingen, en zo een betere economische positie gekregen. Dat leidde tot gevoelens van groeiende onzekerheid, bedreiging en vernedering onder de moslims – en dus tot meer antisemitisme.
Het zionisme, dat gesteund werd door het kolonialistische Engeland, versterkte die gevoelens. In de hele Arabische wereld namen de nationalistische partijen de ideeën over van het nationaal-socialisme en het fascisme; zij zagen nazi-Duitsland en fascistisch Italië als een vanzelfsprekende bondgenoot tegen de Britse en Franse overheersing.
Zo was de Palestijnse Groot-Moefti, Hadj Amin al-Hoesseini, een enthousiast aanhanger van het uitroeiingsprogramma van de nazi’s. Hij leidde in de jaren 1936-’39 de eerste Palestijnse intifada tegen de Joden en de Britten, die in naam van de islam werd gevoerd. Toen die opstand na vele duizenden doden was neergeslagen, bezocht hij de Duitse vernietigingskampen en zette een wervingscampagne op onder de moslims van Bosnië om aan de kant van Hitler mee te vechten. In Bagdad begon in 1941 een opstand tegen de Engelsen, die gepaard ging met een pogrom, waarbij veel Joden door de opgezweepte menigtes werden vermoord en hun vrouwen verkracht.
In de jaren veertig, vijftig en zestig sprak niemand in de Arabische wereld over strijd tegen de ‘zionisten’. Die terminologie kwam pas in zwang na de verloren Juni-oorlog van 1967, toen de Sovjet-Unie haar Arabische bondgenoten erop wees dat hun openlijk antisemitische propagandacampagne contra-productief was. Het is echter voor Arabieren vrijwel onmogelijk om antisemitisme en antizionisme van elkaar te scheiden. Zionisme is namelijk Joods nationalisme en Israël is een Joodse staat. Bovendien hebben Joden zich meester gemaakt van Palestina, dat als eeuwig en onvervreemdbaar eigendom wordt gezien van de islamitische Natie. Voor Arabieren, en al helemaal voor Palestijnen, is het verlies van Palestina onverdraaglijk, omdat zij zichzelf door de eeuwen heen als moedige strijders zagen, maar Joden als laf. Vandaar, dat alleen al de naam van dat land een taboe was.
Israël heette ‘de Zionistische Entiteit’ om zijn illegale en zeer tijdelijke karakter aan te geven – en werd door het Irak van Saddam Hoessein bijvoorbeeld nog steeds als zodanig aangemerkt. Tot in de jaren zeventig spraken westerse journalisten in de Arabische landen onder elkaar over Israël als ‘Disneyland’.
Honderden malen werd ik door Arabieren gevraagd: hoe hebben de Joden het hem gelapt om Palestina op de Arabieren te veroveren? Nooit hoefde ik het antwoord te geven, want ze wisten het al: het was de Holocaust, waarmee de zionisten de westerse wereld chanteerden om daarmee schuldgevoelens, politiek-militaire steun en veel geld los te krijgen. Vandaar de noodzaak om de Holocaust voortdurend te ontkennen of te minimaliseren. Zo vertelde de pas benoemde Palestijnse premier Aboe Mazen mij zo’n vijftien jaar geleden dat hij in Moskou geschiedenis had gestudeerd en in zijn dissertatie uiteen had gezet dat slechts ‘één miljoen Joden door de nazis waren vermoord’. Ook had hij daarin aangetoond dat de zionistische beweging actief met de nazi’s had gecollaboreerd om zoveel mogelijk Joden naar Palestina te krijgen. Het was bepaald geen origineel verhaal; het deed in de Arabische wereld allang de ronde. Pas onlangs zei Aboe Mazen tegen een Israëlische krant dat hij zoiets nu niet zou opschrijven, omdat zulke opmerkingen niet goed passen in een vredesproces.
Precies hetzelfde hoorde ik in Cairo in december 1977 van Anis Mansoer, een koptische vertrouweling van Sadat en hoofdredacteur van het weekblad Oktober – drie weken na het bezoek van president Anwar Sadat aan Israël, waar hij plechtig beloofd had: ‘Nooit meer oorlog’. Anis Mansoer had de ‘Protocollen’ in zijn blad als feuilleton uitgegeven, maar was midden in de serie gestopt, toen Sadat naar Jeruzalem ging. Op mijn vraag waarom hij zijn lezers de rest van deze interessante informatie onthield, zei hij: ,,Alles heeft zijn eigen plaats in de geschiedenis. Het vervolg moest worden onderbroken, toen wij op een vredesmissie naar Jeruzalem gingen. Eens zal het wellicht worden voortgezet.”
En inderdaad: In september 1993 verscheen in Oktober een nieuwe serie over de ‘Protocollen’, waarin werd duidelijk gemaakt dat de zionisten narcotica en drugs naar Egypte brachten, vergiftigde groenten en fruit exporteerden, alsmede geilheid veroorzakende kauwgum waardoor de Egyptische vrouwen overspel pleegden. Het opmerkelijke van die beschuldigingen is, dat zij met grote regelmaat verschijnen in alle spreekbuizen van de Egyptische, de Syrische en de
Palestijnse overheid – en dus absoluut niet alleen in die van de islamisten.
Maar terwijl de Holocaust op alle mogelijke manieren ontkend wordt, terwijl Duitse oorlogsmisdadigers een hartelijk welkom kregen in landen als Syrië en Egypte, terwijl Europese holocaust-ontkenners als helden door Arabische intellectuelen werden onthaald en terwijl de Egyptische regering systematisch alle speelfilms over de Holocaust verbood (zoals bijvoorbeeld ‘Schindlers Lijst’), omdat die mogelijk sympathie voor Joodse slachtoffers zouden kunnen opwekken, is het de afgelopen twintig jaar volstrekt normaal om Israël, zionisten en Joden als ‘erger dan nazi’s’ af te schilderen.
Zo beschreef twee weken geleden de Algerijnse ambassadeur in de VN-commissie voor Mensenrechten de situatie van de Palestijnen in de door Israël bezette gebieden als volgt: ,,Elke dag wordt daar de Kristallnacht herhaald. Israëlische soldaten zijn de ware leerlingen van Goebbels en Hitler. Moeten wij wachten totdat er nieuwe uitroeiingskampen worden gebouwd en nieuwe moordpartijen worden gepleegd, zoals in Babi jar?”
Die tegenstrijdigheid om enerzijds de
Holocaust te ontkennen en anderzijds zich op de Holocaust te beroepen is mogelijk, omdat de Arabieren met hun eigen holocaust willen schermen, waarmee zij net zulke goede zaken denken te kunnen doen als de Joden.
Daarom schreef de hoofdredacteur van de regeringskrant, Egyptian Gazette, in 1996 op de voorpagina: ‘Wanneer kaarten de Arabieren nu eindelijk eens hun eigen holocaust aan?’ Dit, naar aanleiding van de dood van 102 gevluchte Libanezen in het dorp Qana door een Israëlische artilleriebeschieting.
Wat deze hoofdredacteur toen voorstelde, is sindsdien gebeurd. De stichting van de staat Israël en de daarmee gepaard gaande vlucht en verdrijving van honderdduizenden Palestijnen werd decennialang door de Palestijnen als al-Naqba betiteld, de Ramp, maar is de laatste tijd in een holocaust veranderd. Op de antiracisme- conferentie van de VN twee jaar geleden in Durban stelden de Arabische landen dat men niet moest spreken over de holocaust, maar over een Europese holocaust. De Syrische ambassadeur zei op die conferentie dat het verhaal van de Holocaust, waarin zes miljoen Joden werden gedood, ‘een Joodse leugen’ was. En de Iraanse ambassadeur vond dat de VN antisemitisme niet als discriminatie mochten definiëren, omdat het ‘geen huidige vorm van racisme is’.
Op de muren naast de Israëlische residentie in Cairo zijn hakenkruisen gekalkt. Vlakbij heeft een apotheek ‘Verboden Toegang’ op de deur met afbeeldingen van een hond, een davidsster en een hagedis, aangezien volgens de hadith Joden in hagedissen veranderen.
Sjeik Hoessein Fadlallah, de geestelijk leider van Hezbollah, betoogt al sinds jaren dat de Joden in de vorm van de staat Israël de wereldheerschappij nastreven, aangezien zij ‘een agressieve en verraderlijke aard’ hebben en ‘de vijanden zijn van het menselijke ras’ – wat in niets verschilt van hetgeen de nazi’s over de Joden verkondigden. En volgens het Handvest van de Palestijnse organisatie Hamas werd de Volkenbond (de voorganger van de VN) in 1920 door de Joden opgericht ‘om de wereld te overheersen door middel van deze tussenpersoon’. Ook stelt het Handvest: ‘Nergens brak er een oorlog uit zonder Joodse vingerafdrukken’.
Op de middelbare scholen en universiteiten van Saoedi-Arabië krijgen de studenten een leerprogramma dat bol staat van anti-Joodse verhalen. Daar moeten zij op bevel van het ministerie van godsdienstzaken het boek ‘Monotheïsme’ uit het hoofd leren, waar het Laatste Oordeel staat beschreven: ‘Het laatste uur breekt pas aan als de moslims slag hebben geleverd tegen de Joden en hen hebben gedood.’
De gevolgen van deze antisemitische campagnes zijn niet gering: Aanslagen op Joden worden bejubeld. En de aanslagen in Amerika van 11 september 2001 worden enerzijds geprezen als ‘de Wrake Gods’, maar tegelijkertijd in de schoenen geschoven van de Mossad. Antisemitisme in de westerse wereld en in het Midden-Oosten is een altijd sluimerend virus, dat toeslaat als de samenleving in een crisis is beland en verzwakt is, en als bepaalde groepen of overheden er belang bij hebben deze ziekte te verspreiden.
In het Midden-Oosten en in West-Europa zijn thans de omstandigheden geschapen voor een groeiend en gewelddadig antisemitisme – mede door de voortdurende ontkenning ervan. Zelfs als de overheden in het Midden-Oosten zouden willen ingrijpen en op grond van politieke overwegingen een einde willen maken aan hun antisemitische campagnes, kunnen ze de geest niet meer in de fles terugstoppen, die zijzelf eruit hebben gehaald.
Dankzij internet en de Arabische satelliet tv-stations die de antisemitische propaganda verspreiden, is die geest nu overal aanwezig. De desastreuze gevolgen hiervan beginnen wij nu langzamerhand allen te merken. Want de alomvattende antisemitische campagnes beperken zich niet langer tot de oorlog tegen Joden alleen. Zij omvatten nu ook de ‘Kruisvaarders die in hun dienst staan’ – dat wil zeggen Amerika en alles waarvoor het Westen staat.
Vandaar dat de anti-Joodse verhalen anti-Amerikaanse verhalen zijn geworden. Zoals de Moefti van Jeruzalem het zo mooi stelde in een van zijn preken: ,,O Allah, vernietig Amerika, dat overheerst wordt door de Zionistische Joden. Allah zal het Witte Huis zwart maken.”
Het hoeft dan ook niet te verbazen als al die racistische verhalen ook anti-Europese verhalen worden en als het voorwoord van de komende uitgave van de ‘Protocollen van de Wijzen van Zion’ een nieuwe poging zal beschrijven tot wereldoverheersing van de Joden, de Amerikanen en hun Europese lakeien.
[21]
”
Eerwraak en eremoord
Eerwraak vloeit voort uit de overtuiging dat de familie-eer moet worden gezuiverd wanneer die ‘beschadigd’ is.
In veel landen en gemeenschappen bestaat het gebruik dat schendingen van de ‘eer’ worden gewroken. In vooral islamitische gemeenschappen leidt dat ertoe dat bijvoorbeeld een vrouw die overspel zou hebben gepleegd, of haar familie anderszins tot schande zou hebben gemaakt, wordt mishandeld, met zuur overgoten, in brand wordt gestoken of vermoord. Ook mannen worden, in mindere mate, het slachtoffer van eerwraak. Deze moorden worden met een beroep op wetten van de islam (sharia) gerechtvaardigd.
Eerwraak in ‘machoculturen’
Eerwraak is echter geenszins beperkt tot de islam: er bestaan sterke tradities van eerwraak in ‘machoculturen’ in bijvoorbeeld Sicilië, Corsica en Latijns-Amerikaanse landen. Eremoorden krijgen verhoudingsgewijs grote aandacht van de media, maar ze zijn maar een heel klein percentage van het huiselijk en ander geweld dat vrouwen in veel landen treft. In steeds meer landen vindt de justitie het eermotief niet langer reden om moordenaars vrij te spreken, maar in bijvoorbeeld Pakistan gaan de meeste daders van eerwraak nog altijd vrijuit. Diverse organisaties hebben opvanghuizen ingericht om vrouwen tegen de wraak van familieleden te beschermen.
Eerwraak in Pakistan
In 2000 vestigde Amnesty voor het eerst de aandacht op de zogenaamde ‘eremoorden’ (honour killings). De actie was gericht op Pakistan, waar naar schatting jaarlijks honderden vrouwen worden vermoord als straf voor het feit dat zij de familie-eer zouden hebben geschonden. Vaak worden de vrouwen beschuldigd van overspel, maar eremoorden worden ook gepleegd als de vrouw een partner heeft gekozen die door de familie wordt afgekeurd of een huwelijkskandidaat afwijst die door de familie was uitgekozen. Soms ook is niet de dood, maar verminking het doel van de aanslag. Amnesty vindt dat de overheid verantwoordelijk is voor de bescherming van deze vrouwen.
Eerwraak in Nederland
Ook in Nederland komt eremoord voor; het gaat om zo’n twintig gevallen per jaar. Maar eerwraak is vaak moeilijk te onderscheiden van andere vormen van huiselijk geweld. Veelal bekent de verdachte niet dat eerwraak het motief was voor de doodslag, omdat hij dan terecht moet staan voor moord met voorbedachten rade. Over advies en hulp bij gevallen van eerwraak in Nederland is uitgebreide informatie te vinden op deze website van de Rijksoverheid.”
[24]
[25]
[27]
[29]
[34]