NATIONALE AANPAK OVERLAST ASIELZOEKERS: SLEUTEL LIGT BIJ
GOEDE SAMENWERKING
10 NOVEMBER 2023
Vorig jaar zomer trad Kees Loef aan als coördinator nationale aanpak overlast asielzoekers. Met een klein kernteam werkte hij een jaar lang aan de totstandkoming van een effectieve, landelijke aanpak van dit hardnekkige probleem. Inmiddels zit zijn taak erop. “Er gebeurde al heel veel, maar het punt was: iedere organisatie deed vooral z’n eigen ding. En dat terwijl de sleutel tot een effectieve aanpak juist ligt in goede samenwerking. Daarin hebben we dan ook flink geïnvesteerd. En met resultaat!”
Overlast en agressie in de opvang, intimiderend gedrag op straat, zwartrijden in het openbaar vervoer, winkeldiefstal, tasjesroof… Al enkele jaren maakt een groep asielzoekers zich schuldig aan incidenten (7 procent van het totaal) of worden zij verdacht van criminaliteit (3 procent). Zij komen vooral uit ‘veilige landen’ als Algerije, Marokko en Tunesië. Deze groep ondermijnt het draagvlak voor de opvang van asielzoekers, van wie het overgrote deel goedwillend is en zich doorgaans correct gedraagt.
In de zomer van 2022 kreeg Kees Loef, een ervaren ‘fikser’, die al voor verschillende gemeenten (o.a. Amsterdam en Arnhem) en grote organisaties programma’s en projecten heeft opgezet op het gebied van criminaliteitspreventie en sociale veiligheid, een telefoontje. Het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV). “Mijn opdracht was – letterlijk – ‘Verzin iets – en voer het uit”, vat hij kort samen. Een heel vrije, maar ook ruime opdracht, met mandaat van de minister én de staatssecretaris van JenV. O ja, en of het ‘rond de kerst’ klaar kon zijn? Dat laatste vond ik een beetje krap voor zo’n hardnekkig probleem, dat al enkele jaren speelde. Ik heb gezegd: geef me een jaar. En dat kreeg ik.”
Samenhangende aanpak
Het afgelopen jaar ontwikkelden Loef en zijn team, in nauwe samenwerking met de betrokken organisaties uit de vreemdelingen- en de strafrechtketen – een samenhangende aanpak van deze specifieke overlastproblematiek.
Zo lopen op en rond een aantal opvanglocaties waar sprake was van veel overlast, nu toezichtteams te surveilleren. “Stevige ‘streetwise’ jongens”, weet Loef, “die bekend zijn met de taal en cultuur van de doelgroep. Ze staan in goed contact met de collega’s die werken in de opvanglocaties, met omwonenden en winkeliers. Ze houden alles scherp in de gaten en spreken overlastgevers aan op hun gedrag. Direct en duidelijk, maar zonder over te gaan tot geweld. Die aanpak kende ik nog uit Amsterdam. Ze is relatief snel op te zetten en het mooie is: je ziet vrijwel direct resultaat. Inmiddels zijn deze toezichtteams al op zeven ‘hotspot’-locaties actief.”
Snel beslissen, sober opvangen
Tegelijkertijd werkten Loef en zijn team ook hard aan verbetering van de samenwerking tussen COA, IND, DT&V en politie/AVIM (Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel) in het team dat werkt aan een snelle, slagvaardige afhandeling van de (doorgaans kansarme) asielaanvragen van de overlastplegers. Loef: “Zeg maar: een aparte procedure, onder de officiële stroom langs, om die aanvragen zo snel mogelijk af te doen.”
Overlastgevers kunnen ook in aanmerking komen voor de ‘procesbeschikbaarheidslocatie’: een heel sobere vorm van opvang, met strenge regels. Loef: “Asielzoekers die weinig kans maken op een verblijfsvergunning krijgen daar onderdak en eten, maar geen leefgeld. En ze mogen nauwelijks de deur uit, omdat ze elke dag beschikbaar moeten zijn voor de afhandeling van hun procedure. Zo lukt het om binnen twee weken een beschikking op hun aanvraag af te geven.”
De meesten wachten die beschikking overigens niet eens af. “Die hebben na een dag of twee, drie al genoeg van die sobere opvang”, lacht Loef. “Ze hadden verwacht, zoals in de oude situatie, zo’n anderhalf jaar in de reguliere opvang te kunnen doorbrengen. En vanuit die relatief luxe positie hier in Nederland rottigheid te kunnen uithalen en vermogensdelicten te kunnen plegen. Zodra ze inzien dat dat er niet meer inzit, doen ze aan – wat ik noem – ‘zelfuitzetting’: ze verlaten de opvang en vertrekken. Verreweg de meesten gaan naar het buitenland; die zien we hier niet meer terug.”
Betere aansluiting
Het afgelopen jaar is ook hard gewerkt aan een betere aansluiting tussen de vreemdelingenketen en de strafrechtketen. “De informatie-uitwisseling tussen de partners in de migratieketen en politie/Openbaar Ministerie is inmiddels sterk verbeterd”, vertelt Loef.
Een relatief kleine groep asielzoekers kan worden aangemerkt als veelplegers. Ze plegen bovengemiddeld veel delicten en beperken zich daarbij niet zo zeer tot de directe omgeving van de opvanglocatie waar ze verblijven, maar opereren kriskras door het land. Loef: “Daarom noemen we ze ook wel de ‘ongrijpbaren’, of ‘moeilijk grijpbaren’. Maar voor hoe lang nog…? Een werkgroep onder leiding van de landelijke VRIS-officier van justitie – dat staat voor Vreemdelingen in de Strafrechtketen -, geeft deze groep zo veel mogelijk lik-op-stuk.”
“Wordt iemand opgepakt voor een delict – zeg: winkeldiefstal, tasjesroof of een andere vorm van veelvoorkomende criminaliteit – en het blijkt dat die persoon in de asielprocedure zit, dan heeft het OM toegezegd die zaak zo snel mogelijk af te doen. Op een ZSM-locatie – ‘zorgvuldig, snel en op maat’ – en zo mogelijk via snelrecht. Op papier is dat nu goed geregeld. Nu nog zien of het in de praktijk ook echt zo uitpakt.”
Terugkijkend op afgelopen jaar, constateert de scheidende coördinator nationale aanpak overlastgevende asielzoekers dat er veel in gang is gezet en beter met elkaar in verband is gebracht. “De contouren van de nationale aanpak staan er nu. Alle maatregelen draaien inmiddels in de praktijk en we zien ook al de eerste effecten. Van het invoeren van de snelle procedure, in combinatie met de sobere procesbeschikbaarheidslocatie, lijkt bovendien een ontmoedigende werking uit te gaan. Ik heb dan ook goede verwachtingen dat deze aanpak gaat werken. Zeker als dit ook nog eens gaat rondzingen in de – veelal Noord-Afrikaanse – netwerken waar deze jongens deel van uitmaken: Nederland? Daar kun je maar beter niet naar toe gaan. Daar zitten ze je veel te dicht op de huid.”
“Ze zeggen wel eens ‘vreemde ogen dwingen’”, besluit Loef. “En het was ook best een onorthodoxe werkwijze voor JenV, met het kernteam en mij als ‘opgedrongen buitenstaanders’, die rechtstreeks zaken deden met de uitvoerende organisaties. Maar het departement heeft in alle opzichten buitengewoon loyaal meegewerkt. Zonder dat, hadden we dit resultaat nooit kunnen bereiken.”
Onlangs stuurden waarnemend staatssecretaris Van der Maat en minister Yeşilgöz-Zegerius de Voortgangsbrief Aanpak overlastgevend en crimineel gedrag door asielzoekers naar de Tweede Kamer. In deze brief constateren de bewindspersonen dat de landelijke en lokale maatregelen uit de nationale aanpak (zie ook de visual) effect sorteren, maar dat – hoewel de meerderheid van de asielzoekers zich gewoon weet te gedragen – er nog steeds incidenten met grote impact plaatsvinden. Dit sterkt de bewindslieden in hun ambitie om de bestaande nationale aanpak verder te versterken. In de brief lichten ze de voortgang op deze maatregelen toe en gaan nader in op enkele moties die over de overlastproblematiek zijn ingediend.
EINDE
[95]
WIKIPEDIA
DICK SCHOOF
Reacties uitgeschakeld voor Noten 92 t/m 95/HOOFDSTUK IV
VVD VINDT DE DOODSTRAF VOOR NEDERLANDSE IS’ERS ACCEPTABEL/
WAAR ZIJN NU ”ONZE WAARDEN” VVD?
ASTRID ESSED
16 NOVEMBER 2019
”
Ultieme consequentie’
VVD-Kamerlid Yeşilgöz zei woensdagavond dat de ‘ultieme consequentie’ in beeld komt voor mensen die “willens en wetens naar het kalifaat zijn vertrokken om zich in te zetten voor een strijd die echt gericht is op het vernietigen van alles waar wij hier in dit huis voor staan”. “Als zij daar vervolgens hun vreselijke misdaden begaan en de Irakezen zeggen ‘dit valt binnen ons rechtssysteem’, dan denk ik dat we het daar met elkaar over moeten hebben.”
TROUW
VVD VINDT DE DOODSTRAF VOOR NEDERLANDSE IS’ERS ACCEPTABEL
7 NOVEMBER 2019
De VVD vindt het acceptabel dat Nederlandse IS-strijders in het uiterste geval de doodstraf krijgen, mochten ze in Irak worden berecht. Deze uitspraak van Tweede Kamerlid Dilan Yeşilgöz zorgt voor grote verbazing bij andere partijen.
De Kamer debatteerde woensdag laat op de avond over de problemen met naar Syrië uitgereisde mannen en vrouwen. De druk op de regering om de eigen onderdanen daar op te halen en hier te berechten, neemt steeds verder toe. De kans is groot dat gevangengenomen IS’ers uit kampen ontsnappen en onder de radar verdwijnen, met alle gevaren van dien.
Het kabinet weigert vooralsnog om Nederlandse IS’ers te repatriëren naar Nederland. Minister Stef Blok van buitenlandse zaken ziet liever dat deze mannen en vrouwen voor een rechtbank in Irak worden berecht. Dat is buitengewoon ingewikkeld, onder meer omdat Irak de doodstraf kent.
‘Ultieme consequentie’
VVD-Kamerlid Yeşilgöz zei woensdagavond dat de ‘ultieme consequentie’ in beeld komt voor mensen die “willens en wetens naar het kalifaat zijn vertrokken om zich in te zetten voor een strijd die echt gericht is op het vernietigen van alles waar wij hier in dit huis voor staan”. “Als zij daar vervolgens hun vreselijke misdaden begaan en de Irakezen zeggen ‘dit valt binnen ons rechtssysteem’, dan denk ik dat we het daar met elkaar over moeten hebben.”
GroenLinks reageerde geschrokken. Kamerlid Niels van den Berge: “Ik vind het echt onacceptabel en ik vind dat we daar grenzen overgaan op het gebied van mensenrechten, volkenrechtelijke afspraken, die we niet over zouden moeten willen gaan.”
Ook binnen de coalitie vallen de uitlatingen van de VVD verkeerd. “Feit is dat we onze grote Europese en internationale verdragen moeten opzeggen als we dit willen doen”, zei Madeleine van Toorenburg van het CDA. Volgens D66-collega Sjoerd Sjoerdsma legt de VVD ‘een bom’ onder het kabinetsbeleid. “Als minister Blok aankomt in Saudi-Arabië, in Indonesië of in andere landen waar mensen tot de doodstraf worden veroordeeld, soms ook Nederlanders, dan kan hij nu zeggen: wij zijn altijd tegen de doodstraf. Maar als we zouden doen wat mevrouw Yeşilgöz zegt, dan zeggen die landen: “Ja, ho eens even. Toen het u goed uitkwam, was u daar wel voor. Dit zijn de wetten in ons land. Hier zijn lhbti’ers illegaal. Hier zijn atheïsten illegaal. Het zijn terroristen. Loopt u maar weer een deur verder’.”
Sjoerdsma richtte zich in het debat direct tot Yesilgoz: “Trek dat standpunt alstublieft in”. Maar het VVD-Kamerlid voelde daar niks voor.
EINDE
[88]
”Onze verworvenheden, met onze normen en waarden,is het alles of niets het is geen cafetaria model.Onze manier van leven, we hadden het net over homosexualiteit,we hebben het in Nederland over man en vrouw.We hebben het over onze verworvenheden, die voortkomen uit humanisme, uit Verlichting, die we in honderden jaren hebben opgebouwd”
2. Niemand wordt tot de doodstraf veroordeeld of terechtgesteld.”
HANDVEST VAN DE GRONDRECHTEN VAN DE EUROPESE UNIE
[90]
”In het Kamerdebat afgelopen woensdag over naar Syrië uitgereisde mannen en vrouwen gebeurde iets waar een liberaal van moet gruwen. In het Kamerdebat accepteerde de VVD, de grootste liberale partij van Nederland, dat Nederlandse Syriëgangers in aanmerking kunnen komen voor de doodstraf bij berechting in Irak.”
….
….
”Het afnemen van het Nederlanderschap ondersteunen wij dan ook van harte. Maar zijdelingse ondersteuning van de doodstraf ondersteunt de JOVD niet. Nu niet, nooit niet!”
…
”Ook de JOVD begrijpt dat een oplossing niet eenvoudig is, en dat het terughalen van IS’ers onbespreekbaar is, maar deze weg is niet juist. Een voorstel dat nog niet ten tonele kwam is het oprichten van een internationaal tribunaal, in Irak, zonder doodstraf. Mocht de VVD dit voorstel omarmen en uitvoeren, dan begeven zij zich niet alleen op een meer rechtgeaard liberaal pad. Zij zorgen er ook voor dat berechting plaatsvindt, in Irak, maar op onze voorwaarden. Wij willen de Kamerfractie van de VVD oproepen minder grove uitspraken te doen die niet in lijn zijn met dat waar liberalen voor hebben gevochten in de loop van de geschiedenis. Durf vooruit te kijken, maar vergeet nooit het verleden.”
JOVD: DE VVD DWAALT VAN HET LIBERALE PAD EN WORDT
STEEDS MEER EEN ”LAW AND ORDER” PARTIJ
12 NOVEMBER 2019
In de bescherming van individuen kan de doodstraf nooit gerechtvaardigd worden. Als de VVD dat wel doet, dwaalt de partij ernstig af van het liberale pad, betogen voorzitter Rick Oudshoorn en bestuurslid Anouk van Brug van de JOVD.
In het Kamerdebat afgelopen woensdag over naar Syrië uitgereisde mannen en vrouwen gebeurde iets waar een liberaal van moet gruwen. In het Kamerdebat accepteerde de VVD, de grootste liberale partij van Nederland, dat Nederlandse Syriëgangers in aanmerking kunnen komen voor de doodstraf bij berechting in Irak. De Nederlandse regering, de VVD en de JOVD (Jongerenorganisatie Vrijheid en Democratie) hebben altijd aangegeven IS’ers te willen berechten daar waar zij de oorlogsmisdaden hebben gepleegd: het voormalig kalifaat van IS, voor deze kwestie gaat het vooral over Irak. Het berechten daar heeft veel voordelen. Er is beter bewijs en er is geen kans op het terugkeren van voormalig terroristen in de Nederlandse samenleving. Het afnemen van het Nederlanderschap ondersteunen wij dan ook van harte. Maar zijdelingse ondersteuning van de doodstraf ondersteunt de JOVD niet. Nu niet, nooit niet!
Het wordt steeds duidelijker dat de VVD steeds meer een ‘law and order’-partij wordt, die steeds minder heeft met het liberalisme. De JOVD ondersteunt natuurlijk de lijn dat berechting in de regio moet plaatsvinden, dat zorgt voor een veiliger Nederland. Maar de doodstraf accepteren als ultieme consequentie, dat is alles behalve liberaal. Zeker voor een land, en een partij, dat internationaal strijdt voor mensenrechten. De VVD geeft echter aan pragmatisch te willen zijn in de onderhandelingen met Irak over de berechting van Nederlanders en Europese IS-strijders voor de Iraakse rechtbank. En ondanks dat het liberalisme niet dogmatisch is, kent het wel grenzen. De basisgedachte van het liberalisme beschermt individuen, van het collectief. Een echte liberaal zou daarom zeggen dat de staat nooit de beschikking mag hebben over leven en dood van haar burgers.
Internationaal tribunaal
Het liberalisme staat een sterke democratie voor en onderstreept het belang van goede rechtsgang in een sterke rechtstaat. Nu poogt de VVD dit te doen door de IS-strijders buiten de deur te houden, want de vrijheid van de één gaat zover als waar de vrijheid van de ander begint. Maar in de bescherming van individuen kan de doodstraf nooit gerechtvaardigd worden. Nu was het pleidooi van Dilan Yeşilgöz in de kamer niet geheel de rechtvaardiging van de doodstraf, het schuurde er enorm dicht tegen aan. Het roept de vraag op of de kernovertuiging van vooraanstaande VVD-Kamerleden als Dilan Yeşilgöz de kernovertuiging van de VVD representeert. Als dat het geval is, dwaalt de VVD ernstig af van het liberale pad. Het liberalisme is breed interpreteerbaar, maar het is niet louter pragmatisch, het historisch besef van de VVD zou dat moeten onderstrepen. Het wordt ook wel lastig uit te leggen aan jonge liberalen als zelfs het CDA een beter begrip tentoonspreidt dan de ‘eigen’ VVD.
Ook de JOVD begrijpt dat een oplossing niet eenvoudig is, en dat het terughalen van IS’ers onbespreekbaar is, maar deze weg is niet juist. Een voorstel dat nog niet ten tonele kwam is het oprichten van een internationaal tribunaal, in Irak, zonder doodstraf. Mocht de VVD dit voorstel omarmen en uitvoeren, dan begeven zij zich niet alleen op een meer rechtgeaard liberaal pad. Zij zorgen er ook voor dat berechting plaatsvindt, in Irak, maar op onze voorwaarden. Wij willen de Kamerfractie van de VVD oproepen minder grove uitspraken te doen die niet in lijn zijn met dat waar liberalen voor hebben gevochten in de loop van de geschiedenis. Durf vooruit te kijken, maar vergeet nooit het verleden.
EINDE
[91]
GEEN MEDELIJDEN MET JIHADISTEN/OVER IS VROUWEN, JEZIDIS EN
MENSENRECHTEN/QUOTE ATTACK OP DILAN YESILGOZ
ASTRID ESSED
2 DECEMBER 2019
AD
STEUN DE SLACHTOFFERS IN PLAATS VAN IS-VROUWEN
OPINIEHet bagatelliseren van de rol van IS-vrouwen moet stoppen, stelt Dilan Yesilgöz-Zegerius (Tweede Kamerlid voor de VVD en woordvoerder terrorisme en veiligheid). De lobby voor hun terugkeer en meer begrip is ‘beschamend’. Terwijl over de echte slachtoffers niet wordt gesproken.
Dilan Yesilgöz-Zegerius 06-11-19
‘Ik bleef hem zeggen dat het pijn deed – stop alstublieft’, getuigt het 12-jarige meisje. Hij snoerde haar de mond en bond haar handen vast. Voordat hij zich aan het 12-jarige meisje vergreep, ging hij aan de bedrand bidden. ‘Hij zei dat hij volgens de islam een ongelovige mag verkrachten. Hij zei dat hij, door mij te verkrachten, dichter bij God komt.’
De New York Times sprak met 21 vrouwen en meisjes die uit de handen van IS-strijders konden ontsnappen. De beschrijvingen van een goed georganiseerde slavenhandel en het systematisch verkrachten van Jezidi-meisjes en vrouwen, is confronterend en misselijkmakend. In ons land lijkt vooral aandacht te zijn voor de vrouwen en mannen die willens en wetens naar het kalifaat zijn afgereisd om zich bij IS aan te sluiten.
De vraag is wat er moet gebeuren met de IS’ers die ‘spijt’ hebben gekregen van hun deelname aan de strijd. ‘IS-bruiden’ worden de vrouwen eufemistisch genoemd. Waar over de echte slachtoffers van IS, zoals de Jezidi-gemeenschap, nauwelijks wordt gesproken, lijkt iedereen zich zorgen te maken over de vraag of en hoe deze vrouwen moeten worden teruggehaald naar Nederland. Laten we stoppen met het bagatelliseren van de rol van IS-vrouwen. Zij zijn bewust afgereisd naar Syrië en Irak uit sympathie voor een verderfelijk gedachtegoed.
Geen huisvrouwen
Het zijn geen huisvrouwen en moeders die slechts voor de kinderen zorgden. Getuigenissen van verschillende Jezidi-vrouwen, zoals Nadia Murad en Parween Alhinto, liegen er niet om. Zij werden jarenlang gemarteld en mishandeld door IS-vrouwen. Zij rekruteerden nieuwe IS’ers, hielpen hun mannen om gevangenen te verkrachten en verheerlijkten deze vreselijke misdaden ook nog.
Voor de VVD is er geen enkele reden om deze vrouwen een tweede kans in Nederland te geven. De lobby voor repatriëring en meer begrip voor IS-vrouwen is wat de VVD betreft beschamend en naïef. Dit zijn oorlogsmisdadigers die alle mensenrechten die zijzelf grof hebben geschonden nu ineens willen gebruiken om terug te kunnen keren naar Nederland. Die de rechtsstaat die zij niet erkennen, nu doodleuk willen gebruiken. Onbegrijpelijk dat zij zo graag terugkeren naar het land dat zij bij hun volle verstand en vanuit diepgewortelde verachting hebben verlaten.
Ik weiger te geloven dat zij slechts slachtoffers waren van hun echtgenoten. Laten we luisteren naar de echte slachtoffers, in plaats van deze ‘bruiden’ nog langer de hand boven het hoofd te houden. Wat de VVD betreft begint dat met het ontvangen van Nadia Murad en andere slachtoffers in de Tweede Kamer, zodat iedereen de gruwelijkheden die de werkelijke slachtoffers zijn aangedaan, uit eerste hand kan horen. En wij hen kunnen beschermen, in plaats van vrouwelijke terroristen.
EINDE
Reacties uitgeschakeld voor Noten 86 t/m 91/HOOFDSTUK III
Asielzoekers mogen op basis van de huidige regels niet in een speciale opvanglocatie voor overlastgevende asielzoekers worden geplaatst, oordeelde de rechter vrijdag. Daarmee staat de zogenoemde procesbeschikbaarheidslocatie (PBL) even op losse schroeven.
Het demissionaire kabinet wilde flink inzetten op het aanpakken van overlastgevende asielzoekers. Een van de maatregelen was een speciale opvanglocatie waar overlastgevende asielzoekers hun asielproces moeten uitzitten: de PBL.
In die PBL vangt het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) op die overlast veroorzaken én weinig kans hebben om een verblijfsvergunning te krijgen. Het gaat bijvoorbeeld om asielzoekers uit landen die door Nederland veilig zijn bevonden. De pilot voor deze manier van opvang begon vorig jaar in Ter Apel. Binnenkort moet er een tweede locatie in Budel komen.
Maar een van de asielzoekers die deze maatregel kreeg opgelegd, stapte naar de rechter. Die oordeelde vrijdag dat er “onvoldoende grondslag is voor het vrijheidsbeperkende karakter van de opvang in een PBL”.
Wat is een procesbeschikbaarheidslocatie?
De naam zegt het eigenlijk al. In een procesbeschikbaarheidslocatie moeten asielzoekers vrijwel de hele dag beschikbaar zijn voor hun asielproces. De asielzoekers moeten een verplicht dag- en avondprogramma volgen. De PBL is afgesloten van de rest van de asielopvang en de asielzoekers mogen de PBL per dag twee keer een uur verlaten.
PBL blijft vooralsnog open
Volgens de rechter mogen wel vrijheidsbeperkende maatregelen worden opgelegd aan asielzoekers. Maar een PBL is een zodanig grote vrijheidsbeperking dat er speciale regelgeving voor moet zijn. Dat is nu niet het geval. Het ministerie heeft de PBL opgezet op basis van het beleid dat nu al binnen azc’s bestond.
Volgens de rechtbank heeft daarom niet alleen deze asielzoeker, maar hebben alle asielzoekers recht op gewone opvang.
Maar dat betekent niet dat er direct een streep wordt gezet door het project. Het COA en het ministerie zeggen de uitspraak te bestuderen. De PBL in Ter Apel blijft vooralsnog gewoon open, zegt een woordvoerder van het ministerie van Justitie en Veiligheid.
De PBL-pilot verliep al enigszins moeizaam. Eind vorig jaar had de PBL in Budel al open moeten zijn en hadden er maximaal honderd mensen in de PBL in Ter Apel moeten zitten. Dat aantal is nu blijven steken op maximaal dertig vanwege de drukte bij het aanmeldcentrum in het Groningse dorp.
Het is daarnaast de vraag wanneer iemand daadwerkelijk overlast veroorzaakt en in de PBL terechtkomt. Demissionair minister Dilan Yesilgöz (Justitie en Veiligheid) schreef vorige week aan de Tweede Kamer dat “professionals in de keten” deze afweging maken. Maar naast de PBL bestaat er al een opvanglocatie voor asielzoekers die veel overlast veroorzaken: de zogenoemde handhaving- en toezichtlocatie in Hoogeveen.
Aanpassing: NU.nl schreef eerst dat het COA in hoger beroep zou gaan. Dit meldde het COA zelf aan NU.nl, maar dit bleek een vergissing. Het COA had twee zaken door elkaar gehaald. Op een later moment laten ze weten of ze in deze zaak in hoger beroep gaan.
EINDE BERICHT
RTV NOORD
SPECIALE OPVANG VOOR OVERLASTGEVENDE ASIELZOEKERS
TER APEL OP ”PAUZESTAND” NA UITSPRAAK RECHTER
De speciale opvang van overlastgevende asielzoekers in Ter Apel gaat tijdelijk op slot. Dat heeft staatssecretaris Eric van der Burg van Asielzaken besloten. Aanleiding is een uitspraak van de rechter.
Die rechter stelde een asielzoeker in het gelijk, die was geplaatst in de zogenoemde procesbeschikbaarheidslocatie (PBL) in Ter Apel. Daarin worden asielzoekers opgevangen die weinig kans hebben op een verblijfsvergunning. Ze zitten 22 uur per dag achter gesloten deuren, zodat ze weinig tijd hebben om rond te zwerven.
Bewust vaag gehouden wat overlast is
De rechter oordeelt nu dat er ‘onvoldoende grondslag is’ om asielzoekers hier op te sluiten. Hun vrijheid wordt te zeer beperkt.
Voor Van der Burg is de uitspraak aanleiding om een pas op de plaats te maken. Het betekent dat er voorlopig geen kansarme asielzoekers in de PBL worden geplaatst.
Rust niet veel zegen op PBL
De PBL werd afgelopen zomer geopend. De verwachtingen waren hoog, maar veel zegen rust er niet op deze aanpak. Zo is het aantal plekken beperkt tot 30, terwijl de staatssecretaris beloofde dat het er snel 50 en begin dit jaar 100 plekken zouden worden. Die beloftes zijn niet nagekomen.
Al jaren overlast van deze groep asielzoekers
Ter Apel en omgeving gaan al jaren zwaar gebukt onder de overlast van kansarme asielzoekers. Ze komen uit landen als Marokko, Tunesië en Algerije. Van der Burg heeft meerdere keren laten weten dat de PBL een deel van de oplossing zou zijn voor de problemen in Ter Apel en wijde omgeving.
Niet te zeggen hoe lang het gaat duren
Volgens een woordvoerder is nog niet te zeggen hoe lang deze voorziening in de ‘pauzestand’ blijft staan. Dat hangt met name af van de verdere bestudering van de rechterlijke uitspraak.
De rechtszaak was aangespannen tegen het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Het is nog niet bekend of de opvangorganisatie in beroep gaat tegen de uitspraak.
Wat is de PBL precies?
De PBL is een woonblok waar asielzoekers worden geplaatst die weinig kans op een verblijfsvergunning hebben. Het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft er grote hekken om geplaatst. De bedoeling is dat de procedures versneld worden afgehandeld. De asielzoekers moeten daar 22 uur per dag voor beschikbaar zijn, met als gevolg dat ze nauwelijks rond kunnen zwerven in Ter Apel en omgeving.
EINDE BERICHT
RTV DRENTHE
RECHTER LEGT BOM ONDER SPECIALE OPVANG
VOOR OVERLASTGEVENDE ASIELZOEKERS IN TER APEL
1 MAART 2024
Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) heeft een asielzoeker in Ter Apel ten onrechte onder een verzwaard regime geplaatst. Dat heeft de rechtbank in Den Haag bepaald. Deze uitspraak kan verstrekkende gevolgen hebben voor de procesbeschikbaarheidslocatie (PBL), die is opgericht om de overlast in Ter Apel en omgeving te bestrijden, meldt RTV Noord.
De PBL is een woonblok in het asielzoekerscentrum in Ter Apel, waar in opdracht van het ministerie van Justitie een metershoog hek omheen is gezet. Hierin worden overlastgevende asielzoekers geplaatst. Hun aanvragen worden versneld behandeld.
‘Vrijheidsbeperking is te groot’
De asielzoekers moeten 22 uur per dag binnen blijven om zo beschikbaar te zijn voor het afhandelen van hun aanvragen. Op die manier hebben ze weinig tijd om op straat rond te zwerven.
Hoogleraar migratierecht aan de Vrije Universiteit Lieneke Slingenberg zei vorige maand in een artikel in de NRC dat dit neerkomt op detentie en dat mag niet zonder juridische grondslag.
De NRC onthulde dat deze aanpak van overlastgevers is geïntroduceerd door een vertrouweling van minister Dilan Yesilgöz van Justitie (VVD). Daarbij werd bewust vaag gelaten wat overlast is, zodat zoveel mogelijk asielzoekers konden worden aangepakt.
De rechter vernietigt nu het besluit van het COA om de 35-jarige Syfaks uit Algerije in de PBL te plaatsen. Volgens het vonnis is er ‘onvoldoende wettelijke grondslag om asielzoekers op te sluiten in de PBL’. Er wordt op gewezen dat de vrijheidsbeperking zo groot is, dat het wel goed moet worden geregeld. ‘Dat is hier niet gebeurd’, concludeert de Haagse rechtbank.
De verwachtingen waren heel hoog
De PBL is een proef, die afgelopen zomer van start is gegaan. Er is jaren aan gewerkt. De voorziening is opgezet om de overlast in Ter Apel en de wijde omgeving, waaronder dorpen als Nieuw-Weerdinge, terug te brengen. De verwachtingen waren hoog bij de start.
De uitspraak van de rechtbank kan verstrekkende gevolgen hebben voor het slagen van de proef. Wat voor de Algerijnse Syfaks geldt, zou ook kunnen gelden voor anderen die op deze wijze worden opgevangen. Dat betekent dat deze uitspraak de speciale opvang van overlastgevende asielzoekers op losse schroeven zet.
Beloftes niet nagekomen
Het zit ook al tegen bij de uitbreiding van het aantal plekken in de PBL. Dat zijn er sinds de start dertig. Het ministerie van Justitie kondigde eerder aan dat het aantal plekken in november naar vijftig zou groeien en begin dit jaar zouden het er al honderd moeten zijn. Die beloftes zijn niet nagekomen.
Het COA beraadt zich op de uitspraak en kan dus nog niet zeggen of er hoger beroep wordt aangetekend. Daar wordt begin volgende week een besluit over genomen.
EINDE BERICHT
RTV NOORD
RECHTER LEGT BOM ONDER SPECIALE OPVANG
VOOR OVERLASTGEVENDE ASIELZOEKERS IN
TER APEL
1 MAART 2024
Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) heeft een asielzoeker in Ter Apel ten onrechte onder een verzwaard regime geplaatst. Dat heeft de rechtbank in Den Haag bepaald. Deze uitspraak kan verstrekkende gevolgen hebben voor de procesbeschikbaarheidslocatie (PBL), die is opgericht om de overlast in Ter Apel en omgeving te bestrijden.
De PBL is een woonblok in het asielzoekerscentrum in Ter Apel, waar in opdracht van het ministerie van Justitie een metershoog hek omheen is gezet. Hierin worden overlastgevende asielzoekers geplaatst. Hun aanvragen worden versneld behandeld.
‘Vrijheidsbeperking is te groot’
De asielzoekers moeten 22 uur per dag binnen blijven om zo beschikbaar te zijn voor het afhandelen van hun aanvragen. Op die manier hebben ze weinig tijd om op straat rond te zwerven.
Hoogleraar migratierecht aan de Vrije Universiteit Lieneke Slingenberg zei vorige maand in een artikel in de NRC dat dit neerkomt op detentie en dat mag niet zonder juridische grondslag.
De NRC onthulde dat deze aanpak van overlastgevers is geïntroduceerd door een vertrouweling van minister Dilan Yesilgöz van Justitie (VVD). Daarbij werd bewust vaag gelaten wat overlast is, zodat zoveel mogelijk asielzoekers konden worden aangepakt.
De rechter vernietigt nu het besluit van het COA om de 35-jarige Syfaks uit Algerije in de PBL te plaatsen. Volgens het vonnis is er ‘onvoldoende wettelijke grondslag om asielzoekers op te sluiten in de PBL’. Er wordt op gewezen dat de vrijheidsbeperking zo groot is, dat het wel goed moet worden geregeld. ‘Dat is hier niet gebeurd’, concludeert de Haagse rechtbank.
De verwachtingen waren heel hoog
De PBL is een proef, die afgelopen zomer van start is gegaan. Er is jaren aan gewerkt. De voorziening is opgezet om de overlast in Ter Apel en de wijde omgeving terug te brengen. De verwachtingen waren hoog bij de start.
De uitspraak van de rechtbank kan verstrekkende gevolgen hebben voor het slagen van de proef. Wat voor de Algerijnse Syfaks geldt, zou ook kunnen gelden voor anderen die op deze wijze worden opgevangen. Dat betekent dat deze uitspraak de speciale opvang van overlastgevende asielzoekers op losse schroeven zet.
Beloftes niet nagekomen
Het zit ook al tegen bij de uitbreiding van het aantal plekken in de PBL. Dat zijn er sinds de start dertig. Het ministerie van Justitie kondigde eerder aan dat het aantal plekken in november naar vijftig zou groeien en begin dit jaar zouden het er al honderd moeten zijn. Die beloftes zijn niet nagekomen.
Het COA beraadt zich op de uitspraak en kan dus nog niet zeggen of er hoger beroep wordt aangetekend. Daar wordt begin volgende week een besluit over genomen.
EINDE BERICHT
UITSPRAAK RECHTBANK DEN HAAG
ECLI:NL:RBDHA:2024:2653
ECLI:NL:RBDHA:2024:2653
Uitspraak delenInstantie
Rechtbank Den HaagDatum uitspraak
01-03-2024Datum publicatie
01-03-2024Zaaknummer
AWB 24/7Rechtsgebieden
VreemdelingenrechtBijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudigInhoudsindicatie
Vrijheidsbeperking bij plaatsing in een PBL. De rechtbank heeft een beslissing van het COa om een Algerijnse asielzoeker in een procesbeschikbaarheidslocatie (PBL) in Ter Apel te plaatsen vernietigd. De asielzoeker was tegen die beslissing in beroep gegaan. Eiser komt uit Algerije en heeft in Nederland een asielaanvraag ingediend. Het COa heeft eiser laten weten dat hij recht op opvang heeft. Hij kan zich voor opvang melden bij een PBL in Ter Apel. Een PBL is een opvanglocatie voor asielzoekers die een kansarme asielaanvraag hebben gedaan. De PBL bestaat uit een aantal kamers en gemeenschappelijke ruimtes. Rondom de PBL staan hekken waardoor de PBL afgesloten is van de rest van de locatie. In een PBL geldt verder een streng en sober regime; asielzoekers hebben een verplicht dag- en avondprogramma en mogen de PBL 2x een uur per dag verlaten, verder niet. De rechtbank oordeelt dat vrijheidsbeperking bij opvang van asielzoekers niet uitgesloten is. De vrijheidsbeperking die zo groot is als deze moet wel goed geregeld worden. Dat is hier niet gebeurd. Dat betekent dat de beslissing om eiser in een PBL te plaatsen vernietigd wordt. Eiser heeft recht heeft op gewone opvang totdat op zijn asielaanvraag is beslist. Het beroep is gegrond.Vindplaatsen
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2024 in de zaak tussen
[naam], eiser,
geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,
(gemachtigde: mr. F. Sepmeijer).
Procesverloop
Op 20 juli 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris) aan eiser een aanwijzing gegeven op grond van artikel 55 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) dat eiser zich in verband met de behandeling van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel beschikbaar dient te houden in Ter Apel.
Op 21 december 2023 heeft het COa eiser mondeling medegedeeld dat eiser in aanmerking komt voor opvang in de PBL in Ter Apel.
Eiser heeft tegen deze mededeling beroep ingesteld.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen (geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/1067), op 2 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen, zijn gemachtigde wel. Het COa heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Het geschil heeft betrekking op het onderdak dat aan eiser wordt geboden. Eiser krijgt geen toegang tot de reguliere opvang voor asielzoekers. Hij krijgt wel toegang tot opvang in een PBL (in Ter Apel).
Achtergrond
2. Eiser heeft op 18 juli 2023 asiel aangevraagd. De asielaanvraag is op 7 augustus 2023 als kennelijk ongegrond afgewezen. Op 21 november 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht het beroep gegrond verklaard en het asielbesluit vernietigd. De staatssecretaris is daartegen in hoger beroep gegaan. Eiser stelt dat hij daarna drie keer heeft getracht om opvang te krijgen. Eiser geeft aan dat hij in Ter Apel is weggestuurd, zonder uitleg en zonder besluit. Eiser heeft zich de laatste keer op 21 december 2023 gemeld voor opvang. Het COa heeft eiser toen mondeling bericht dat hij in aanmerking komt voor opvang in de PBL. Eiser heeft vervolgens op 28 december 2023 beroep ingesteld tegen deze mededeling.
Gronden eiser
3. Eiser stelt dat het COa zonder vrijheidsbeperkende maatregel niet bevoegd is om zijn vrijheid te beperken zoals gebeurt bij opvang in een PBL. Het besluit om eiser niet op te vangen in de reguliere opvang, maar in een PBL, moet gelet op de verstrekkende gevolgen van het besluit worden neergelegd in een schriftelijk besluit. De aanwijzing (artikel 55 van de Vw) biedt onvoldoende basis voor de plaatsing in een PBL. Daarbij komt dat eiser niet in de doelgroep van de PBL valt. De doelgroep bestaat uit asielzoekers in spoor 1 (Dublin) of 2 (veilige landen van herkomst en personen met een status elders in de Europese Unie). Eiser zit in spoor 4. Voorts is de PBL niet geschikt voor langdurig verblijf; aangezien de staatssecretaris in hoger beroep is gegaan zal een nieuw besluit op de asielaanvraag nog maanden duren. Dat de plaatsing in een PBL voor onbepaalde tijd is, is onrechtmatig. De plaatsing is ook in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De gevolgen van zo’n plaatsing voor eiser staan niet in verhouding tot het doel. Wat betreft het doel van de PBL merkt eiser nog op dat het werkelijke doel van de PBL een andere is dan het beschikbaar blijven voor de asielprocedure. Er is dan ook sprake van détournement de pouvoir. Tenslotte betwist eiser dat zijn asielaanvraag kansarm is. Daarbij komt dat onduidelijk is welke kansarme asielzoekers in een PBL worden geplaatst. Heldere criteria ontbreken namelijk.
Verweer COa
4. Het COa stelt zich op het standpunt dat een schriftelijk besluit omtrent de plaatsing in een PBL niet nodig is. De plaatsing vindt zijn grondslag in de aanwijzing die is gegeven op grond van artikel 55 van de Vw. De mededeling van 21 december 2023 aan eiser, waarbij het COa eiser mondeling heeft bericht dat hij in aanmerking komt voor opvang in de PBL, is aan te merken als een door het COa verrichte rechtens relevante handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw. Dit betekent dat daar bezwaar tegen openstaat en de rechtbank niet bevoegd is om van het door eiser ingestelde beroep kennis te nemen. Het COa wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 september 20191. Ter zitting heeft de gemachtigde van het COa betoogd dat het ondanks deze stelling toch graag een inhoudelijk oordeel van de rechtbank krijgt.
Beoordeling rechtbank
Relevante wet- en regelgeving
5.1.
In Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (de Opvangrichtlijn) zijn de minimumnormen voor opvang van asielzoekers in de lidstaten vastgelegd. Aan de lidstaten is opgedragen ervoor te zorgen dat voor asielzoekers materiële opvangvoorzieningen beschikbaar zijn. Die materiële opvangvoorzieningen moeten een levensstandaard bieden die hun bestaansmiddelen garandeert en hun fysieke en geestelijke gezondheid beschermt (artikel 17 van de Opvangrichtlijn).
5.2.
Artikel 7 van de Opvangrichtlijn – dat gaat over verblijf en bewegingsvrijheid – bepaalt het volgende:
1. Verzoekers kunnen zich vrij bewegen op het grondgebied van de ontvangende lidstaat of binnen een hun daartoe door die lidstaat aangewezen gebied. Dit aangewezen gebied mag de onvervreemdbare sfeer van het privéleven niet aantasten en dient voldoende bewegingsvrijheid te bieden om ervoor te zorgen dat alle voorzieningen die deze richtlijn biedt, toegankelijk zijn.
2. De lidstaten kunnen een besluit nemen over de plaats van verblijf van de verzoeker, om redenen van openbaar belang, openbare orde of indien nodig voor een snelle behandeling en een doeltreffende controle van het verzoek om internationale bescherming.
3. De lidstaten mogen de toekenning van materiële opvangvoorzieningen bepaald in dit hoofdstuk afhankelijk stellen van het daadwerkelijk verblijf van de verzoekers op een door de lidstaten te bepalen specifieke locatie. Het besluit daartoe kan een algemeen besluit zijn, dient per individu te worden genomen en moet conform het nationale recht tot stand komen.
4. De lidstaten voorzien in de mogelijkheid van het verlenen van een tijdelijke toestemming aan verzoekers om hun in de leden 2 en 3 bedoelde verblijfplaats en/of het in lid 1 bedoelde aangewezen gebied te verlaten. Beslissingen daartoe worden individueel, objectief en onpartijdig genomen, en negatieve beslissingen worden met redenen omkleed.
Verzoekers hebben geen toestemming nodig om afspraken met autoriteiten en rechtbanken na te komen indien hun aanwezigheid vereist is.
5. De lidstaten verlangen van verzoekers dat zij hun adres bekendmaken bij de bevoegde autoriteiten en eventuele adreswijzigingen onverwijld aan die autoriteiten doorgeven.
5.3.
In artikel 20 van de Opvangrichtlijn is bepaald in welke gevallen een lidstaat de opvangvoorzieningen mag beperken, dan wel in uitzonderlijke gevallen, mag intrekken. Dat artikel luidt als volgt:
1. De lidstaten kunnen de materiële opvangvoorzieningen beperken of, in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, intrekken indien een verzoeker:
a. a) de door de bevoegde instanties vastgestelde verblijfplaats verlaat zonder deze instanties op de hoogte te stellen of, indien toestemming vereist is, zonder toestemming; of
b) gedurende een in het nationale recht vastgestelde redelijke termijn niet voldoet aan de meldingsplicht of aan verzoeken om informatie te verstrekken of te verschijnen voor een persoonlijk onderhoud betreffende de asielprocedure; dan wel
c) een volgend verzoek als omschreven in artikel 2, onder q), van Richtlijn 2013/32/EU heeft ingediend.
In de onder a) en b) bedoelde gevallen, wanneer de verzoeker wordt opgespoord of zich vrijwillig bij de betrokken instantie meldt, wordt een met redenen omklede, op de redenen voor de verdwijning gebaseerde beslissing genomen inzake het opnieuw verstrekken van sommige of alle beperkte of ingetrokken materiële opvangvoorzieningen.
2. De lidstaten kunnen de materiële opvangvoorzieningen tevens beperken indien zij kunnen aantonen dat de verzoeker zonder gerechtvaardigde reden na zijn binnenkomst in die lidstaat niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
3. De lidstaten kunnen de materiële opvangvoorzieningen beperken of intrekken indien een verzoeker financiële middelen verborgen heeft gehouden en daardoor ten onrechte van materiële opvangvoorzieningen gebruik heeft gemaakt.
4. De lidstaten kunnen sancties vaststellen op ernstige inbreuken op de regels met betrekking tot de opvangcentra en op ernstige vormen van geweld.
5. De in de leden 1, 2, 3 en 4 van dit artikel bedoelde beslissingen tot beperking of intrekking van materiële opvangvoorzieningen of sancties worden individueel, objectief en onpartijdig genomen en met redenen omkleed. De beslissingen worden genomen op grond van de specifieke situatie van de betrokkene, met name voor personen die onder artikel 21 vallen, en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. De lidstaten zien erop toe dat verzoekers te allen tijde toegang hebben tot medische hulp overeenkomstig artikel 19 en zorgen ervoor dat alle verzoekers een waardige levensstandaard genieten.
6. De lidstaten zorgen ervoor dat er geen materiële opvangvoorzieningen beperkt of ingetrokken worden voordat er een beslissing genomen is overeenkomstig lid 5.
5.4.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (EHvJ) heeft in de uitspraak van 12 november 2019, C-233/18 (Haqbin) geoordeeld dat het beperken of intrekken van de opvangvoorzieningen op grond van (onder andere) artikel 20, vierde lid, van de Opvangrichtlijn niet zo ver mag gaan dat asielzoekers daardoor verstoken blijven van elementaire levensbehoeftes zoals huisvesting, voedsel en kleding, ook niet als dit tijdelijk is. Wat wel is toegestaan, is dat wordt bepaald dat het verblijf van de betreffende asielzoeker wordt beperkt tot een afzonderlijk gedeelte van het opvangcentrum waarbij het wordt verboden met bepaalde bewoners in contact te treden of dat de asielzoeker wordt overgebracht naar een andere opvangvoorziening. Volgens het EHvJ staat de Opvangrichtlijn er ook niet aan in de weg dat de betreffende asielzoeker op grond van artikel 20, vierde lid van de Opvangrichtlijn in bewaring wordt gehouden, mits wordt voldaan aan de daarvoor in de Opvangrichtlijn neergelegde voorwaarden.
5.5.
Gelet op artikel 3a, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COa) bepaalt het COa in welke opvangvoorziening een asielzoeker wordt geplaatst en is het COa bevoegd een asielzoeker naar een andere voorziening over te plaatsen.
5.6.
De minimumnormen uit de Opvangrichtlijn zijn in Nederland (onder meer) uitgewerkt in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Zo bevat de Rva 2005 bepalingen over de toelating tot de opvang (artikelen 2 t/m 4), de beëindiging van de opvang (artikelen 5 t/m 7), wat de opvang in een opvangvoorziening omvat (artikel 9) en het beperken van de verstrekkingen (artikel 10). En het is op grond van artikel 11 van de Rva 2005 aan het COa om te bepalen in welke opvangvoorziening een asielzoeker wordt (over)geplaatst.
5.7.
Op grond van artikel 55, eerste lid, Vw kan de vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet op grond van artikel 8, onder f, van de Vw worden verplicht zich in verband met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag om een verblijfsvergunning beschikbaar te houden op een door de staatssecretaris aangewezen plaats, overeenkomstig hem daartoe door de bevoegde autoriteit gegeven aanwijzingen.
5.8.
Het beleid van de staatssecretaris over de toepassing van dit artikel is neergelegd in A5/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Als een vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd indient, wijst de Korpschef de gemeente waarin de opvangvoorziening zich bevindt aan als plaats waar de vreemdeling zich in verband met de behandeling van zijn aanvraag moet verblijven. De Korpschef doet de aanwijzing zowel mondeling als schriftelijk.
5.9.
In een brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 29 juni 20222 heeft de staatssecretaris uiteengezet welke aanvullende maatregelen worden genomen ter voorkoming en aanpak van overlast en criminaliteit door asielzoekers. De PBL is bedoeld voor de opvang van vreemdelingen met een kansarme asielaanvraag in Nederland. In de PBL geldt, op basis van huisregels een sober regime en het vereiste dat betrokkenen steeds beschikbaar zijn voor de procedure op locatie. Doel: snelle procedures waarbinnen in kortere tijd het asielverzoek wordt beoordeeld, verblijfstijd op de locatie minimaal is en de overlast door asielzoekers met een kansarm verzoek te verkleinen en het organiseren van vertrek.
5.10.
In de nota Opdrachtbrief Pré-PBL van de staatssecretaris d.d. 9 juni 2023 staat, samengevat, het volgende. De ketenprocessen zijn zodanig vormgegeven dat de procedures snel kunnen worden doorlopen. Hierbij wordt de politie verzocht om de aanvragers die in de pilot behandeld worden met voorrang door het identificatie- en registratieproces (IenR-proces) te geleiden. Van DT&V wordt gevraagd om de voorlichtingsgesprekken te starten bij het begin van deze procedure en niet af te wachten tot er een beschikking gereed is. De pilot versnelde afdoening kansarme asielaanvragen is erop gericht om deze groep mensen op één plek te houden, door middel van huisregels, een gevuld dag- en avondprogramma en de inrichting van de locatie. Indien aanvragers bij een afwijzing in beroep gaan, zullen ze deze procedure op een andere COa-locatie afwachten. Op de pilot-locatie gelden strenge huisregels, waaronder de plicht om zich een of twee keer per dag bij het COa te melden (inhuisregistratie) en zal maximaal worden ingezet op het waarborgen van de aanwezigheid van de asielzoekers voor hun procedures. Voor plaatsing in deze modaliteit komen alle kansarme aanvragers in aanmerking, waarbij geen sprake hoeft te zijn van een asielzoeker die overlast heeft veroorzaakt, zoals bij plaatsing in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) wel het geval is. Kwetsbare vreemdelingen zullen worden uitgezonderd van plaatsing in deze modaliteit. De asielzoekers die worden geplaatst in de pilot zullen zich, op grond van artikel 55, eerste lid, Vw, in verband met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag om een verblijfsvergunning beschikbaar moeten houden op een door Onze Minister aangewezen plaats, overeenkomstig hem daartoe door de bevoegde autoriteit gegeven aanwijzingen. De vreemdeling zal hiertoe een schriftelijke aanwijzing ontvangen, afgegeven door de bevoegde medewerkers van de IND (M117-C).
5.11.
In het onderhavige geval is op 20 juli 2023 aan eiser een aanwijzing als bedoeld in artikel 55 van de Vw gegeven. Deze aanwijzing houdt het volgende in:
“Ingevolge artikel 55 van de Vw wijs ik Ter Apel aan als plaats waar u zich beschikbaar dient te houden in verband met de behandeling van uw aanvraag.
Ik geef u hierbij de volgende aanwijzing. U dient zich beschikbaar te houden in de u aangewezen verblijfplaats, tenzij aan u expliciet (schriftelijk) wordt medegedeeld dat uw aanwezigheid in de u aangewezen verblijfplaats ten behoeve van het onderzoek naar uw aanvraag voor de van een bepaalde dag naar het oordeel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst niet meer noodzakelijk wordt geacht. In elk geval dient u zich op de dagen dat u een afspraak heeft in de aangewezen verblijfplaats vanaf 08:00 uur beschikbaar te houden in de u aangewezen verblijfplaats”.
5.12.
De huisregels Pré-PBL bevatten (onder 8 onder andere) de volgende huisregel:
“Betreden van locatie en aanwezigheid op locatie
U dient de hele dag aanwezig te zijn op deze COa-locatie zodat u beschikbaar bent voor afspraken in het kader van uw asielprocedure. U dient daarnaast deel te nemen aan het dag- en avondprogramma. Tijdens de vrije ruimtes in het programma kunt u de locatie kort verlaten. (…)”
5.13.
Hoofdstuk 5 van de Vw (artikel 56 e.v.) bevat bepalingen over en de voorwaarden waaronder vrijheidsbenemende en -ontnemende maatregelen kunnen worden genomen.
5.14.
Artikel 5 van de Wet COa bepaalt:
1. In afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vw zijn de afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vw van toepassing op besluiten in het kader van het onthouden dan wel de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens deze wet.
2. In afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vw worden handelingen van het COa ten aanzien van een vreemdeling als zodanig die worden verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens deze wet, voor de toepassing van deze wet met een beschikking gelijkgesteld. De afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vw zijn op die beschikking van toepassing.
Beroep of bezwaar?
6. Allereerst staat ter beoordeling of tegen de mededeling van het COa dat eiser opvang kan krijgen in een PBL beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval de mededeling niet op schrift is gesteld. Dat betekent dat van een besluit als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet COa reeds om die reden geen sprake is. Overigens is de rechtbank van oordeel dat het vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid en duidelijkheid de voorkeur verdient dat een beslissing als de onderhavige op schrift wordt gesteld en wordt uitgereikt aan de vreemdeling. Met zo’n schriftelijke beslissing kan individueel, objectief en met redenen omkleed uiteen worden gezet waarom de betreffende vreemdeling geen opvang op een reguliere opvanglocatie krijgt, maar wel opvang in een PBL kan krijgen. Nu dat in dit geval niet is gebeurd, zal de rechtbank beoordelen of de mededeling die hier is gedaan kwalificeert als een handeling van het COa die wordt verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen en die gelijkgesteld wordt met een beschikking als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wet COa.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de mededeling kan worden gezien als een weigering om eiser toe te laten tot de reguliere opvang en dat het recht op opvang komt te vervallen als eiser geen gevolg geeft aan de mededeling.
6.2.
Dat betekent dat het beroep ontvankelijk is en de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
Inhoudelijke beoordeling rechtbank
7. Uit de stukken en dat wat ter zitting naar voren is gebracht blijkt het volgende.
Op dit moment heeft alleen de opvanglocatie in Ter Apel een PBL. Feitelijk is er op het terrein van de opvanglocatie in Ter Apel een aparte opvang gecreëerd voor 30 asielzoekers. Die opvang bestaat uit een aantal (eenpersoons)kamers en gemeenschappelijke ruimtes. Deze opvang bevindt zich in een “hofje” en wordt met hekken afgeschermd van de rest van de opvang. Asielzoekers die in de PBL worden opgevangen mogen zich de hele dag op het terrein van het hofje vrijuit bewegen, maar mogen het terrein van het hofje niet verlaten. Dat laatste kan slechts tweemaal daags (een uur per keer). Verder krijgen zij een verplicht dag- en avondprogramma en moeten zij zich beschikbaar houden voor de afwikkeling van hun asielaanvraag. De plaatsing in de PBL duurt zolang er nog niet is beslist op de aanvraag. Vooraf – op het moment dat tot plaatsing in een PBL wordt besloten – wordt de duur van de plaatsing niet bepaald.
7.1.
Ter zitting heeft het COa toegelicht dat plaatsing in een PBL bedoeld is voor asielzoekers met een kansarme aanvraag. Dat zijn volgens het COa in ieder geval asielzoekers in spoor 1 en 2 en kunnen ook asielzoekers in spoor 4 zijn. Verder heeft het COa ter zitting betoogd dat de grondslag voor het vrijheidsbeperkende karakter van de individuele plaatsing in een PBL kan worden gevonden in de aanwijzing die is gegeven op grond van artikel 55 van de Vw.
7.2.
Niet in geschil is dat eiser recht heeft op opvang en dat de opvang die wordt geboden in de PBL een vrijheidsbeperkend karakter heeft.
7.3.
Op grond van de Opvangrichtlijn is het de lidstaten toegestaan om een plaats van verblijf aan te wijzen indien dat nodig is voor een snelle behandeling van de asielaanvraag. Ook is het mogelijk om een gebiedsbeperking aan te wijzen en de toekenning van materiële opvangvoorzieningen afhankelijk te stellen van het daadwerkelijk verblijf van de verzoekers op een door de lidstaten te bepalen specifieke locatie. Onder bepaalde voorwaarden is het verder toegestaan in een opvangvoorziening maatregelen te treffen die kunnen inhouden dat een asielzoeker in een andere opvanglocatie wordt ondergebracht. En dat die maatregelen mogelijk zo ver gaan dat iemand in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt of zelfs zijn vrijheid wordt ontnomen, is daarbij niet uitgesloten.
7.4.
In Nederland zijn de (minimum)normen voor de opvang, de normen voor het beperken, intrekken en beëindigen van de opvang en de vrijheidsbeperking en -ontneming geregeld en uitgewerkt in de Vw en de Rva 2005. Zo zijn in de Rva 2005 (onder andere) bepalingen over de toelating tot de opvang (artikelen 2 t/m 4), de beëindiging van de opvang (artikelen 5 t/m 7) en het beperken van de verstrekkingen (artikel 10) neergelegd. De vrijheidsbeperking die op dit moment onlosmakelijk verbonden is met de opvang in een PBL is niet een beperking die geregeld is in de Rva 2005. De Vw bevat in hoofdstuk 5 weliswaar regels voor vrijheidsbeperkende (en vrijheidsontnemende) maatregelen (artikel 56 e.v.), maar in dit geval is de vrijheidsbeperking niet gebaseerd op één van de maatregelen uit hoofdstuk 5 van de Vw. Ook daarin valt dus geen grondslag voor de vrijheidsbeperking in een PBL te vinden. En hoewel artikel 7 van de Opvangrichtlijn en het daarop gebaseerde artikel 55 van de Vw in bepaalde situaties de mogelijkheid biedt tot het aanwijzen van een locatie waar de vreemdeling moet verblijven, betekent dat niet dat op grond van dit artikel zonder meer een vrijheidsbeperking van een omvang als de onderhavige kan plaatsvinden. Zo is bijvoorbeeld onduidelijk op grond waarvan de vrijheidsbeperking zich ook uitstrekt tot de dagen of momenten waarop er geen afspraken in het kader van de asielprocedure zijn gemaakt met eiser. Ook de aanwijzing die in dit geval is gegeven duidt niet op een vrijheidsbeperking van die omvang. Die aanwijzing betreft immers alleen de verplichting voor de vreemdeling om zich in verband met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de asielaanvraag beschikbaar te houden op een aangewezen plaats, in dit geval Ter Apel. Anders dan het COa heeft betoogd biedt ook die aanwijzing in dit geval dus geen voldoende grondslag voor het vrijheidsbeperkende karakter van deze omvang bij de plaatsing in een PBL.
7.5.
De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat de beperking van de vrijheid die onlosmakelijk verbonden is aan de plaatsing in een PBL geen voldoende grondslag heeft in de toepasselijke wet- en regelgeving. Onder die omstandigheden kan het COa eiser niet voor de keuze stellen opvang in een PBL te gebruiken of geen opvang te krijgen.
7.6.
Dat betekent dat het beroep tegen de met een beschikking gelijk te stellen handeling (de mededeling van het COa) reeds hierom gegrond is. Gelet hierop komt de rechtbank aan een bespreking van de overige gronden niet toe.
7.7.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om het COa te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
-verklaart het beroep tegen de handeling (de mededeling van het COa) van 21 december 2023 gegrond;
-vernietigt de met een beschikking gelijk te stellen handeling;
-veroordeelt het COa in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier op 1 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
”In het voorjaar van 2022 ontving de Inspectie JenV een melding van misstanden binnen de HTL. Op basis daarvan vroeg de Inspectie JenV informatie op en hield zij gesprekken met medewerkers, en ex-bewoners. Ook bezocht zij eind augustus onaangekondigd twee keer de locatie en keek zij onder meer camerabeelden terug. Uit dit alles kwam het beeld naar voren dat de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL niet op orde zijn.
Zo passen woonbegeleiders geweld toe dat niet proportioneel is. De Inspectie heeft talrijke voorbeelden gehoord van incidenten waarbij asielzoekers een klap of schop kregen. Ook in gevallen waarin de asielzoeker niet agressief was of zelfs al wegliep. Enkele woonbegeleiders zeggen dergelijke uitoefening van geweld en dwang normaal te vinden, terwijl dat alleen in gevallen van zelfverdediging, en dus als laatste redmiddel, geoorloofd is. Het is onduidelijk hoe ver de boa’s mogen gaan in het toepassen van dwang, dat laat de Inspectie nog uitzoeken.
Verder heeft de Inspectie waargenomen dat enkele medewerkers de asielzoekers uitlachen of uitschelden, een werkwijze die escalatie juist in de hand werkt. Hoofdinspecteur Inspectie JenV Hans Faber: “De asielzoekers die in de HTL zitten zijn geen makkelijke groep. Maar dat betekent niet dat medewerkers zomaar geweld mogen gebruiken om personen te corrigeren. Het is belangrijk dat de HTL-medewerkers over handvatten beschikken om hun moeilijke taak te vervullen. Dat ze bijvoorbeeld weten hoe ze om moeten gaan met mensen met een verstandelijke beperking, verslaving en psychische problemen, want dat speelt er in die groep. Dat betekent voor het personeel: extra ondersteuning, begeleiding en opleiding, zodat ze makkelijker kunnen de-escaleren.”
Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen.
[DE BRIEF]
Datum 12 oktober 2022
Onderwerp Onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de handhavings- en toezichtlocatie Hoogeveen
Geachte heer Van der Burg,
Op 30 maart 2022 heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie) een melding ontvangen over vermeende misstanden in de handhavings- en toezichtlocatie (hierna: de HTL) van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COA) in Hoogeveen.1
De hierop volgende documentstudie en interviews met ex-bewoners, belangenbehartigers en medewerkers van diverse diensten bevestigden dit beeld.
Zo hebben sommige ex-bewoners met disproportioneel geweldgebruik te maken gehad en is het dagprogramma niet op orde.
Deze signalen waren dermate zorgwekkend dat de Inspectie op 30 en 31 augustus 2022 een onaangekondigd bezoek heeft gebracht aan de HTL.
Tijdens dit bezoek zijn medewerkers en asielzoekers geïnterviewd
. Ook zijn observaties gedaan en zijn begeleidingsplannen geschouwd in het informatiesysteem van het COA.
Tot slot heeft de Inspectie ter plaatse en na afloop documentatie en camerabeelden opgevraagd bij het COA.
Na afloop van het bezoek heeft de Inspectie, op 31 augustus, de bestuurder van het COA op de hoogte gesteld van de belangrijkste bevindingen.
Gezien de zorgwekkende bevindingen, bent u op 1 september jl. geïnformeerd over de bevindingen
Met deze brief informeer ik u nader over de uitkomsten van dit onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid in de HTL. Hierin komt eerst de institutionele achtergrond van de HTL aan bod, gevolgd door de conclusies en aanbevelingen die, ten slotte aan de hand van de bevindingen, worden toegelicht.
Institutionele achtergrond
Vreemdelingen die in Nederland een asielverzoek hebben ingediend, worden geplaatst in asielzoekerscentra (hierna: AZC’s). Het COA zorgt ervoor dat tijdens het verblijf in het AZC en andere opvangvoorzieningen rekening wordt gehouden
1 Het is de Inspectie bekend dat het COA een feitenonderzoek met beperkte scope laat uitvoeren. Dit onderzoek was ten tijde van het Inspectieonderzoek nog niet afgerond.
Pagina 1 van 7
BLADZIJDE 2
met de specifieke situatie van kwetsbare personen.2 Als de asielzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft, wordt naast de verstrekkingen specifieke steun en begeleiding geboden.
Verder zorgt het COA ervoor dat de asielzoeker tijdens zijn of haar verblijf in de opvang kan rekenen op bescherming van zijn of haar gezinsleven en de mogelijkheid heeft om te communiceren met onder andere familieleden en juridisch adviseurs. Vanwege de veiligheid kan hier een uitzondering op worden gemaakt.3
Als asielzoekers op AZC’s overlast veroorzaken, kan het COA gebruik maken van het maatregelenbeleid Reglement Onthouding Verstrekkingen
De meest gehanteerde maatregel is het (deels) inhouden van de wekelijkse financiële verstrekkingen.
Een andere, zwaardere maatregel betreft de plaatsing in de HTL – een maatregel die naast een eventueel strafrechtelijk traject en andere maatregelen kan worden ingezet
Volgens de ketenbrede werkinstructie is de HTL primair gericht op streng toezicht en begrenzing van negatief gedrag van asielzoekers.
Een ander doel is de veiligheid op en rond de AZC’s te vergroten. Het begeleidingsplan inclusief het te volgen programma van de HTL richt zich op het bewerkstelligen van verbeteringen in het gedrag van overlastgevende asielzoekers.
In de HTL geldt daarom een strikt dagprogramma, waarbij elke asielzoeker een mentor en een persoonlijk begeleidingsplan krijgt. Asielzoekers zijn verplicht om deel te nemen aan het dagprogramma, dat onder andere bestaat uit trainingen en sportactiviteiten. In de HTL is plek voor 50 asielzoekers. Ten tijde van het ona
angekondigde bezoek verbleven er 25 asielzoekers. Uitgangspunt is dat asielzoekers er minimaal vier weken tot maximaal drie maanden verblijven.
In de HTL werken woonbegeleiders van het COA samen met medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: de DJI), inclusief de Dienst Vervoer en Ondersteuning (hierna: de DV&O). Samen vormen zij het team van woonbegeleiders.
Daarnaast werken er buitengewoon opsporingsambtenaren (hierna: boa’s) van de DV&O. 4 De boa’s treden onder andere handhavend op in het kader van strafbare feiten en zij handhaven de huisregels van de HTL.
De huisregels van de HTL zijn strenger dan op een AZC. Aan de asielzoekers is een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd. Dat houdt in dat de asielzoekers verplicht zijn om op het terrein van de HTL te verblijven.
Tussen 22:00 uur en 08:00 uur wordt de voordeur op slot gedaan, zo vermelden de huisregels van de HTL. Ook geldt een wekelijkse meldplicht bij de afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel van de Nationale Politie en een dagelijkse inhuisregistratie bij de medewerkers van het COA.
Asielzoekers ontvangen in de HTL geen leef- en eetgeld. Daarom verstrekt het COA de maaltijden en verzorgingsproducten in natura.
2 artikel 18a van de Regeling verstrekkingen asielzoekers.
3 artikel 9, derde en vierde lid van de Regeling verstrekkingen asielzoekers
4 Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid van 4 oktober 2018, nr. 2373750, tot vaststelling van domeinen voor de opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar.
Pagina 2 van 7
BLADZIJDE 3
Conclusies en aanbevelingen Ten aanzien van de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL heeft de Inspectie de volgende conclusies en aanbevelingen.
De rechtspositie van de bewoners op de HTL is onvoldoende geborgd. De bewoners zijn in grote mate in hun vrijheid beperkt en op meerdere vlakken afhankelijk van de medewerkers.
Er is geen juridische basis voor medewerkers om geweld toe te passen, anders dan in noodweer situaties. Naar de juridische basis met betrekking tot de inzet van geweld en geweldsmiddelen door de boa’s van de DV&O, wordt onderzoek gedaan en hierover berichten wij in een later stadium.
Medewerkers passen disproportioneel geweld toe. De Inspectie adviseert aan het COA om maatregelen te nemen die het huidige patroon van disproportioneel geweld doorbreken en ander escalerend gedrag van medewerkers naar asielzoekers tegen gaat.
Daarbij valt te denken aan het introduceren van intervisie en een versterking van de toerusting van het personeel op het gebied van de-escalerende gedragsinterventies.
Er wordt onvoldoende invulling gegeven aan het dagprogramma en de begeleiding is te beperkt. De Inspectie beveelt aan om uitvoering te geven aan het dagprogramma en de persoonsgerichte begeleiding van asielzoekers, zoals omschreven in de ketenbrede werkinstructie HTL. Ook adviseert de Inspectie om de toerusting van de medewerkers te versterken.
De toegang tot de advocatuur en de medische zorg is te beperkt. Daarnaast is de bezoekregeling onduidelijk, alsook de huisregels ten aanzien van het sluiten van de voordeur. De Inspectie adviseert het COA om zorg te dragen voor een transparant beleid ten aanzien van deze punten.
De Inspectie adviseert te voorzien in een onafhankelijke klachtencommissie met vrije toegang tot de HTL
De Inspectie heeft grote zorgen over het team dat werkzaam is op de HTL en adviseert het COA om het team extra ondersteuning en zorg te bieden, als ook meer handvatten om te werken met de moeilijke doelgroep.
Hieronder licht de Inspectie deze aanbevelingen en conclusies toe door enkele bevindingen uitvoeriger te bespreken
Rechtspositie
Uit diverse interviews blijkt dat de bewonersgroep zeer divers is en dat verschillende asielzoekers, die vanwege overlastgevend gedrag zijn geplaatst in de HTL, kampen met onderliggende problematiek zoals psychiatrische en verslavingsproblematiek of een mogelijke licht verstandelijke beperking. De doelgroep is ingewikkeld, waardoor medewerkers met grillig gedrag van asielzoekers worden geconfronteerd
Hierdoor zijn de werkomstandigheden van medewerkers zeker niet gemakkelijk. De asielzoekers worden vanwege het overlastgevende gedrag op een AZC met een vrijheidsbeperkende maatregel in de
Pagina 3 van 7
BLADZIJDE 4
HTL geplaatst. 5
In de praktijk blijkt dat de asielzoekers tussen 08:00 uur en 22:00 uur het gebouw kunnen verlaten door te verblijven in de binnentuin, die is omgeven door een afgesloten hek. Dit betekent dat de asielzoekers de HTL niet zelfstandig kunnen verlaten, behalve als zij afstand doen van het recht op COAopvang.6
Alle deuren die toegang buiten het terrein van de HTL geven, zijn altijd op slot. Asielzoekers zijn niet in het bezit van een sleutel en moeten zich tot een medewerker wenden om het terrein van de HTL te kunnen verlaten.
De Inspectie constateert ook dat de huisregels van de HTL op dit punt onduidelijk zijn. Hierin is namelijk vermeld dat de voordeur tussen 22:00 uur en 08:00 uur op slot is. Het is niet duidelijk of dit de voordeur van het gebouw betreft, of de deur in de omheining van het terrein.
Toepassing van dwang en geweld door woonbegeleiders
De Inspectie heeft geconstateerd dat de woonbegeleiders, die werkzaam zijn voor het COA en de DJI (waaronder DV&O), dwang en geweld toepassen.
Het gaat daarbij bijvoorbeeld om woonbegeleiders die een asielzoeker een duw, een klap of een schop geven en het niet geautoriseerd gebruik van hulpmiddelen.
De Inspectie heeft in diverse interviews7 met (ex-) bewoners en met medewerkers van verschillende diensten talrijke voorbeelden gehoord van gebruik van disproportioneel geweld.
Ook is tijdens het bezoek aan de HTL door de Inspectie waargenomen dat een asielzoeker een ruwe duw krijgt als hij zich in een ruimte bevindt waar hij niet mag komen.
De asielzoeker raakte door de duw in disbalans.
Er was daarbij geen sprake van fysieke agressie van de zijde van de asielzoeker.
Tot slot heeft de Inspectie camerabeelden8 van de HTL en filmpjes van (ex) bewoners geanalyseerd en mede op basis daarvan geconstateerd dat er sprake is van gebruik van geweld.
Hierbij is meerdere malen naar voren gekomen dat medewerkers beginnen met het toepassen van fysiek geweld en dwang, wat niet proportioneel is, terwijl de asielzoeker geen fysieke agressie uit ten opzichte van de medewerker of zelfs al wegloopt.
Behoudens zelfbescherming is de toepassing van geweld en dwang echter juridisch niet toegestaan voor de woonbegeleiders van het COA en de DJI (waaronder DV&O). Zij zijn slechts bevoegd zichzelf te beschermen als dit het laatste redmiddel is in een gewelddadige situatie.
Mede door het ontbreken van passende maatregelen lijken de genoemde medewerkers dwang te gebruiken om ongewenst of ontoelaatbaar gedrag van bewoners te bestraffen
gebruiken om ongewenst of ontoelaatbaar gedrag van bewoners te bestraffen. Enkele medewerkers geven aan dergelijke uitoefening van dwang normaal en gerechtvaardigd te vinden.
Noch medewerkers onderling, noch de leiding faciliteren een goede vorm van intervisie of reflectie hierop.
Ernstige incidenten worden weliswaar in het team besproken. Bij kleinere voorvallen en de algemene bejegening van asielzoekers is dat niet het geval.
5 ECL:NLRBDHA:2020:6252.
6 Zo lang de asielzoeker gebruik wil maken van zijn of haar recht op COA opvang, is hij of zij namelijk gehouden op de HTL te verblijven.
7 De interviews zijn afgenomen in de periode tussen 14 juli en 31 augustus 2022.
8 De camerabeelden hebben betrekking op de periode april 2021 tot en met augustus 2022.
Pagina 4 van 7
BLADZIJDE 5
Toepassing van dwang en geweld door de boa’s van de DV&O
De boa’s van de DV&O zijn aangesteld voor een specifieke wettelijke uitvoeringstaak. Bij de uitoefening beschikken zij in specifieke gevallen over een opsporingsbevoegdheid en gewelds- en vrijheidsbeperkende middelen, waarop de Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren9 van toepassing is.
De Inspectie heeft geconstateerd dat in de HTL situaties voorkomen waarin medewerkers een bepaalde mate van onveiligheid ervaren door gedrag of bedreigingen van de zijde van de bewoners
. De aanwezigheid van de boa’s van de DV&O op de locatie draagt bij aan het veiligheidsgevoel van de andere medewerkers. De boa’s van de DV&O dragen in de HTL een uniform en geweldsen vrijheidsbeperkende middelen om hun werkzaamheden te verrichten. Zij werken onder het gezag van de Nationale Politie, Eenheid Noord Nederland. 10
De Inspectie constateert dat de boa’s fysiek geweld en handboeien gebruiken voor de uitvoering van hun taken in de HTL bij de asielzoekers.
Asielzoekers, die dus niet rechtens van hun vrijheid zijn beroofd.
De inzet van boa’s van de DV&O voor deze taak op de HTL is geregeld in een convenant11 als bedoeld in punt 9 van de in de Werkinstructie van de Dienst Vervoer & Ondersteuning12 gegeven taakomschrijving.
De Inspectie onderzoekt nog of de toekenning van deze taken op basis van de Werkinstructie en het convenant een voldoende rechtmatige basis biedt voor de uitoefening van de aan deze taken verbonden bevoegdheden van boa’s van de DV&O.
De Inspectie zoekt hiervoor afstemming met de toezichthouders. 13 De Inspectie informeert u hierover op een later moment.
Dagprogramma en begeleiding
De Inspectie heeft geconstateerd dat de in de ketenbrede werkinstructie14 genoemde persoonlijke begeleidingsplannen in de praktijk onvoldoende worden teruggezien.
Bewoners en ex-bewoners geven aan niet te weten waar ze aan moeten werken en waar ze aan moeten voldoen om meer vrijheden te krijgen en terug te keren naar een AZC.
Dit vindt de Inspectie een ernstige tekortkoming, aangezien deze asielzoekers juist gebaat zijn bij een persoonsgerichte begeleiding.
Ook aan het dagprogramma wordt onvoldoende invulling gegeven. Het dagprogramma is om die reden meer een dagstructuur te noemen; asielzoekers moeten op vaste tijden opstaan, eten en corvee doen, maar andere activiteiten zijn er nauwelijks
Bewoners en ex-bewoners geven aan dat door het gebrek aan begeleiding en een dagprogramma de verveling toeslaat, wat volgens hen leidt tot meer onrust en negatief gedrag
Ook constateert de Inspectie dat de medewerkers onvoldoende zijn toegerust om asielzoekers met psychiatrische en/of verslavingsproblematiek op een goede manier te begeleiden. De medewerkers zijn hier niet voor opgeleid en beschikken bovendien niet over passende maatregelen om consequenties te verbinden aan
9 Stb. 1994, 275, laatstelijk gewijzigd bij Stb. 2021, 46.
10 Convenantnummer: 01800-10
11 Convenant 01800-10, bijlage C.
12 Stcrt. 2009, 12830.
13 In artikel 5 Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Vervoer & Ondersteuning is bepaald dat de toezichthouder de hoofdofficier van Justitie bij het Landelijk Parket is en de direct toezichthouder de korpschef als bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012.
14 Ketenbrede werkinstructie HTL 6 februari 2020, hoofdstuk 4.3.
Pagina 5 van 7
BLADZIJDE 6
afwijkend gedrag van de asielzoekers. De huidige werkwijze is onvoldoende gericht op gedragsverandering en lijkt meer gericht op straffen. Het gebrek aan methodisch werken en handvatten voor de medewerkers leidt tot willekeur in de behandeling van de asielzoekers.
De Inspectie constateert tot slot een verbeterpunt als het gaat om de bejegening van asielzoekers door de medewerkers in de HTL
De Inspectie heeft waargenomen dat enkele medewerkers de asielzoekers benaderen op een manier die escalatie in de hand werkt.
Zo worden asielzoekers uitgelachen en uitgescholden en wordt er met regelmaat te veel dwang toegepast.
Ook is uit interviews naar voren gekomen dat wordt ervaren dat onvoldoende rekening wordt gehouden met (medische) dieetwensen, religie en gediagnostiseerde medische omstandigheden.
Toegang tot advocaat
Advocaten hebben geen toegang tot de HTL.
Als een asielzoeker zijn advocaat wil spreken wordt via Vluchtelingenwerk Nederland (hierna: VWN) een afspraak gemaakt.
De asielzoeker wordt door een medewerker begeleid naar een spreekkamer van VWN in het naastgelegen AZC.
De medewerker wacht buiten de spreekkamer tot het gesprek is afgerond. Vervolgens wordt de asielzoeker weer begeleid naar de HTL.
Als een asielzoeker geen eigen mobiele telefoon heeft, is het contact leggen met de advocaat onnodig moeilijk, waardoor de asielzoeker schade kan ondervinden ten aanzien van zijn of haar rechtspositie.
. Een dergelijke afhankelijkheid vindt de Inspectie onwenselijk.
In dit verband wijst de Inspectie op artikel 9 vierde lid van de Regeling verstrekkingen Asielzoekers, waaruit blijkt dat communicatie met een juridisch adviseur alleen kan worden geweigerd als de veiligheid in het geding is.
Tot slot, als bijkomend nadeel, kunnen zowel advocaten als medewerkers van VWN niet waarnemen wat de verblijfsomstandigheden zijn en het COA zo nodig signalen hierover afgeven.
Ontvangen bezoek
De Inspectie constateert tegenstrijdigheden ten aanzien van het ontvangen van bezoek.
Uit de interviews met de medewerkers van de HTL blijkt dat het voor een asielzoeker altijd mogelijk is om bezoek te ontvangen als het gedrag van de asielzoeker dit toelaat
Bewoners, ex-bewoners en hun belangenbehartigers zijn daarentegen in de veronderstelling dat het niet mogelijk is om bezoek te ontvangen van familie, vrienden en geestelijk verzorgers.
Uit de huisregels van de HTL blijkt dat asielzoekers voor het ontvangen van bezoek, alsook over de daaraan verbonden voorwaarden, altijd toestemming moeten vragen van het COA.
. De Inspectie vindt het ontbreken van een duidelijke en goed gecommuniceerde richtlijn hieromtrent onwenselijk
De Inspectie wijst ook in dit verband op artikel 9, vierde lid van de Regeling verstrekkingen Asielzoekers, waaruit blijkt dat inperking van het recht op bescherming van het gezinsleven slechts mogelijk is als de veiligheid in het geding is.
Klachten
Bij klachten kan een asielzoeker van de HTL gebruik maken van de klachtenregeling van het COA.
Een asielzoeker wendt zich in eerste instantie tot een medewerker of de locatiemanager, conform de wettelijke eisen uit de Algemene Wet Bestuursrecht
Als dit onvoldoende oplevert heeft een asielzoeker de mogelijkheid om in het Nederlands of het Engels schriftelijk een klacht in te dienen bij de afdeling Juridische Zaken van het COA.
Er is geen sprake van een onafhankelijke toetsing van de klachten. De bewoners van de HTL zitten in een
Pagina 6 van 7
BLADZIJDE 7
situatie waarin hun vrijheid in grote mate beperkt is, waarin zij op verschillende vlakken afhankelijk zijn van de medewerkers in de HTL en waarin regelmatig sprake is van toepassing van dwang.
Juist in deze afhankelijke en gebleken kwetsbare situatie zijn deze asielzoekers gebaat bij een onafhankelijke klachtencommissie die vrij toegang heeft tot de HTL.
Medewerkers
De Inspectie heeft ook grote zorgen over de omstandigheden waarin de medewerkers hun taak moeten uitvoeren
. De medewerkers werken, zoals eerder benoemd, met een moeilijke doelgroep en zijn daarvoor onvoldoende toegerust.
Daarnaast is een aantal medewerkers op non-actief15 gesteld in verband met een integriteitsonderzoek, wat leidt tot veel spanningen.
Het team zou in deze periode gebaat zijn bij extra ondersteuning, begeleiding en opleiding.
Medische zorg
Voor de toegang tot medische zorg zijn de asielzoekers geheel afhankelijk van de medewerkers van het COA.
De medewerker bepaalt in grote mate of en wanneer medische zorg beschikbaar wordt gesteld aan de asielzoekers
Zij doen dit zonder medische achtergrond of opleiding.
Als de asielzoeker naar de Gezondheidszorg Asielzoekers mag op het naastgelegen AZC, wordt hij in het kader van zijn eigen veiligheid en die van de mede-asielzoekers en medewerkers, constant begeleid door een medewerker van de HTL, behalve in de spreekkamer van de arts.
De asielzoeker is hierin dus afhankelijk van de beschikbaarheid van een medewerker. Vanwege de risico’s die gepaard gaan met een gebrekkige toegang tot zorg heeft de Inspectie dit signaal doorgegeven aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
De Inspectie verzoekt het COA om haar op de hoogte te houden van de opvolging van de aanbevelingen
. Aan de hand daarvan wordt door de Inspectie nadere invulling gegeven aan haar toezichtsactiviteiten.
Met betrekking tot de vraag of de boa’s van de DV&O in een op de Werkinstructie gebaseerd convenant taken kunnen worden toegekend, ten aanzien waarvan zij beschikken over de aan de taken van boa’s van de DV&O verbonden bevoegdheden, waaronder gewelds- en dwangbevoegdheden, informeer ik u later.
Hoogachtend,
Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid,
namens deze,
H.C. Faber
Hoofdinspecteur-directeur Rechtsbescherming en Executie,
wnd. Handhaving en Migratie / plv. IG
Inspectie Justitie en Veiligheid
15 Het COA heeft in de wederhoor aangegeven dat een aantal medewerkers tijdelijk is vrijgesteld geweest van het verrichten van werkzaamheden.
Pagina 7 van 7
Reacties uitgeschakeld voor Noten 83 en 84/HOOFDSTUK II
Medewerkers van de speciale opvanglocatie voor asielzoekers die veel overlast veroorzaken hebben asielzoekers uitgelachen, uitgescholden, geslagen en geschopt. De Inspectie Justitie en Veiligheid concludeert dat er op de opvang in Hoogeveen veel mis is.
De inspectie heeft vooral moeite met het ingrijpen van de woonbegeleiders. Zij zijn niet bevoegd om geweld of dwang te gebruiken, maar blijken dat soms wel te doen. “De asielzoekers die in Hoogeveen zitten zijn geen makkelijke groep, maar dat betekent niet dat er zomaar geweld mag worden gebruikt om personen te corrigeren”, zegt hoofdinspecteur Faber.
Klap of schop
Hij spreekt van talrijke voorbeelden waarbij asielzoekers een klap of een schop kregen, ook als ze niet agressief waren of wegliepen. Ook zouden medewerkers asielzoekers uitlachen of uitschelden. De inspectie noemt dat een werkwijze die escalatie juist in de hand werkt.
De inspectie Justitie en Veiligheid kwam in actie na signalen van misstanden en bezocht deze zomer onaangekondigd de locatie. Ook zijn camerabeelden bekeken en gesprekken gevoerd met oud-bewoners en medewerkers van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Wat is een handhavings- en toezichtlocatie?
Asielzoekers die overlast veroorzaken in een regulier asielzoekerscentrum kunnen voor maximaal drie maanden worden overgebracht naar een handhavings- en toezichtlocatie. Daar geldt een strenger regime.
Deze asielzoekers krijgen geen leef- en maaltijdgeld, mogen het terrein niet verlaten en moeten een dagprogramma volgen. Bij goed gedrag kan een asielzoeker weer naar een regulier asielzoekerscentrum.
Naast het geweld meldt de inspectie dat asielzoekers niet voldoende toegang hadden tot hun advocaat en medische zorg. De inspectie verwacht dat er maatregelen worden genomen om de veiligheid en leefomstandigheden van de asielzoekers te verbeteren. De bevindingen van de inspectie zijn naar het ministerie gestuurd.
Staatssecretaris weerspreekt kritiek
Staatssecretaris Van der Burg zegt in een reactie zich niet te herkennen in de conclusie van de inspectie dat er sprake zou zijn van een patroon van dwang en geweld door medewerkers. Volgens de bewindsman komt dit alleen voor in uitzonderlijke gevallen. Ook spreekt Van der Burg tegen dat bewoners onvoldoende toegang hebben tot een advocaat. Op de kritiek over gebrekkige toegang tot de medische zorg gaat de staatssecretaris niet in. Hij zegt het onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd af te wachten.
Naar aanleiding van het bezoek van de inspectie is er volgens Van der Burg een wekelijks inloopspreekuur gestart en zal de inspectie op uitnodiging van het COA een week meelopen op de opvang in Hoogeveen.
EINDE BERICHT
INSPECTIE JUSTITIE EN VEILIGHEID
LEEFOMSTANDIGHEDEN EN VEILIGHEID HTL HOOGEVEEN
MOETEN BETER
13 OCTOBER 2022
De leefomstandigheden en de veiligheid op de handhavings- en toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen zijn niet op orde. Zo gebruiken sommige woonbegeleiders dwang en geweld, terwijl ze daar niet toe bevoegd zijn. Ook is er een gebrekkig dagprogramma en zijn asielzoekers te afhankelijk van medewerkers als het gaat om bezoek van een advocaat of medische zorg. Dat concludeert de Inspectie Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV) na onderzoek.
Vreemdelingen die in Nederland een asielverzoek hebben ingediend, worden geplaatst in asielzoekerscentra (AZC)’s van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Asielzoekers die overlast veroorzaken kunnen worden geplaatst in een HTL om zo de veiligheid in reguliere AZC’s te vergroten. In de HTL werken woonbegeleiders van het COA samen met medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), waaronder de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) en werken er buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) van de DV&O. De boa’s handhaven de huisregels van de HTL en treden op tegen strafbare feiten.
Er geldt een strenger regime. Asielzoekers krijgen onder meer geen leef- en eetgeld, mogen het terrein niet verlaten en moeten verplicht een dagprogramma volgen. Ook krijgt elke asielzoeker een mentor en een begeleidingsplan om hen te helpen hun gedrag te verbeteren. Bij goed gedrag kan een asielzoeker terug naar een AZC.
In het voorjaar van 2022 ontving de Inspectie JenV een melding van misstanden binnen de HTL. Op basis daarvan vroeg de Inspectie JenV informatie op en hield zij gesprekken met medewerkers, en ex-bewoners. Ook bezocht zij eind augustus onaangekondigd twee keer de locatie en keek zij onder meer camerabeelden terug. Uit dit alles kwam het beeld naar voren dat de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL niet op orde zijn.
Zo passen woonbegeleiders geweld toe dat niet proportioneel is. De Inspectie heeft talrijke voorbeelden gehoord van incidenten waarbij asielzoekers een klap of schop kregen. Ook in gevallen waarin de asielzoeker niet agressief was of zelfs al wegliep. Enkele woonbegeleiders zeggen dergelijke uitoefening van geweld en dwang normaal te vinden, terwijl dat alleen in gevallen van zelfverdediging, en dus als laatste redmiddel, geoorloofd is. Het is onduidelijk hoe ver de boa’s mogen gaan in het toepassen van dwang, dat laat de Inspectie nog uitzoeken.
Verder heeft de Inspectie waargenomen dat enkele medewerkers de asielzoekers uitlachen of uitschelden, een werkwijze die escalatie juist in de hand werkt. Hoofdinspecteur Inspectie JenV Hans Faber: “De asielzoekers die in de HTL zitten zijn geen makkelijke groep. Maar dat betekent niet dat medewerkers zomaar geweld mogen gebruiken om personen te corrigeren. Het is belangrijk dat de HTL-medewerkers over handvatten beschikken om hun moeilijke taak te vervullen. Dat ze bijvoorbeeld weten hoe ze om moeten gaan met mensen met een verstandelijke beperking, verslaving en psychische problemen, want dat speelt er in die groep. Dat betekent voor het personeel: extra ondersteuning, begeleiding en opleiding, zodat ze makkelijker kunnen de-escaleren.”
De HTL geeft niet genoeg invulling aan het dagprogramma en de begeleiding is te beperkt. (Ex)bewoners geven aan niet te weten waar ze aan moeten werken om meer vrijheden te krijgen en terug te keren naar een AZC. Behalve eten en corvee zijn er geen andere activiteiten zoals gedragstrainingen en sport. Hierdoor ligt verveling op de loer en dit leidt juist tot meer overlast en negatief gedrag, in plaats van gedragsverbetering.
Asielzoekers hebben te beperkt toegang tot de advocatuur en de medische zorg en zijn daarbij te afhankelijk van de beschikbaarheid van HTL-medewerkers. Voor medische zorg bijvoorbeeld zijn asielzoekers geheel afhankelijk van de medewerkers van het COA. Zij begeleiden de asielzoeker bijna continu en moeten dus ook beschikbaar zijn. Ook is er geen onafhankelijke toetsing van klachten. Juist in een kwetsbare situatie waarin asielzoekers afhankelijk zijn van medewerkers en sprake is van geweld en dwang, is het belangrijk dat externe ogen meekijken. In het belang van zowel de asielzoekers als de medewerkers.
De Inspectie JenV heeft haar bevindingen direct teruggekoppeld aan het COA en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zodat er zo snel mogelijk kan worden gewerkt aan verbetering.
Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen.
[DE BRIEF]
Datum 12 oktober 2022
Onderwerp Onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de handhavings- en toezichtlocatie Hoogeveen
Geachte heer Van der Burg,
Op 30 maart 2022 heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie) een melding ontvangen over vermeende misstanden in de handhavings- en toezichtlocatie (hierna: de HTL) van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COA) in Hoogeveen.1
De hierop volgende documentstudie en interviews met ex-bewoners, belangenbehartigers en medewerkers van diverse diensten bevestigden dit beeld.
Zo hebben sommige ex-bewoners met disproportioneel geweldgebruik te maken gehad en is het dagprogramma niet op orde.
Deze signalen waren dermate zorgwekkend dat de Inspectie op 30 en 31 augustus 2022 een onaangekondigd bezoek heeft gebracht aan de HTL.
Tijdens dit bezoek zijn medewerkers en asielzoekers geïnterviewd
. Ook zijn observaties gedaan en zijn begeleidingsplannen geschouwd in het informatiesysteem van het COA.
Tot slot heeft de Inspectie ter plaatse en na afloop documentatie en camerabeelden opgevraagd bij het COA.
Na afloop van het bezoek heeft de Inspectie, op 31 augustus, de bestuurder van het COA op de hoogte gesteld van de belangrijkste bevindingen.
Gezien de zorgwekkende bevindingen, bent u op 1 september jl. geïnformeerd over de bevindingen
Met deze brief informeer ik u nader over de uitkomsten van dit onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid in de HTL. Hierin komt eerst de institutionele achtergrond van de HTL aan bod, gevolgd door de conclusies en aanbevelingen die, ten slotte aan de hand van de bevindingen, worden toegelicht.
Institutionele achtergrond
Vreemdelingen die in Nederland een asielverzoek hebben ingediend, worden geplaatst in asielzoekerscentra (hierna: AZC’s). Het COA zorgt ervoor dat tijdens het verblijf in het AZC en andere opvangvoorzieningen rekening wordt gehouden
1 Het is de Inspectie bekend dat het COA een feitenonderzoek met beperkte scope laat uitvoeren. Dit onderzoek was ten tijde van het Inspectieonderzoek nog niet afgerond.
Pagina 1 van 7
BLADZIJDE 2
met de specifieke situatie van kwetsbare personen.2 Als de asielzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft, wordt naast de verstrekkingen specifieke steun en begeleiding geboden.
Verder zorgt het COA ervoor dat de asielzoeker tijdens zijn of haar verblijf in de opvang kan rekenen op bescherming van zijn of haar gezinsleven en de mogelijkheid heeft om te communiceren met onder andere familieleden en juridisch adviseurs. Vanwege de veiligheid kan hier een uitzondering op worden gemaakt.3
Als asielzoekers op AZC’s overlast veroorzaken, kan het COA gebruik maken van het maatregelenbeleid Reglement Onthouding Verstrekkingen
De meest gehanteerde maatregel is het (deels) inhouden van de wekelijkse financiële verstrekkingen.
Een andere, zwaardere maatregel betreft de plaatsing in de HTL – een maatregel die naast een eventueel strafrechtelijk traject en andere maatregelen kan worden ingezet
Volgens de ketenbrede werkinstructie is de HTL primair gericht op streng toezicht en begrenzing van negatief gedrag van asielzoekers.
Een ander doel is de veiligheid op en rond de AZC’s te vergroten. Het begeleidingsplan inclusief het te volgen programma van de HTL richt zich op het bewerkstelligen van verbeteringen in het gedrag van overlastgevende asielzoekers.
In de HTL geldt daarom een strikt dagprogramma, waarbij elke asielzoeker een mentor en een persoonlijk begeleidingsplan krijgt. Asielzoekers zijn verplicht om deel te nemen aan het dagprogramma, dat onder andere bestaat uit trainingen en sportactiviteiten. In de HTL is plek voor 50 asielzoekers. Ten tijde van het ona
angekondigde bezoek verbleven er 25 asielzoekers. Uitgangspunt is dat asielzoekers er minimaal vier weken tot maximaal drie maanden verblijven.
In de HTL werken woonbegeleiders van het COA samen met medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: de DJI), inclusief de Dienst Vervoer en Ondersteuning (hierna: de DV&O). Samen vormen zij het team van woonbegeleiders.
Daarnaast werken er buitengewoon opsporingsambtenaren (hierna: boa’s) van de DV&O. 4 De boa’s treden onder andere handhavend op in het kader van strafbare feiten en zij handhaven de huisregels van de HTL.
De huisregels van de HTL zijn strenger dan op een AZC. Aan de asielzoekers is een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd. Dat houdt in dat de asielzoekers verplicht zijn om op het terrein van de HTL te verblijven.
Tussen 22:00 uur en 08:00 uur wordt de voordeur op slot gedaan, zo vermelden de huisregels van de HTL. Ook geldt een wekelijkse meldplicht bij de afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel van de Nationale Politie en een dagelijkse inhuisregistratie bij de medewerkers van het COA.
Asielzoekers ontvangen in de HTL geen leef- en eetgeld. Daarom verstrekt het COA de maaltijden en verzorgingsproducten in natura.
2 artikel 18a van de Regeling verstrekkingen asielzoekers.
3 artikel 9, derde en vierde lid van de Regeling verstrekkingen asielzoekers
4 Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid van 4 oktober 2018, nr. 2373750, tot vaststelling van domeinen voor de opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar.
Pagina 2 van 7
BLADZIJDE 3
Conclusies en aanbevelingen Ten aanzien van de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL heeft de Inspectie de volgende conclusies en aanbevelingen.
De rechtspositie van de bewoners op de HTL is onvoldoende geborgd. De bewoners zijn in grote mate in hun vrijheid beperkt en op meerdere vlakken afhankelijk van de medewerkers.
Er is geen juridische basis voor medewerkers om geweld toe te passen, anders dan in noodweer situaties. Naar de juridische basis met betrekking tot de inzet van geweld en geweldsmiddelen door de boa’s van de DV&O, wordt onderzoek gedaan en hierover berichten wij in een later stadium.
Medewerkers passen disproportioneel geweld toe. De Inspectie adviseert aan het COA om maatregelen te nemen die het huidige patroon van disproportioneel geweld doorbreken en ander escalerend gedrag van medewerkers naar asielzoekers tegen gaat.
Daarbij valt te denken aan het introduceren van intervisie en een versterking van de toerusting van het personeel op het gebied van de-escalerende gedragsinterventies.
Er wordt onvoldoende invulling gegeven aan het dagprogramma en de begeleiding is te beperkt. De Inspectie beveelt aan om uitvoering te geven aan het dagprogramma en de persoonsgerichte begeleiding van asielzoekers, zoals omschreven in de ketenbrede werkinstructie HTL. Ook adviseert de Inspectie om de toerusting van de medewerkers te versterken.
De toegang tot de advocatuur en de medische zorg is te beperkt. Daarnaast is de bezoekregeling onduidelijk, alsook de huisregels ten aanzien van het sluiten van de voordeur. De Inspectie adviseert het COA om zorg te dragen voor een transparant beleid ten aanzien van deze punten.
De Inspectie adviseert te voorzien in een onafhankelijke klachtencommissie met vrije toegang tot de HTL
De Inspectie heeft grote zorgen over het team dat werkzaam is op de HTL en adviseert het COA om het team extra ondersteuning en zorg te bieden, als ook meer handvatten om te werken met de moeilijke doelgroep.
Hieronder licht de Inspectie deze aanbevelingen en conclusies toe door enkele bevindingen uitvoeriger te bespreken
Rechtspositie
Uit diverse interviews blijkt dat de bewonersgroep zeer divers is en dat verschillende asielzoekers, die vanwege overlastgevend gedrag zijn geplaatst in de HTL, kampen met onderliggende problematiek zoals psychiatrische en verslavingsproblematiek of een mogelijke licht verstandelijke beperking. De doelgroep is ingewikkeld, waardoor medewerkers met grillig gedrag van asielzoekers worden geconfronteerd
Hierdoor zijn de werkomstandigheden van medewerkers zeker niet gemakkelijk. De asielzoekers worden vanwege het overlastgevende gedrag op een AZC met een vrijheidsbeperkende maatregel in de
Pagina 3 van 7
BLADZIJDE 4
HTL geplaatst. 5
In de praktijk blijkt dat de asielzoekers tussen 08:00 uur en 22:00 uur het gebouw kunnen verlaten door te verblijven in de binnentuin, die is omgeven door een afgesloten hek. Dit betekent dat de asielzoekers de HTL niet zelfstandig kunnen verlaten, behalve als zij afstand doen van het recht op COAopvang.6
Alle deuren die toegang buiten het terrein van de HTL geven, zijn altijd op slot. Asielzoekers zijn niet in het bezit van een sleutel en moeten zich tot een medewerker wenden om het terrein van de HTL te kunnen verlaten.
De Inspectie constateert ook dat de huisregels van de HTL op dit punt onduidelijk zijn. Hierin is namelijk vermeld dat de voordeur tussen 22:00 uur en 08:00 uur op slot is. Het is niet duidelijk of dit de voordeur van het gebouw betreft, of de deur in de omheining van het terrein.
Toepassing van dwang en geweld door woonbegeleiders
De Inspectie heeft geconstateerd dat de woonbegeleiders, die werkzaam zijn voor het COA en de DJI (waaronder DV&O), dwang en geweld toepassen.
Het gaat daarbij bijvoorbeeld om woonbegeleiders die een asielzoeker een duw, een klap of een schop geven en het niet geautoriseerd gebruik van hulpmiddelen.
De Inspectie heeft in diverse interviews7 met (ex-) bewoners en met medewerkers van verschillende diensten talrijke voorbeelden gehoord van gebruik van disproportioneel geweld.
Ook is tijdens het bezoek aan de HTL door de Inspectie waargenomen dat een asielzoeker een ruwe duw krijgt als hij zich in een ruimte bevindt waar hij niet mag komen.
De asielzoeker raakte door de duw in disbalans.
Er was daarbij geen sprake van fysieke agressie van de zijde van de asielzoeker.
Tot slot heeft de Inspectie camerabeelden8 van de HTL en filmpjes van (ex) bewoners geanalyseerd en mede op basis daarvan geconstateerd dat er sprake is van gebruik van geweld.
Hierbij is meerdere malen naar voren gekomen dat medewerkers beginnen met het toepassen van fysiek geweld en dwang, wat niet proportioneel is, terwijl de asielzoeker geen fysieke agressie uit ten opzichte van de medewerker of zelfs al wegloopt.
Behoudens zelfbescherming is de toepassing van geweld en dwang echter juridisch niet toegestaan voor de woonbegeleiders van het COA en de DJI (waaronder DV&O). Zij zijn slechts bevoegd zichzelf te beschermen als dit het laatste redmiddel is in een gewelddadige situatie.
Mede door het ontbreken van passende maatregelen lijken de genoemde medewerkers dwang te gebruiken om ongewenst of ontoelaatbaar gedrag van bewoners te bestraffen
gebruiken om ongewenst of ontoelaatbaar gedrag van bewoners te bestraffen. Enkele medewerkers geven aan dergelijke uitoefening van dwang normaal en gerechtvaardigd te vinden.
Noch medewerkers onderling, noch de leiding faciliteren een goede vorm van intervisie of reflectie hierop.
Ernstige incidenten worden weliswaar in het team besproken. Bij kleinere voorvallen en de algemene bejegening van asielzoekers is dat niet het geval.
5 ECL:NLRBDHA:2020:6252.
6 Zo lang de asielzoeker gebruik wil maken van zijn of haar recht op COA opvang, is hij of zij namelijk gehouden op de HTL te verblijven.
7 De interviews zijn afgenomen in de periode tussen 14 juli en 31 augustus 2022.
8 De camerabeelden hebben betrekking op de periode april 2021 tot en met augustus 2022.
Pagina 4 van 7
BLADZIJDE 5
Toepassing van dwang en geweld door de boa’s van de DV&O
De boa’s van de DV&O zijn aangesteld voor een specifieke wettelijke uitvoeringstaak. Bij de uitoefening beschikken zij in specifieke gevallen over een opsporingsbevoegdheid en gewelds- en vrijheidsbeperkende middelen, waarop de Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren9 van toepassing is.
De Inspectie heeft geconstateerd dat in de HTL situaties voorkomen waarin medewerkers een bepaalde mate van onveiligheid ervaren door gedrag of bedreigingen van de zijde van de bewoners
. De aanwezigheid van de boa’s van de DV&O op de locatie draagt bij aan het veiligheidsgevoel van de andere medewerkers. De boa’s van de DV&O dragen in de HTL een uniform en geweldsen vrijheidsbeperkende middelen om hun werkzaamheden te verrichten. Zij werken onder het gezag van de Nationale Politie, Eenheid Noord Nederland. 10
De Inspectie constateert dat de boa’s fysiek geweld en handboeien gebruiken voor de uitvoering van hun taken in de HTL bij de asielzoekers.
Asielzoekers, die dus niet rechtens van hun vrijheid zijn beroofd.
De inzet van boa’s van de DV&O voor deze taak op de HTL is geregeld in een convenant11 als bedoeld in punt 9 van de in de Werkinstructie van de Dienst Vervoer & Ondersteuning12 gegeven taakomschrijving.
De Inspectie onderzoekt nog of de toekenning van deze taken op basis van de Werkinstructie en het convenant een voldoende rechtmatige basis biedt voor de uitoefening van de aan deze taken verbonden bevoegdheden van boa’s van de DV&O.
De Inspectie zoekt hiervoor afstemming met de toezichthouders. 13 De Inspectie informeert u hierover op een later moment.
Dagprogramma en begeleiding
De Inspectie heeft geconstateerd dat de in de ketenbrede werkinstructie14 genoemde persoonlijke begeleidingsplannen in de praktijk onvoldoende worden teruggezien.
Bewoners en ex-bewoners geven aan niet te weten waar ze aan moeten werken en waar ze aan moeten voldoen om meer vrijheden te krijgen en terug te keren naar een AZC.
Dit vindt de Inspectie een ernstige tekortkoming, aangezien deze asielzoekers juist gebaat zijn bij een persoonsgerichte begeleiding.
Ook aan het dagprogramma wordt onvoldoende invulling gegeven. Het dagprogramma is om die reden meer een dagstructuur te noemen; asielzoekers moeten op vaste tijden opstaan, eten en corvee doen, maar andere activiteiten zijn er nauwelijks
Bewoners en ex-bewoners geven aan dat door het gebrek aan begeleiding en een dagprogramma de verveling toeslaat, wat volgens hen leidt tot meer onrust en negatief gedrag
Ook constateert de Inspectie dat de medewerkers onvoldoende zijn toegerust om asielzoekers met psychiatrische en/of verslavingsproblematiek op een goede manier te begeleiden. De medewerkers zijn hier niet voor opgeleid en beschikken bovendien niet over passende maatregelen om consequenties te verbinden aan
9 Stb. 1994, 275, laatstelijk gewijzigd bij Stb. 2021, 46.
10 Convenantnummer: 01800-10
11 Convenant 01800-10, bijlage C.
12 Stcrt. 2009, 12830.
13 In artikel 5 Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Vervoer & Ondersteuning is bepaald dat de toezichthouder de hoofdofficier van Justitie bij het Landelijk Parket is en de direct toezichthouder de korpschef als bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012.
14 Ketenbrede werkinstructie HTL 6 februari 2020, hoofdstuk 4.3.
Pagina 5 van 7
BLADZIJDE 6
afwijkend gedrag van de asielzoekers. De huidige werkwijze is onvoldoende gericht op gedragsverandering en lijkt meer gericht op straffen. Het gebrek aan methodisch werken en handvatten voor de medewerkers leidt tot willekeur in de behandeling van de asielzoekers.
De Inspectie constateert tot slot een verbeterpunt als het gaat om de bejegening van asielzoekers door de medewerkers in de HTL
De Inspectie heeft waargenomen dat enkele medewerkers de asielzoekers benaderen op een manier die escalatie in de hand werkt.
Zo worden asielzoekers uitgelachen en uitgescholden en wordt er met regelmaat te veel dwang toegepast.
Ook is uit interviews naar voren gekomen dat wordt ervaren dat onvoldoende rekening wordt gehouden met (medische) dieetwensen, religie en gediagnostiseerde medische omstandigheden.
Toegang tot advocaat
Advocaten hebben geen toegang tot de HTL.
Als een asielzoeker zijn advocaat wil spreken wordt via Vluchtelingenwerk Nederland (hierna: VWN) een afspraak gemaakt.
De asielzoeker wordt door een medewerker begeleid naar een spreekkamer van VWN in het naastgelegen AZC.
De medewerker wacht buiten de spreekkamer tot het gesprek is afgerond. Vervolgens wordt de asielzoeker weer begeleid naar de HTL.
Als een asielzoeker geen eigen mobiele telefoon heeft, is het contact leggen met de advocaat onnodig moeilijk, waardoor de asielzoeker schade kan ondervinden ten aanzien van zijn of haar rechtspositie.
. Een dergelijke afhankelijkheid vindt de Inspectie onwenselijk.
In dit verband wijst de Inspectie op artikel 9 vierde lid van de Regeling verstrekkingen Asielzoekers, waaruit blijkt dat communicatie met een juridisch adviseur alleen kan worden geweigerd als de veiligheid in het geding is.
Tot slot, als bijkomend nadeel, kunnen zowel advocaten als medewerkers van VWN niet waarnemen wat de verblijfsomstandigheden zijn en het COA zo nodig signalen hierover afgeven.
Ontvangen bezoek
De Inspectie constateert tegenstrijdigheden ten aanzien van het ontvangen van bezoek.
Uit de interviews met de medewerkers van de HTL blijkt dat het voor een asielzoeker altijd mogelijk is om bezoek te ontvangen als het gedrag van de asielzoeker dit toelaat
Bewoners, ex-bewoners en hun belangenbehartigers zijn daarentegen in de veronderstelling dat het niet mogelijk is om bezoek te ontvangen van familie, vrienden en geestelijk verzorgers.
Uit de huisregels van de HTL blijkt dat asielzoekers voor het ontvangen van bezoek, alsook over de daaraan verbonden voorwaarden, altijd toestemming moeten vragen van het COA.
. De Inspectie vindt het ontbreken van een duidelijke en goed gecommuniceerde richtlijn hieromtrent onwenselijk
De Inspectie wijst ook in dit verband op artikel 9, vierde lid van de Regeling verstrekkingen Asielzoekers, waaruit blijkt dat inperking van het recht op bescherming van het gezinsleven slechts mogelijk is als de veiligheid in het geding is.
Klachten
Bij klachten kan een asielzoeker van de HTL gebruik maken van de klachtenregeling van het COA.
Een asielzoeker wendt zich in eerste instantie tot een medewerker of de locatiemanager, conform de wettelijke eisen uit de Algemene Wet Bestuursrecht
Als dit onvoldoende oplevert heeft een asielzoeker de mogelijkheid om in het Nederlands of het Engels schriftelijk een klacht in te dienen bij de afdeling Juridische Zaken van het COA.
Er is geen sprake van een onafhankelijke toetsing van de klachten. De bewoners van de HTL zitten in een
Pagina 6 van 7
BLADZIJDE 7
situatie waarin hun vrijheid in grote mate beperkt is, waarin zij op verschillende vlakken afhankelijk zijn van de medewerkers in de HTL en waarin regelmatig sprake is van toepassing van dwang.
Juist in deze afhankelijke en gebleken kwetsbare situatie zijn deze asielzoekers gebaat bij een onafhankelijke klachtencommissie die vrij toegang heeft tot de HTL.
Medewerkers
De Inspectie heeft ook grote zorgen over de omstandigheden waarin de medewerkers hun taak moeten uitvoeren
. De medewerkers werken, zoals eerder benoemd, met een moeilijke doelgroep en zijn daarvoor onvoldoende toegerust.
Daarnaast is een aantal medewerkers op non-actief15 gesteld in verband met een integriteitsonderzoek, wat leidt tot veel spanningen.
Het team zou in deze periode gebaat zijn bij extra ondersteuning, begeleiding en opleiding.
Medische zorg
Voor de toegang tot medische zorg zijn de asielzoekers geheel afhankelijk van de medewerkers van het COA.
De medewerker bepaalt in grote mate of en wanneer medische zorg beschikbaar wordt gesteld aan de asielzoekers
Zij doen dit zonder medische achtergrond of opleiding.
Als de asielzoeker naar de Gezondheidszorg Asielzoekers mag op het naastgelegen AZC, wordt hij in het kader van zijn eigen veiligheid en die van de mede-asielzoekers en medewerkers, constant begeleid door een medewerker van de HTL, behalve in de spreekkamer van de arts.
De asielzoeker is hierin dus afhankelijk van de beschikbaarheid van een medewerker. Vanwege de risico’s die gepaard gaan met een gebrekkige toegang tot zorg heeft de Inspectie dit signaal doorgegeven aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
De Inspectie verzoekt het COA om haar op de hoogte te houden van de opvolging van de aanbevelingen
. Aan de hand daarvan wordt door de Inspectie nadere invulling gegeven aan haar toezichtsactiviteiten.
Met betrekking tot de vraag of de boa’s van de DV&O in een op de Werkinstructie gebaseerd convenant taken kunnen worden toegekend, ten aanzien waarvan zij beschikken over de aan de taken van boa’s van de DV&O verbonden bevoegdheden, waaronder gewelds- en dwangbevoegdheden, informeer ik u later.
Hoogachtend,
Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid,
namens deze,
H.C. Faber
Hoofdinspecteur-directeur Rechtsbescherming en Executie,
wnd. Handhaving en Migratie / plv. IG
Inspectie Justitie en Veiligheid
15 Het COA heeft in de wederhoor aangegeven dat een aantal medewerkers tijdelijk is vrijgesteld geweest van het verrichten van werkzaamheden.
Aalden en Zweeloo zuchten onder overlast van veiligelanders; ‘Veiligelanders’ uitgezet na strooptocht’; Kansarme asielzoekers ‘bedreiging veiligheid’. Het zijn zomaar wat nieuwskoppen van de afgelopen tijd over zogeheten veiligelanders: asielzoekers die uit relatief veilige landen komen. De overlast door een deel van deze groep neemt toe, met als gevolg dat het draagvlak voor azc’s in de gemeente ook vermindert. Een dilemma waar veel PvdA-bestuurders mee worstelen.
4% van de asielverzoeken komt van een veiligelander. Veiligelanders komen uit landen die de Nederlandse overheid als veilig heeft bestempeld. Er is in die landen over het algemeen geen sprake van foltering of onmenselijke behandeling, of vervolging vanwege ras of geloof. Veilige landen zijn volgens de lijst bijvoorbeeld de Verenigde Staten, Brazilië, Albanië, India, maar ook Ghana, Marokko en Tunesië. Mensen afkomstig uit deze twee laatste landen komen momenteel het meest voor in de statistieken.
De lijst veilige landen gebruikt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om te bepalen of een asielverzoek kansrijk is. Komt een asielzoeker uit een veilig land, dan beoordeelt de IND de zaak sneller. In de praktijk krijgt nog zo’n 2% van de mensen, die asiel aanvraagt uit deze landen een verblijfsvergunning, omdat het land van herkomst toch niet veilig blijkt te zijn. Meestal is de procedure binnen een paar weken afgerond: dan verdwijnen ze naar een ander land of in de illegaliteit.
Veiligelanders oververtegenwoordigd
In het azc Aalden verblijven permanent 450 mensen. In de afgelopen tijd zijn er vijftig plekken aan toegevoegd, vertelt verantwoordelijk wethouder Joop Slomp van Coevorden. ‘Veiligelanders zitten daar ook tussen. Het zijn dagkoersen, maar gemiddeld hebben we het over zo’n tien tot twintig mensen, vooral jonge mannen, die voor overlast zorgen. Denk aan winkeldiefstallen, opstootjes. Als je naar de cijfers kijkt, zijn ze echt oververtegenwoordigd.
‘Op het moment dat ze er niet zijn, dan is het echt rustiger in Aalden en Zweeloo,’ zegt Slomp. ‘Het is wel supervervelend, want zo’n klein groepje tast echt je draagvlak voor het azc aan. Daarbij is het trieste dat het overgrote deel van de mensen die verblijven in het azc ook als een stekker baalt. Zij snappen als geen ander dat zij erop worden aangekeken.’
Slomp: Het gaat om een klein groepje dat het voor de rest verpest
Dat signaleert Vluchtelingenwerk op haar website eveneens: ‘Asielzoekers uit veilige landen die bewust een onterecht asielverzoek doen, maken misbruik van de asielprocedure en de opvang voor vluchtelingen. Vluchtelingen in de centra zijn hier op allerlei manieren de dupe van. Ze worden aangekeken op het gedrag van deze groep en voelen zich niet veilig in de opvang. En alle inzet van de schaarse capaciteit van de IND en het COA gaat ten koste van vluchtelingen voor wie die bedoeld is.’
In Emmen spreekt burgemeester Eric van Oosterhout ook van aanhoudende problematiek, hoewel hij geen toename van de overlast ziet: ‘Ik denk dat we beter kunnen spreken van incidenten en vormen van overlast die zich blijven voordoen. In onze gemeente geldt dat vooral voor het dorp Nieuw-Weerdinge, dat op geringe afstand van het aanmeldcentrum in Ter Apel ligt. Wat we zien is dat ze wandelend tussen Ter Apel en het centrum van Emmen dingen doen die het daglicht niet kunnen verdragen. Het gaat om een vrij grote groep die uit zo’n 150 tot 200 vluchtelingen bestaat.’
Van Oosterhout vindt het als PvdA-burgemeester zoeken naar een balans: ‘Ik probeer permanent de balans te zoeken tussen de voorwaarden voor humane opvang en het bewaken van een veilig leefklimaat voor onze inwoners. De structurele indringende problematiek die de komst van (te veel) veiligelanders met zich meebrengt, leidt tot een sterke uitholling van het draagvlak voor de opvang van asielzoekers.’
Straatcoaches
Beide gemeentes hebben straatcoaches ingezet. In Coevorden is er ook cameratoezicht. De bestuurders merken dat het vooral symptoombestrijding is. Joop Slomp: ‘De straatcoaches werken wel, maar het is niet zaligmakend. Het werkt vooral als ze er zijn, maar de dames en heren die overlast veroorzaken, zijn er niet tijdens kantooruren. En nou werken de coaches ook wel tot later in de avond, maar het houdt natuurlijk een keer op.’
Oosterhout: ‘Alles wat wij lokaal aan maatregelen konden treffen, hebben we gedaan. Want je hoort, ziet en begrijpt de frustratie van de inwoners van Nieuw-Weerdinge. Op een gegeven moment zijn je mogelijkheden op. Vorig najaar hebben we in samenspraak met Plaatselijk Belang Nieuw-Weerdinge een aantal maatregelen getroffen om meer toezicht te houden. Helaas bleken die maatregelen niet afdoende. Daarom zijn er meer straatcoaches gekomen, is het toezicht door Handhaving geïntensiveerd en surveilleert de politie extra.’
Van Oosterhout: Alles wat lokaal kan, hebben we gedaan
Helaas moet Van Oosterhout vaststellen dat incidenten en overlast zich blijven voordoen. ‘Dat is voor mijn collega Jaap Velema van de gemeente Westerwolde, waar Ter Apel in ligt, en mij ook aanleiding geweest om de problemen indringend onder de aandacht te brengen van staatssecretaris Eric van der Burg en het COA en aanvullende maatregelen te bepleiten. Velema en ik trekken samen op, weten elkaar goed te vinden en delen dezelfde zorgen.’
Vluchtelingenwerk meldt dat overlastgevers sneller worden gestraft op het moment dat er meer op handhaving wordt ingezet: ‘Tijdens de versnelde procedure krijgen zij geen leefgeld, hebben ze minder bewegingsvrijheid en worden ze extra in de gaten gehouden. Asielzoekers die ernstige overlast in een asielzoekerscentrum veroorzaken kunnen tijdelijk in een HTL (Handhaving- en toezichtlocatie) worden geplaatst. Toch heeft al deze inzet op handhaving en versobering maar een beperkt effect. Al jaren lukt het niet om de overlast van asielzoekers uit veilige landen helemaal op te lossen.’
Spreiding
Zowel Van Oosterhout als Slomp pleiten voor spreiding over Nederland. ‘We hebben handvatten nodig, en dan liever een slechte Spreidingswet dan geen wet,’ zegt Slomp.1 ‘Wij doen relatief veel aan opvang, maar het voelt knullig dat anderen het laten afweten. En moeten we nou die poort dichtdoen voor het COA? Het zou veel beter zijn als ieder z’n deel doet.’
Van Oosterhout stelt dat sommige gemeenten voortdurend gaten dichtlopen en crises oplossen: ‘Vorig jaar hebben we gezien hoe groot de humanitaire crisis in het aanmeldcentrum in Ter Apel was. En tegelijkertijd hoe lastig het was om vluchtelingen op een waardige wijze op te vangen. Opvang in sporthallen kan, maar niet voor een langere periode.’
Slomp: Veiligelanders moeten harder worden aangepakt
Er ligt ook een heel duidelijke rol voor gemeenten zelf, constateert Van Oosterhout. ‘De gemeenten hebben behoefte aan visie en beleid voor een langere termijn. Ik vind het teleurstellend dat te weinig gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen in de opvang van vluchtelingen. Dat verklaart de komst van de Spreidingswet. Ik ben blij dat de wet niet controversieel is verklaard door de Tweede Kamer. Nog beter zou het zijn als de wet wordt aangenomen. Wij wachten al veel te lang op een structurele oplossing voor de opvang van asielzoekers.’
Ook wil Slomp het liefst dat veiligelanders harder worden aangepakt. ‘Als ze een overtreding begaan, dan moeten ze gewoon snel in bewaring en als het kan snel worden uitgezet. De realiteit is helaas dat een deel van de groep niet uitgezet kan worden en daardoor in de illegaliteit belandt. Maar we moeten wel iets doen om het systeem houdbaar en uitlegbaar te houden naar de samenleving.’
Snellere procedures en psychische hulp
Van Oosterhout gaat ook voor snellere procedures voor deze groep: ‘Ze hebben geen uitzicht op een verblijfstatus. Het ministerie en het COA hebben in juli een speciale voorziening op het aanmeldcentrum getroffen om de procedure inderdaad te versnellen. Dat is een goede ontwikkeling, maar de capaciteit moet omhoog en dat geldt ook voor het tempo. Want we zien nog onvoldoende effect.’
Vluchtelingenwerk ziet ook een aantal zaken die de Rijksoverheid kan doen; zo willen ze dat de overheid terugkeerafspraken maakt met veilige herkomstlanden, kansloze asielverzoeken uit veilige landen zélf afwijst en voor gespecialiseerde begeleiding zorgen. De afspraken met veilige herkomstlanden zijn in het verleden gelukt met bijvoorbeeld Albanië: ‘Dit is het meest effectieve middel om hun komst te ontmoedigen. Overlastgevende asielzoekers uit veilige landen weten namelijk heel goed dat ze niet uitgezet kunnen worden. Zoek hierin de samenwerking met andere EU-lidstaten op en oefen druk uit op landen die hier niet aan mee willen werken.’
Van Oosterhout: De procedure is niet snel genoeg
Als het gaat om het zelf afwijzen van kansloze asielverzoeken, draait het om het niet langer inzetten van de zogeheten Dublin-procedure, waarbij mensen teruggestuurd moeten worden naar het land waar de asielzoeker als eerste de EU is binnengekomen. ‘Deze procedure duurt vaak maanden. Al die tijd houdt de asielzoeker recht op opvang. Terwijl het afwijzen van een asielverzoek slechts enkele weken kost. Bovendien vervalt na anderhalf jaar de mogelijkheid om een Dublin-procedure te starten. Asielzoekers kunnen ook daar misbruik van maken om opnieuw een asielverzoek te doen.’
Als laatste pleit Vluchtelingenwerk om deze – veelal – jonge mannen psychische zorg en goede terugkeerbegeleiding te geven: ‘Hier zal naar verwachting slechts een klein deel voor open staan. Maar goede begeleiding van overlastgevende asielzoekers met uiteenlopende (psychische) problemen is zowel in het belang van henzelf als van de samenleving.’
1 De Tweede Kamer debatteerde op dinsdag 26 en woensdag 27 september over de Spreidingswet. Of de wet het gaat halen, is onzeker. De stemming is op dinsdag 3 oktober.
EINDE BERICHT
[81]
RIJKSOVERHEID
WAT IS EEN PROCESBESCHIKBAARHEIDSLOCATIE?
Wat is een procesbeschikbaarheidslocatie?
De procesbeschikbaarheidslocatie (PBL) is een pilot die opvang biedt aan de zogenoemde kansarme asielzoekers. De kans dat hun asielaanvraag wordt afgewezen is groot. In de pilot PBL biedt de overheid sobere opvang. Asielzoekers moeten continu beschikbaar zijn voor de asiel-, beroeps-, en vertrekprocedure.
EINDE
NOS
KABINET WERKT AAN EXTRA PLEKKEN MET SOBER REGIME
29 JUNI 2022
Kabinet werkt aan extra asielplekken met sober regime
Het kabinet werkt aan het opzetten van nieuwe sobere aanmeldcentra dan wel opvanglocaties voor asielzoekers die weinig kans maken in Nederland te mogen blijven, schrijft staatssecretaris Van der Burg van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer.
Exacte locaties voor deze “mensen met een kansarme asielaanvraag” zijn nog niet in beeld, over één locatie is het ministerie in gesprek, aldus Van der Burg. Waar dat is, wordt nog niet bekend gemaakt. De nieuwe opvanglocaties krijgen de naam procesbeschikbaarheidslocatie (PBL). Eerder werd al duidelijk dat het kabinet naar oplossingen zoekt omdat aanmeldcentrum in Ter Apel overbelast is.
Op zo’n nieuwe locatie moet een sober regime gelden en moeten asielaanvragen “efficiënt en versneld” worden afgehandeld. Dat zou kansarme asielzoekers moeten ontmoedigen een asielverzoek in te dienen. Daarnaast moet op de PBL-locatie ook het gecontroleerde vertrek plaatsvinden. Inzet hierbij is de afgewezen asielzoekers beschikbaar te houden op de locatie.
Van der Burg hoopt met de nieuwe aanpak ook de overlast door asielzoekers met een kansarm asielverzoek te verkleinen. Onderzoek laat zien dat kansarme asielzoekers vaker betrokken zijn bij incidenten en misdrijven, schrijft Van der Burg.
De staatssecretaris ziet dat het draagvlak voor de opvang van asielzoekers wordt ondermijnd door een “in omvang beperkte groep asielzoekers die zorgt voor overlast of criminaliteit”. “De huidige mate van overlastgevend en crimineel gedrag is onaanvaardbaar en de aanpak van deze groep asielzoekers heeft mijn absolute prioriteit”, aldus Van der Burg.
Sobere plekken
Vrijdag bereikte het kabinet een akkoord met het Veiligheidsberaad over een plan van aanpak voor de opvang van alle vluchtelingen. De noodopvang wordt verhoogd naar 225 plekken per regio. Ook is het de bedoeling binnen zes weken 7500 statushouders naar tussenvoorzieningen te verplaatsen om zo meer plekken in de opvang te krijgen.
De PBL-plek waar nu over gesproken wordt, zal een aanmeldcentrum dan wel opvanglocatie worden met een sober en streng regime. Er komen verscherpt toezicht, sober ingerichte kamers en frequente kamercontroles, en middelen worden waar mogelijk verstrekt in natura.
Ook komen er strakke huisregels. Hiermee wordt voorkomen dat vreemdelingen het proces frustreren en vertragen door bijvoorbeeld niet te verschijnen op de dag dat zij een asielgesprek of vertrekgesprek hebben.
EINDE
Reacties uitgeschakeld voor Noten 80 en 81/HOOFDSTUK II
Is de asielaanvraag van ‘veiligelanders’ kansloos?
‘Kansloze asielzoekers’, noemde Hubert Bruls, voorzitter van het Veiligheidsberaad, de veiligelanders vorige zomer. Maar is dat terecht? Niet echt. Als je als asielzoeker afkomstig bent uit een zogenoemd veilig land, zijn je kansen op asiel inderdaad klein. In 2021 deden in totaal 24.740 mensen een eerste asielaanvraag in Nederland. Van deze groep was 4 procent afkomstig uit landen die Nederland als veilig bestempelt, dat zijn 990 mensen. Tussen 2019 en 2022 werd gemiddeld 98 procent van de asielaanvragen door ‘veiligelanders’ afgewezen. Maar dat betekent dat bijvoorbeeld in 2022 ongeveer 20 mensen wél mochten blijven.
De uitspraken van Bruls zijn dan ook veel te generiek, vindt asieladvocaat Flip Schüller. “Je kunt niet zeggen dat mensen afkomstig uit landen op de ‘veiligelandenlijst’ per definitie kansloze asielzoekers zijn.” Volgens de advocaat gebeurt het regelmatig dat asiel wordt afgewezen terwijl later blijkt dat iemand er wel recht op heeft.”
ONE WORLD
”VEILIGELANDERS” ZIJN NIET VERANTWOORDELIJK VOOR DE ASIELCRISIS
6 JUNI 2023
ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 72
[75]
WEBSITE ASTRID ESSED
EN
WEBSITE PETER STORM
WEBSITE JOKE KAVIAAR
[76]
”Afspraken met landen van herkomst om afgewezen asielzoekers terug te nemen, hebben nauwelijks effect. Dat blijkt uit onderzoek van het WODC, het kennisinstituut van het ministerie van Justitie en Veiligheid.
De afgewezen asielzoekers, vaak zogenoemde ‘veiligelanders’, hebben geen reispapieren meer of willen die niet laten zien. Het land waar ze oorspronkelijk vandaan komen, wil hen vaak niet meer opnemen. “Want die landen hebben daar geen belang bij en ze hebben vaak bepaalde normen als het om terugkeer gaat”, zegt WODC-onderzoeker en hoogleraar migratie Arjen Leerkes in het NOS Radio 1 Journaal.”
NOS
AFSPRAKEN MET LANDEN OM ASIELZOEKERS
TERUG TE NEMEN LEVEREN WEINIG OP
25 OCTOBER 2022
Afspraken met landen van herkomst om afgewezen asielzoekers terug te nemen, hebben nauwelijks effect. Dat blijkt uit onderzoek van het WODC, het kennisinstituut van het ministerie van Justitie en Veiligheid.
De afgewezen asielzoekers, vaak zogenoemde ‘veiligelanders’, hebben geen reispapieren meer of willen die niet laten zien. Het land waar ze oorspronkelijk vandaan komen, wil hen vaak niet meer opnemen. “Want die landen hebben daar geen belang bij en ze hebben vaak bepaalde normen als het om terugkeer gaat”, zegt WODC-onderzoeker en hoogleraar migratie Arjen Leerkes in het NOS Radio 1 Journaal.
EU-landen hebben afspraken gemaakt met andere landen om uitgeprocedeerde asielzoekers terug te nemen. Maar volgens Leerkes hebben die dus maar weinig effect. “Nederland kan er maar weinig tegenover stellen”, zegt hij. Wel zegt de onderzoeker en hoogleraar dat een directe afspraak tussen twee afzonderlijke landen beter werkt dan een afspraak tussen een groep EU-lidstaten en een enkel land.
Leerkes pleit ervoor om opnieuw te kijken naar de afspraken die er liggen. Mogelijk moeten er meer kleinschalige afspraken worden gemaakt. Het ministerie van Justitie en Veiligheid zegt in een reactie dat per land bepaald wordt wat de beste aanpak is en of Nederland dan zelf afspraken met landen gaat maken, of dat in Europees verband doet.
Relatie met Marokko
Eerder deze maand werd bekend dat Nederland binnenkort weer Marokkanen van wie de asielaanvraag is afgewezen, kan terugsturen naar Marokko. De relatie tussen Nederland en Marokko is volgens staatssecretaris Van der Burg van Asiel sterk verbeterd. Marokko heeft dit jaar al reisdocumenten afgegeven voor een aantal afgewezen asielzoekers.
Onderzoeker Leerkes roept het kabinet op om eerlijk te zijn over het feit dat de afspraken over terugkeer nu nog niet veel effect hebben. In de Volkskrant pleit hij voor meer ‘realisme’ bij de politiek. Verder vindt hij dat het kabinet meer oog moet hebben voor afgewezen asielzoekers die niet terug kunnen naar hun land van herkomst. Zij belanden vaak in de illegaliteit.
[77]
”Mensen die zich bezig houden met vluchtelingen kennen dat woord wel: ‘klinkeren’, mensen op straat, op de klinkers zetten.”
BLOG
KALFJES
KLINKEREN EN ONTKLINKEREN
Mensen die zich bezig houden met vluchtelingen kennen dat woord wel: ‘klinkeren’, mensen op straat, op de klinkers zetten. Maar voor mij was het een nieuw begrip. En veel luisteraars van radio 1 kenden dat woord ook niet, maar de verslaggever legde het nog eens duidelijk uit: op allerlei plekken in Nederland worden uitgeprocedeerde asielzoekers tijdelijk opgevangen maar na een tijdje ook weer op straat gezet, dat heet dan ‘klinkeren’. Een mooi gekozen woord voor een vreselijke procedure. Klinkers zijn lekker concreet, aanraakbaar ook, duidelijker dan asfalt of stoeptegels. Een actief werkwoord, iemand klinkert, het overkomt je niet, maar een staatssecretaris, een instantie een instelling klinkert.
En nu is er een mooie variant op bedacht. Door de uitspraak van het Comité Sociale Rechten van de Raad van Europa moet Nederland aan alle illegalen minimaal bad, brood en bed verstrekken, dat betekent dat ze moeten worden ‘ontklinkerd’, van de straat gehaald. Tot nu toe bestaat dat woord alleen in de letterlijke betekenis, klinkers weghalen, voortuinen moeten in sommige gemeentes ‘ontklinkerd’ worden, er moet meer ruimte komen om het regenwater op te vangen. Maar Van Dale kan een nieuwe betekenis toevoegen: ontklinkeren = mensen die op straat leven opvangen, van de klinkers halen.
Helaas is de uitspraak niet bindend en het ziet er naar uit dat Teeven het klinkeren nog niet zal stoppen en met het ontklinkeren gaat beginnen.
EINDE
[78]
NO FAULT CRITERIUM
PARTLY TRANSLATION
DIENST TERUGKEER EN VERTREK
BUITEN SCHULD
Buiten schuld
Het kan voorkomen dat een vreemdeling er alles aan doet om terug te keren naar zijn land van herkomst, maar dat dit niet lukt. Dit kan bijvoorbeeld zo zijn als zijn land van herkomst weigert een (tijdelijk) reisdocument (laissez-passer) te geven, waarmee toegang tot dat land wordt verleend. Voor vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken is er een speciale verblijfsvergunning: de buitenschuldvergunning.
Voor alleenstaande minderjarigen is er een speciaal buitenschuldbeleid. Dit beleid geldt alleen als zij binnen drie jaar nadat de eerste aanvraag is ingediend, buiten hun schuld, niet kunnen terugkeren naar het land van herkomst. Om voor de buitenschuldvergunning in aanmerking te komen moet de amv aan een aantal voorwaarden voldoen. Bijvoorbeeld dat er geen adequate opvang is in het land van herkomst en dat de alleenstaande minderjarige heeft meegewerkt aan zijn terugkeer.
LOS
VERBLIJFSVERGUNNING BUITEN SCHULD
VERBLIJFSVERGUNNING BUITEN SCHULD
Wat is een ‘buiten schuld’ vergunning?
Voor ongedocumenteerde migranten die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken is er een speciale verblijfsvergunning. Het kan bijvoorbeeld gebeuren dat de migrant geen identiteitsdocumenten heeft, en het land van herkomst weigert om een vervangend reisdocument te geven om terug te keren. Zo’n vervangend reisdocument heet een laissez-passer.
De verblijfsvergunning ‘buiten schuld’ is bedoeld als oplossing voor mensen die echt proberen om uit Nederland te vertrekken, maar waar dat niet lukt. Om in aanmerking te komen voor deze verblijfsvergunning, moet iemand zelf bewijzen dat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Hij moet laten zien dat:
Er geen twijfel is over zijn identiteit en nationaliteit
Hij altijd heeft meegewerkt met de DT&V om het vertrek mogelijk te maken
Hij gemotiveerd is voor terugkeer
Wat zijn de voorwaarden?
Om zijn best te doen om terug te keren, moet een ongedocumenteerde migrant in elk geval de volgende stappen hebben gezet:
de vreemdeling heeft de DT&V om bemiddeling verzocht ten behoeve van zijn vertrek uit Nederland of het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument bij de autoriteiten van zijn land van herkomst of een ander land waar hij toegelaten zou kunnen worden, en deze bemiddeling heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd;
de vreemdeling heeft naar het oordeel van de DT&V in houding en gedrag laten zien dat hij wil terugkeren naar zijn land van herkomst of een ander land waar hij toegelaten zou kunnen worden, bijvoorbeeld doordat dat hij zich heeft gehouden aan de afspraken die de DT&V met hem heeft gemaakt gedurende de bemiddelingsprocedure; en
op het moment van beslissen is er geen sprake van een lopende procedure in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning en voldoet de vreemdeling niet aan de voorwaarden voor verlening van een andere verblijfsvergunning.
Kunnen gezinsleden ook in Nederland blijven?
Ja. Dit is onder bepaalde voorwaarden mogelijk, maar alleen voor de partner en minderjarige kinderen. Om een verblijfsvergunning te kunnen krijgen, moeten de gezinsleden voldoen aan de volgende voorwaarden:
De gezinsleden verblijven samen met de aanvrager in Nederland.
Er is geen twijfel over dat de gezinsleden familie van elkaar zijn.
Hoe werkt het in de praktijk?
Het is erg lastig om deze verblijfsvergunning te krijgen. De DT&V gelooft vaak niet dat de aanvrager echt terug wil en er ook alles aan heeft gedaan om terug te keren. Begin op tijd met hulp te vragen van de DT&V, en volg hun adviezen op. Registreer ook zelf wat je hebt gedaan met de afspraken en adviezen van DT&V.
Om een verlenging te krijgen van de verblijfsvergunning buiten schuld moet iemand de hele tijd blijven proberen terug te keren naar het land van herkomst. Anders wordt de verblijfsvergunning niet verlengd.
Staatlozen hebben een bijzondere positie. Zij kunnen vaak hun staatloosheid niet bewijzen. Dat maakt het voor hen moeilijker om een verblijfsvergunning te krijgen. Dat geldt nog sterker voor een verblijfsvergunning ‘buitenschuld’. Er is beleid in ontwikkeling om staatloosheid vast te stellen.
Kinderen die in Nederland worden geboren zonder nationaliteit maar wel met een verblijfsvergunning, kunnen na 3 jaar naturaliseren. Er is beleid in ontwikkeling om het ook makkelijker te maken voor kinderen zonder nationaliteit en zonder verblijfsvergunning om te naturaliseren in Nederland.
[79]
LOS
VERBLIJFSVERGUNNING BUITEN SCHULD
VERBLIJFSVERGUNNING BUITEN SCHULD
Wat is een ‘buiten schuld’ vergunning?
Voor ongedocumenteerde migranten die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken is er een speciale verblijfsvergunning. Het kan bijvoorbeeld gebeuren dat de migrant geen identiteitsdocumenten heeft, en het land van herkomst weigert om een vervangend reisdocument te geven om terug te keren. Zo’n vervangend reisdocument heet een laissez-passer.
De verblijfsvergunning ‘buiten schuld’ is bedoeld als oplossing voor mensen die echt proberen om uit Nederland te vertrekken, maar waar dat niet lukt. Om in aanmerking te komen voor deze verblijfsvergunning, moet iemand zelf bewijzen dat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Hij moet laten zien dat:
Er geen twijfel is over zijn identiteit en nationaliteit
Hij altijd heeft meegewerkt met de DT&V om het vertrek mogelijk te maken
Hij gemotiveerd is voor terugkeer
Wat zijn de voorwaarden?
Om zijn best te doen om terug te keren, moet een ongedocumenteerde migrant in elk geval de volgende stappen hebben gezet:
de vreemdeling heeft de DT&V om bemiddeling verzocht ten behoeve van zijn vertrek uit Nederland of het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument bij de autoriteiten van zijn land van herkomst of een ander land waar hij toegelaten zou kunnen worden, en deze bemiddeling heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd;
de vreemdeling heeft naar het oordeel van de DT&V in houding en gedrag laten zien dat hij wil terugkeren naar zijn land van herkomst of een ander land waar hij toegelaten zou kunnen worden, bijvoorbeeld doordat dat hij zich heeft gehouden aan de afspraken die de DT&V met hem heeft gemaakt gedurende de bemiddelingsprocedure; en
op het moment van beslissen is er geen sprake van een lopende procedure in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning en voldoet de vreemdeling niet aan de voorwaarden voor verlening van een andere verblijfsvergunning.
Kunnen gezinsleden ook in Nederland blijven?
Ja. Dit is onder bepaalde voorwaarden mogelijk, maar alleen voor de partner en minderjarige kinderen. Om een verblijfsvergunning te kunnen krijgen, moeten de gezinsleden voldoen aan de volgende voorwaarden:
De gezinsleden verblijven samen met de aanvrager in Nederland.
Er is geen twijfel over dat de gezinsleden familie van elkaar zijn.
Hoe werkt het in de praktijk?
Het is erg lastig om deze verblijfsvergunning te krijgen. De DT&V gelooft vaak niet dat de aanvrager echt terug wil en er ook alles aan heeft gedaan om terug te keren. Begin op tijd met hulp te vragen van de DT&V, en volg hun adviezen op. Registreer ook zelf wat je hebt gedaan met de afspraken en adviezen van DT&V.
Om een verlenging te krijgen van de verblijfsvergunning buiten schuld moet iemand de hele tijd blijven proberen terug te keren naar het land van herkomst. Anders wordt de verblijfsvergunning niet verlengd.
Staatlozen hebben een bijzondere positie. Zij kunnen vaak hun staatloosheid niet bewijzen. Dat maakt het voor hen moeilijker om een verblijfsvergunning te krijgen. Dat geldt nog sterker voor een verblijfsvergunning ‘buitenschuld’. Er is beleid in ontwikkeling om staatloosheid vast te stellen.
Kinderen die in Nederland worden geboren zonder nationaliteit maar wel met een verblijfsvergunning, kunnen na 3 jaar naturaliseren. Er is beleid in ontwikkeling om het ook makkelijker te maken voor kinderen zonder nationaliteit en zonder verblijfsvergunning om te naturaliseren in Nederland.
Reacties uitgeschakeld voor Noten 74 t/m 79/HOOFDSTUK II
Article 33. – Prohibition of expulsion or return (“refoulement”)
1. No Contracting State shall expel or return (“refouler”) a refugee in any manner whatsoever to the frontiers of territories where his life or freedom would be threatened on account of his race, religion, nationality, membership of a particular social group or political opinion.
1. No State Party shall expel, return (“refouler”) or extradite a person to another State where there are substantial grounds for believing that he would be in danger of being subjected to torture.
CONVENTION AGAINST TORTURE AND OTHER CRUEL, INHUMAN AND DEGRADING TREATMENT OR PUNISHMENT
Schüller stond in 2021 een asielzoeker uit Mongolië bij, die als biseksuele trans man in zijn land van herkomst werd mishandeld en bedreigd. De asielaanvraag werd in 2019 afgewezen, omdat Mongolië op de lijst met veilige landen staat, maar de Raad van State oordeelde in hoger beroep dat de IND niet altijd de juiste, beschikbare bronnen gebruikt. De beoordeling voldeed daarmee niet aan de Europese richtlijnen en de man mocht alsnog blijven.
ONE WORLD
”VEILIGELANDERS” ZIJN NIET VERANTWOORDELIJK VOOR DE ASIELCRISIS
6 JUNI 2023
Het kabinet wil ‘grip’ krijgen op de migratie. Dat komt neer op meer mensen weren en terugsturen, waarbij als eerste gekeken wordt naar de ‘veiligelanders’. Maar zou dat de druk op het asielstelsel wel verlichten? Over ‘veiligelanders’ bestaan veel misverstanden.
Drie partijcongressen in één weekend, met hetzelfde centrale thema: migratie. Vooral binnen de VVD-achterban klonk afgelopen weekend de wens om de ‘asielinstroom’ te beperken. En in reactie op een plan van coalitiepartij D66, om asielzoekers sneller aan werk te helpen, zegt het kabinet eerst ‘grip’ te willen krijgen op de migratie.
In de praktijk komt dat neer op het weren en terugsturen van meer mensen, waarbij altijd als eerste gekeken wordt naar de ‘veiligelanders’. Maar zorgen zij wel voor zo’n grote druk op de opvang? Vijf vragen en antwoorden over de ‘veiligelander’.
Wat zijn ‘veiligelanders’?
‘Veiligelanders’ zijn asielzoekers die komen uit een van de landen die Nederland als veilig bestempelt. Veilige landen zijn landen waar over het algemeen geen sprake is van vervolging vanwege bijvoorbeeld ras of geloof, of van foltering of onmenselijke behandeling. De Rijksoverheid houdt sinds 2015 een lijst bij van zulke veilige landen. Dat was het jaar waarin er mede door de oorlog in Syrië veel mensen asiel aanvroegen in Nederland. De drie landen waar de meeste ‘veiligelanders’ in Nederland vandaan komen, zijn Marokko, Tunesië en Georgië.
De lijst is aan verandering onderhevig. Zo is Oekraïne door de oorlog voorlopig van de lijst gehaald, en in 2021 werd Algerije geschrapt, mede door een achteruitgang op het gebied van vrijheid van meningsuiting. Andere Europese landen hebben ook lijsten voor ‘veiligelanders’, maar elk land maakt een eigen indeling: de meeste andere Europese landen beschouwen Marokko niet als veilig, en Denemarken verklaarde als enige de Syrische regio rondom Damascus veilig genoeg om mensen naartoe terug te sturen.
Eind 2019 had Nederland de langste lijst van Europa, met 32 veilige landen. De landen die daarna de langste lijst hebben zijn Verenigd Koninkrijk (24) en Oostenrijk (20). Die lijsten zijn een kwart tot wel een derde korter.
Zijn veilige landen dan wel écht veilig?
Dat een land als veilig beschouwd wordt, betekent niet dat inwoners er ook daadwerkelijk veilig zijn. Neem bijvoorbeeld een politiek activist of een journalist in het Rifgebergte in Noord-Marokko, waar inwoners worden onderdrukt door de Marokkaanse autoriteiten. En Jamaica kan als land wel relatief stabiel zijn, maar lhbti+’ers lopen er gevaar: homoseksualiteit is bij wet verboden. Of een ander voorbeeld: een politieagent en zijn gezin uit kandidaat EU-lidstaat Albanië werden ernstig bedreigd omdat hij onderzoek deed naar een minister die verdacht wordt van corruptie en drugscriminaliteit. Sommige landen op de lijst zijn dus lang niet voor iedereen veilig.
Is de asielaanvraag van ‘veiligelanders’ kansloos?
‘Kansloze asielzoekers’, noemde Hubert Bruls, voorzitter van het Veiligheidsberaad, de veiligelanders vorige zomer. Maar is dat terecht? Niet echt. Als je als asielzoeker afkomstig bent uit een zogenoemd veilig land, zijn je kansen op asiel inderdaad klein. In 2021 deden in totaal 24.740 mensen een eerste asielaanvraag in Nederland. Van deze groep was 4 procent afkomstig uit landen die Nederland als veilig bestempelt, dat zijn 990 mensen. Tussen 2019 en 2022 werd gemiddeld 98 procent van de asielaanvragen door ‘veiligelanders’ afgewezen. Maar dat betekent dat bijvoorbeeld in 2022 ongeveer 20 mensen wél mochten blijven.
De uitspraken van Bruls zijn dan ook veel te generiek, vindt asieladvocaat Flip Schüller. “Je kunt niet zeggen dat mensen afkomstig uit landen op de ‘veiligelandenlijst’ per definitie kansloze asielzoekers zijn.” Volgens de advocaat gebeurt het regelmatig dat asiel wordt afgewezen terwijl later blijkt dat iemand er wel recht op heeft.
Schüller stond in 2021 een asielzoeker uit Mongolië bij, die als biseksuele trans man in zijn land van herkomst werd mishandeld en bedreigd. De asielaanvraag werd in 2019 afgewezen, omdat Mongolië op de lijst met veilige landen staat, maar de Raad van State oordeelde in hoger beroep dat de IND niet altijd de juiste, beschikbare bronnen gebruikt. De beoordeling voldeed daarmee niet aan de Europese richtlijnen en de man mocht alsnog blijven.
Komt het tekort aan opvang voor asielzoekers door de ‘veiligelanders’?
In 2022 bezetten asielzoekers uit ‘veilige landen’ zo’n 3 procent van de bedden in de azc’s, schat het COA. Hun asielprocedure duurt korter dan die voor asielzoekers uit andere landen. In deze versnelde procedure volgt meestal binnen enkele weken een afwijzing. Een asielzoeker mag daar nog tegen in beroep gaan, maar als dat ook – meestal binnen een paar weken – afgewezen wordt, dan moet iemand in principe binnen vier weken Nederland verlaten.
Schüller: “Het is dus onzin dat zij de druk op opvanglocaties zouden kunnen verlichten. Die taak is echt aan gemeenten. De asielopvang in Nederland was manageable, maar er is gedurende drie kabinetten Rutte besloten om er niet in te investeren. Door steeds weer te bezuinigen bij de IND en COA, met het ministerie van Justitie en Veiligheid als opdrachtgever, zijn we op dit punt beland.”
Bij afwijzing van asiel moeten mensen uit veilige landen terug naar het land van herkomst, tenzij een land hen weigert terug te nemen. In dat geval moeten ze weg uit de opvang en belanden ze vaak in de illegaliteit, of vertrekken ze naar een ander land. Elders opnieuw asiel aanvragen heeft niet zoveel zin, want volgens de Dublinverordening is het land waar een asielzoeker voor het eerst het Schengengebied is binnengekomen, verantwoordelijk voor de asielprocedure. Een ‘nee’ in één Schengenland, betekent in principe ook ‘nee’ in de overige landen.
Worden ‘veiligelanders’ anders behandeld?
Niet alleen wordt hun asielaanvraag sneller behandeld, ook werden ze tussen september 2020 en januari 2022 tijdens de procedure opgevangen op ‘sobere locaties’ in Ter Apel en Budel-Cranendonck. Sobere locaties houdt in: verscherpt toezicht, sober ingerichte kamers en geen leefgeld. Het idee is dat een ‘streng regime’ asielzoekers uit veilige landen zou ontmoedigen een asielverzoek in te dienen.
Na deze pilot lukte het niet om andere gemeenten bereid te vinden voor opvang, waardoor ‘veiligelanders’ weer werden verspreid over opvanglocaties door heel Nederland. Het kabinet werkt nu aan nieuwe sobere opvang- en aanmeldlocaties voor deze groep asielzoekers. Die moeten een ‘gevangenisachtig’ regime hebben, aldus staatsecretaris Eric van de Burg van Asiel.
EINDE
UITSPRAAK RAAD VAN STATE
ECLI:NL:RVS:2021:738
Instantie
Raad van StateDatum uitspraak
07-04-2021Datum publicatie
07-04-2021Zaaknummer
202002809/1/V2Rechtsgebieden
VreemdelingenrechtBijzondere kenmerken
Hoger beroepInhoudsindicatie
Bij besluit van 15 oktober 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. De vreemdeling komt uit Mongolië. Hij voert in deze procedure aan dat hij als biseksuele queer transman, waardoor hij behoort tot de groep lhbti, problemen heeft ondervonden in Mongolië en dat hij hierdoor niet kan terugkeren. Hij is mishandeld en bedreigd en stelt dat de autoriteiten onvoldoende bescherming hebben geboden nadat hij aangifte hiervan had gedaan. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat volgens hem Mongolië ook voor de vreemdeling een veilig land van herkomst is.Vindplaatsen
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 1 mei 2020 in zaak nr. NL19.24748 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 1 mei 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de vreemdeling en de staatssecretaris zich nader uitgelaten.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2021, waar de vreemdeling, bijgestaan door mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.C. Pietermaat en mr. D.I. van Weerden, advocaten te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling komt uit Mongolië. Hij voert in deze procedure aan dat hij als biseksuele queer transman, waardoor hij behoort tot de groep lhbti, problemen heeft ondervonden in Mongolië en dat hij hierdoor niet kan terugkeren. Hij is mishandeld en bedreigd en stelt dat de autoriteiten onvoldoende bescherming hebben geboden nadat hij aangifte hiervan had gedaan. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat volgens hem Mongolië ook voor de vreemdeling een veilig land van herkomst is. Mongolië is namelijk door de staatssecretaris op 9 februari 2016 aangewezen als veilig land van herkomst en dit is ongewijzigd gebleven bij de herbeoordelingen van 11 juni 2018 en 30 september 2020. Zie de brieven van de staatssecretaris aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 11 juni 2018, kenmerk 2280767 (hierna: de brief van 11 juni 2018), en van 30 september 2020, kenmerk 2592622 (hierna: de brief van 30 september 2020).
1.1. Volgens de staatssecretaris heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat Mongolië in het algemeen, voor de lhbti-groep waartoe hij behoort, of voor hem persoonlijk niet kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. In zijn hogerberoepschrift stelt de vreemdeling de manier waarop de staatssecretaris de situatie in als veilige landen van herkomst aangewezen landen herbeoordeelt en de toepassing daarvan in deze zaak aan de orde.
1.2. De Afdeling heeft in 2016 al uitspraak gedaan over de manier waarop de staatssecretaris zijn onderzoek moet verrichten als hij een land van herkomst voor de eerste keer als veilig land aanwijst (de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474 en de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal in die zaak van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2040). Deze uitspraak zal met name gaan over de zaaksoverstijgende vraag of de manier van herbeoordelen door de staatssecretaris in overeenstemming is met artikel 37, tweede lid, van de Procedurerichtlijn (hierna: de Pri), zoals geïmplementeerd in artikel 3.105ba, derde lid, van het Vb 2000. Die vraag zal worden beantwoord aan de hand van het hogerberoepschrift van de vreemdeling en wat in het kader van de zitting bij de Afdeling aan de orde is geweest. Dat wil zeggen de zitting zelf, maar ook de voorafgaand aan de zitting door de Afdeling gestelde vragen aan partijen (zie bijlage 2 van deze uitspraak), en hun reacties daarop.
1.3. Bij die beoordeling van de manier van herbeoordelen staat de uitleg van het Unierecht voorop. Dit omdat de manier waarop de staatssecretaris moet omgaan met het begrip veilig land van herkomst in de Pri is genormeerd. Artikel 37, tweede lid, van de Pri, waaruit de herbeoordelingsplicht voor lidstaten volgt, is geïmplementeerd en nagenoeg woordelijk overgenomen in artikel 3.105ba, derde lid, van het Vb 2000. Daarom is de uitleg van artikel 37, tweede lid, van de Pri bepalend voor de uitleg van artikel 3.105ba, derde lid, van het Vb 2000 en de beoordeling van de rechtmatigheid van de manier waarop de staatssecretaris daarmee omgaat.
1.4. Deze uitspraak heeft uit oogpunt van rechtseenheid, rechtsontwikkeling en rechtsbescherming in algemene zin en door de fundamentele aard van de rechtsvragen die worden behandeld een algemene, zaaksoverstijgende strekking. Daarom geeft de Afdeling in deze uitspraak ook een uitgebreide en algemeen geformuleerde motivering. Die motivering is van belang voor lopende en toekomstige zaken van andere vreemdelingen – ook uit andere landen dan Mongolië – die gemotiveerd uitleggen waarom de staatssecretaris ten onrechte bij de herbeoordeling van de situatie in hun land van herkomst heeft geconcludeerd dat dat land nog steeds een veilig land van herkomst is. De in deze uitspraak geformuleerde algemene overwegingen worden daarnaast specifiek toegepast op het hoger beroep van de vreemdeling. De Afdeling gebruikt in deze uitspraak de term lhbti. Dit doet zij omdat de vreemdeling zelf, maar ook de staatssecretaris die term gebruikt om de groep te omschrijven waartoe de vreemdeling behoort.
1.5. De Afdeling betrekt bij haar toetsing ook de stukken waarop partijen pas na de uitspraak van de rechtbank een beroep hebben gedaan, bijvoorbeeld de nieuwe herbeoordeling van 30 september 2020. Dit doet zij uit het oogpunt van rechtseenheid, rechtsontwikkeling en rechtsbescherming in algemene zin en de actualiteitswaarde van deze uitspraak. Deze toetsing beperkt zich, gelet op de artikelen 8:65, eerste lid, en 8:69, eerste lid, van de Awb, tot het moment van sluiting van het onderzoek ter zitting bij de Afdeling op 14 januari 2021 (uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4200, onder 3.1.).
1.6. De toepasselijke regelgeving, waaronder de in deze uitspraak genoemde bepalingen uit de Pri en het Vb 2000, is opgenomen in bijlage 1, die deel uitmaakt van deze uitspraak. In de uitspraak wordt kortheidshalve gesproken over het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM. Daaronder moet echter ook worden begrepen ‘internationale bescherming’ in de zin van de Kwalificatierichtlijn en de toepasselijke bepalingen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Volgorde behandeling
2. De Afdeling behandelt hierna aan de hand van de grieven de herbeoordeling van de situatie in Mongolië als veilig land van herkomst. Na een weergave van de grieven (onder 3.-3.4.) zal, met het oog op wat hiervoor onder 1.2.-1.4. is overwogen over het belang van deze uitspraak voor andere asielzaken, uiteen worden gezet hoe de staatssecretaris zijn herbeoordelingen in het algemeen uitvoert (onder 4.-4.10.). De Afdeling zal, na de uiteenzetting van de reactie van de vreemdeling hierop (onder 5.-5.6.), over de rechtmatigheid daarvan een oordeel geven (onder 6.-11.).
2.1. Vervolgens zal de Afdeling deze algemene uitgangspunten toepassen op de toetsing van de herbeoordeling van Mongolië, omdat dat het land is waar de vreemdeling vandaan komt (onder 13.-24.). De Afdeling zal toetsen of de herbeoordeling van de situatie in Mongolië voldoet aan de daarvoor in de Pri gestelde eisen en of deze zorgvuldig heeft plaatsgevonden. In het bijzonder zal de Afdeling daarbij antwoord geven op de vraag of de staatssecretaris Mongolië recent genoeg heeft herbeoordeeld en of hij bij de herbeoordeling de informatie heeft betrokken die de regelgeving voorschrijft. Ten slotte behandelt de Afdeling het betoog van de vreemdeling dat Mongolië voor hem persoonlijk niet veilig is. Daarbij behandelt de Afdeling dus het asielrelaas van de vreemdeling, dat wil zeggen de redenen voor hem om Mongolië te verlaten en om in Nederland om bescherming te vragen. Aan het slot van de uitspraak vat de Afdeling de overwegingen samen (onder 28.-34.).
Grieven vreemdeling
3. De vreemdeling klaagt in de grieven, in hun onderlinge samenhang bezien en samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris Mongolië terecht nog steeds aanmerkt als veilig land van herkomst, ook voor lhbti en voor hem persoonlijk. Hij klaagt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de manier van herbeoordelen, genoemd in de brief van 11 juni 2018, niet voldoet aan de eisen die aan de herbeoordeling zijn gesteld in artikel 37 van de Pri, zoals geïmplementeerd in artikel 3.105ba van het Vb 2000. Volgens die artikelen moet de staatssecretaris de situatie in landen die als veilige landen van herkomst zijn aangemerkt, regelmatig opnieuw onderzoeken.
3.1. Hieraan is volgens de vreemdeling in het geval van de herbeoordeling van Mongolië niet voldaan, omdat de situatie in het land is onderzocht aan de hand van een te beperkt aantal criteria en omdat bij de herbeoordeling niet de in artikel 37, derde lid, van de Pri genoemde informatiebronnen zijn gebruikt. Ook heeft de staatssecretaris zich niet aan zijn eigen voornemen gehouden om elk als veilig land aangewezen land eenmaal per jaar te herbeoordelen (zie de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474, onder 3.4.2.).
3.2. Verder klaagt de vreemdeling dat de staatssecretaris onvoldoende is ingegaan op de door hem aangevoerde, meer actuele informatie over Mongolië. Ook het ter zitting bij de rechtbank daarover door de staatssecretaris ingenomen standpunt is volgens de vreemdeling in het licht van de toepasselijke regelgeving ontoereikend, waardoor de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten.
3.3. Tot slot klaagt de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit de beschikbare landeninformatie en wat hij zelf heeft meegemaakt, blijkt dat hij geen effectieve bescherming van de autoriteiten kan krijgen in Mongolië, waardoor Mongolië voor hem persoonlijk niet veilig is.
3.4. De vreemdeling heeft in zijn antwoorden op de door de Afdeling gestelde vragen en ter zitting bij de Afdeling zijn grieven nader toegelicht en gereageerd op de uitleg van de staatssecretaris over zijn manier van herbeoordelen (zie verder onder 5.-5.6.).
Uitleg staatssecretaris over de manier van herbeoordelen in het algemeen
4. In onder meer de brieven van 11 juni 2018 en 30 september 2020 stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat een herbeoordeling van een veilig land geen volledige beoordeling hoeft te zijn, zoals de beoordeling die plaatsvindt als een land voor het eerst wordt aangewezen als veilig land van herkomst. Volgens de staatssecretaris volstaat in eerste instantie een ‘snelle herbeoordeling’, zoals hij dat noemt. Dat wil zeggen een herbeoordeling die eruit bestaat dat de staatssecretaris beziet of de situatie in het land aanmerkelijk is gewijzigd sinds de vorige (her)beoordeling.
4.1. Dit gebeurt aan de hand van de belangrijkste criteria voor het aanwijzen van een land als veilig land van herkomst. De staatssecretaris hanteert acht criteria, namelijk: ‘democratisch bestuur’, ‘bescherming van het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon’, ‘vrijheid van meningsuiting’, ‘vrijheid van godsdienst en vereniging’, ‘bescherming tegen discriminatie en vervolging door derden’, ‘toegang tot onafhankelijk onderzoek’, ‘toegang tot een onafhankelijke rechterlijke macht’, en ‘toegang tot rechtsmiddelen’.
4.2. Hij bekijkt bij de snelle herbeoordeling aan de hand van al deze criteria of er wijzigingen hebben plaatsgevonden in een land. Als hij op het gebied van één van de eerste drie criteria, dat wil zeggen ‘democratisch bestuur’, ‘bescherming van het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon of vrijheid van meningsuiting’, of op een meerderheid van alle criteria een aanmerkelijke achteruitgang constateert, dan volgt een uitgebreidere herbeoordeling van de situatie in dat land, aan de hand van de relevante, beschikbare informatie uit de bronnen, genoemd in artikel 37, derde lid, van de Pri. In afwachting van de uitkomst van dat onderzoek schort de staatssecretaris de aanwijzing van dat land als veilig land van herkomst tijdelijk op. Dat wil zeggen dat hij vreemdelingen afkomstig uit dat land tijdelijk niet behandelt als afkomstig uit een veilig land van herkomst.
4.3. De staatssecretaris heeft in zijn antwoorden op de door de Afdeling gestelde vragen en ter zitting bij de Afdeling de snelle herbeoordeling nader toegelicht. Het doel van die herbeoordeling is om te kijken of er ontwikkelingen zijn die aanleiding geven om een land van de lijst van veilige landen van herkomst te schrappen of om binnen dat land een groep te definiëren of een regio aan te wijzen die moet worden uitgezonderd, dan wel waaraan verhoogde aandacht moet worden besteed. Het land wordt dan niet als veilig land van herkomst aangemerkt voor leden van die groep of vreemdelingen afkomstig uit dat deel van het land. De staatssecretaris heeft toegelicht dat hij heeft gezocht naar een efficiënte werkwijze waarbij dit doel wordt bereikt.
4.4. Volgens de staatssecretaris laten artikel 37 van de Pri en punt 48 van de considerans ruimte voor deze snelle herbeoordeling. De situatie in een land zoals die uit de eerste beoordeling en de aanwijzing als veilig land van herkomst naar voren is gekomen, dient als uitgangspunt voor deze herbeoordeling. De ervaring leert volgens hem dat bij de gehanteerde werkwijze voldoende oog is voor ontwikkelingen in bepaalde landen. Hierdoor blijven landen niet ten onrechte als veilig aangemerkt en worden groepen en regio’s uitgezonderd als dat nodig is. Als een vreemdeling vindt dat een land ten onrechte op de lijst staat of dat een groep of regio ten onrechte niet is uitgezonderd, kan hij dit aan de hand van actuele informatie in zijn zaak betogen. Deze informatie bekijkt en betrekt de staatssecretaris vervolgens in het besluit en zo nodig ook bij de herbeoordeling.
Uitleg staatssecretaris over bronnen en informatie
4.5. De staatssecretaris gebruikt voor de snelle herbeoordeling met name de landenrapporten van het US State Department en de rapporten van Freedom House. Deze bronnen gebruikt hij omdat deze volgens hem jaarlijks, inzichtelijk, grondig en met oog voor kwetsbare groepen, rapporteren over de mensenrechtensituatie in de betrokken landen. Bovendien hebben zij steeds min of meer dezelfde structuur en dat is handig voor de vergelijking met voorgaande jaren. Volgens de staatssecretaris is het, anders dan bij de beoordeling voor het aanwijzen van een land als veilig land van herkomst, bij een snelle herbeoordeling niet nodig om alle informatiebronnen die zijn genoemd in artikel 37, derde lid, van de Pri, te gebruiken.
4.6. Hij heeft toegelicht dat punt 48 van de considerans van de Pri zo moet worden uitgelegd dat het gebruik van de daarin genoemde bronnen alleen nodig is bij de uitgebreide herbeoordeling. Die verricht hij als hij bij de snelle herbeoordeling heeft vastgesteld dat op het gebied van één van de eerste drie criteria of op een meerderheid van alle acht criteria een aanmerkelijke achteruitgang heeft plaatsgevonden in een als veilig land van herkomst aangemerkt land (zie hiervoor onder 4.1.-4.2.).
Uitleg staatssecretaris over groepen en regio’s
4.7. De staatssecretaris heeft verder toegelicht dat uit de snelle herbeoordelingen die hij de afgelopen jaren heeft uitgevoerd, is gebleken dat kwetsbare groepen en kwetsbare regio’s voldoende in beeld komen. De herbeoordelingen hebben er namelijk bij diverse landen toe geleid dat een land niet langer wordt aangemerkt als veilig land van herkomst voor bepaalde groepen, omdat zij na de herbeoordeling als groep zijn uitgezonderd.
4.8. Ook is het voorgekomen dat bepaalde groepen zijn aangewezen als groep waaraan in zijn beslisproces verhoogde aandacht moet worden besteed. Dit in het kader van het onderzoek naar en de beoordeling van aanvragen van individuele vreemdelingen uit een bepaald, als veilig aangemerkt, land. Volgens de staatssecretaris laat dit zien dat er bij de snelle herbeoordelingen voldoende aandacht is voor kwetsbare groepen en regio’s. Juist in de door hem daarbij gebruikte bronnen wordt uitdrukkelijk ingegaan op de positie van kwetsbare groepen en regio’s. Van belang is ook de expertise van de medewerkers die de herbeoordelingen uitvoeren en veel praktijkervaring hebben.
Uitleg staatssecretaris over de frequentie van de herbeoordelingen
4.9. Tot slot is de staatssecretaris teruggekomen van zijn eerder gedane mededeling in een andere zaak, die diende ter zitting en die resulteerde in de Afdelingsuitspraak van 14 september 2016, dat hij jaarlijks een herbeoordeling zal uitvoeren voor alle landen die hij als veilig land van herkomst heeft aangemerkt (uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474). In de praktijk is gebleken dat dit niet nodig en opportuun wordt geacht. Volgens hem verandert er in een jaar in de als veilig aangewezen landen vaak weinig. Het nieuw gehanteerde uitganspunt is daarom geworden dat hij de situatie in elk als veilig aangewezen land binnen anderhalf à twee jaar herbeoordeelt. Van dit uitgangspunt wijkt hij af als er signalen zijn dat de situatie in een land aanmerkelijk achteruitgaat. In dat geval voert hij de herbeoordeling eerder uit.
4.10. De situatie in als veilig aangewezen landen van herkomst monitort de staatssecretaris continu. Signalen dat een land aanmerkelijk achteruit gaat, kunnen komen uit actuele berichtgeving, maar ook uit het onderzoek naar en de beoordeling van aanvragen van individuele vreemdelingen uit een bepaald, als veilig aangemerkt land. Volgens de staatssecretaris houdt hij dus steeds de actuele ontwikkelingen in de gaten. Ook heeft de staatssecretaris herhaald dat als er nader onderzoek nodig is naar de situatie in een land, de aanwijzing van dat land als veilig land van herkomst tijdelijk kan worden opgeschort, zodat vreemdelingen afkomstig uit dat land tijdelijk niet worden behandeld als afkomstig uit een veilig land van herkomst.
Reactie van de vreemdeling over de manier van herbeoordelen
5. De vreemdeling klaagt dat de herbeoordeling zoals de staatssecretaris die verricht niet voldoet aan de eisen die aan herbeoordelingen zijn gesteld in artikel 37, tweede lid, van de Pri. Dit heeft volgens hem gevolgen voor de kwaliteit van de herbeoordelingen. Hij heeft dit nader toegelicht in de antwoorden op de door de Afdeling gestelde vragen en ter zitting bij de Afdeling.
5.1. De door de staatssecretaris gehanteerde snelle manier van herbeoordelen voldoet volgens de vreemdeling niet aan het vereiste om ‘opnieuw te onderzoeken’. Hij betoogt dat opnieuw onderzoeken impliceert dat een nieuwe, inhoudelijke beoordeling plaatsvindt, die voldoet aan dezelfde wettelijke vereisten als die gelden voor de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst (zie de vorengenoemde Afdelingsuitspraak van 14 september 2016, onder 3.4.1.). Volgens hem is er geen reden de aanwijzing van een land en de herbeoordeling van de veiligheidssituatie in dat land aan de hand van verschillende vereisten te beoordelen.
5.2. Het aanbrengen van verschil daartussen is volgens de vreemdeling ook niet in overeenstemming met de doelstellingen van de Pri en de context van de bepalingen die de veilige landen-exceptie normeren. Die dwingen juist tot eenzelfde beoordeling aan de hand van dezelfde vereisten. Er wordt volgens de vreemdeling immers uniformiteit beoogd met betrekking tot de toepassing van het ‘veilig land van herkomst’-begrip en dit doel wordt aangetast als landen op verschillende manieren verschillende vormen van herbeoordelingen kunnen uitvoeren. De vreemdeling erkent wel dat de staatssecretaris bij de motivering van zijn herbeoordelingsonderzoek ter vergelijking kan kijken en verwijzen naar de eerdere (her)beoordeling.
5.3. Ook moet de staatssecretaris volgens de vreemdeling bij zijn herbeoordelingsonderzoek de in artikel 37, derde lid, van de Pri genoemde informatiebronnen betrekken. Dit doet hij nu niet, terwijl uit punt 48 van de considerans blijkt dat dit moet.
5.4. Verder betoogt de vreemdeling dat artikel 37, tweede lid, en punt 48 van de considerans van de Pri lidstaten verplichten tot regelmatig herbeoordelen en het evalueren of er tussentijds ingrijpende wijzigingen plaatsvinden in een land. De vreemdeling is van mening dat eens per jaar herbeoordelen als regel zou moeten gelden. De staatssecretaris heeft zelf ook kenbaar gemaakt dat hij de situatie in als veilig aangemerkte landen van herkomst gemiddeld eens per jaar opnieuw onderzoekt (zie de vorengenoemde Afdelingsuitspraak van 14 september 2016, onder 3.4.2.).
5.5. Bovendien worden volgens de vreemdeling verschillende relevante landenrapporten jaarlijks uitgebracht. Bij deze frequentie kan de staatssecretaris aansluiten. De vreemdeling heeft ter zitting bij de Afdeling benadrukt dat moet worden voorkomen dat de staatssecretaris de frequentie van zijn periodieke herbeoordelingen steeds verder zal oprekken, omdat dan de actualiteitswaarde van de tegenwerping van de veilig-land-exceptie teniet wordt gedaan. Dan bestaat het risico dat de veiligheidssituatie in een land verslechtert, terwijl de staatssecretaris toch doorgaat met het aan een vreemdeling tegenwerpen dat hij afkomstig is uit een veilig land van herkomst.
5.6. Over het tussentijdse monitoren van ingrijpende wijzigingen door de staatssecretaris merkt de vreemdeling op dat dit vaak niet snel genoeg tot veranderingen leidt in het beleid en dat een gewijzigde situatie in de praktijk ook onvoldoende wordt betrokken bij het onderzoek naar en de beoordeling van individuele asielrelazen van (groepen) vreemdelingen afkomstig uit een door de staatssecretaris als veilig aangemerkt land. Dit is vooral bij kwetsbare groepen die de staatssecretaris nog niet heeft uitgezonderd risicovol, volgens de vreemdeling.
Het oordeel van de Afdeling
6. De Afdeling zal in de overwegingen die hierna volgen een oordeel geven over de rechtmatigheid van de manier waarop herbeoordelingen van de door de staatssecretaris als veilige landen van herkomst aangemerkte landen worden verricht. De Afdeling gaat daarbij in op de vraag of de hiervoor uiteengezette werkwijze, zoals de staatssecretaris die heeft toegelicht, in overeenstemming is met artikel 37, tweede lid, van de Pri, zoals geïmplementeerd in artikel 3.105ba, derde lid, van het Vb 2000. Daarbij zal de Afdeling achtereenvolgens ingaan op de zorgvuldigheid en motivering van het herbeoordelingsonderzoek, de te gebruiken informatiebronnen en de frequentie van de herbeoordelingen.
6.1. Omdat artikel 37, tweede lid, van de Pri met nagenoeg identieke bewoordingen is omgezet in artikel 3.105ba, derde lid, van het Vb 2000, moet artikel 3.105ba, derde lid, van het Vb 2000 worden uitgelegd volgens de door het Hof van Justitie in zijn rechtspraak beschreven methode (zie bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraak van 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2669, onder 8.-8.1.).
6.2. Volgens die methode is bij de uitleg van de tekst van artikel 37, tweede lid, in de eerste plaats een vergelijking van de verschillende taalversies vereist (zie punt 18 van het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, 283/81, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, en punt 28 van het arrest van het Hof van Justitie van 24 oktober 1996, C-72/95, Kraaijeveld, ECLI:EU:C:1996:404). In de tweede plaats moet rekening worden gehouden met de algemene opzet, de context, en de doelstellingen van de richtlijn. Hierbij kan de considerans van de richtlijn de inhoud van de bepaling preciseren (zie punt 42 van het arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2015, C-554/13, Z. Zh. en I.O., ECLI:EU:C:2015:377). Bij de uitleg kan ook de totstandkomingsgeschiedenis van de richtlijn worden betrokken (vergelijk punt 12 van het arrest van het Hof van Justitie van 13 december 1989, C-342/87, Genius Holding BV, ECLI:EU:C:1989:635, en zie punt 58 van het arrest van het Hof van Justitie van 24 juni 2015, C-373/13, H.T., ECLI:EU:C:2015:413).
Welke eisen stelt de Pri aan de herbeoordeling?
7. In de Nederlandse tekst van artikel 37, tweede lid, van de Pri staat dat lidstaten de situatie in derde landen die overeenkomstig dit artikel als veilige landen van herkomst zijn aangemerkt, ‘regelmatig opnieuw onderzoeken’.
De eisen: wat betekent ‘opnieuw onderzoeken’?
7.1. De eerste vraag is welk onderzoek het vereiste om ‘opnieuw te onderzoeken’ inhoudt. Noch in de Pri noch in de Nederlandse implementatie daarvan is geconcretiseerd hoe de staatssecretaris het onderzoek dat aan de herbeoordeling ten grondslag ligt, moet verrichten.
7.2. Een vergelijking met de verschillende taalversies van artikel 37, tweede lid, van de Pri levert geen duidelijkheid voor het antwoord op de vraag of het herbeoordelingsonderzoek op dezelfde manier moet plaatsvinden als het onderzoek voorafgaand aan de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst. Zoals de vreemdeling immers zelf ook heeft erkend, worden niet in alle taalversies dezelfde bewoordingen gebruikt. Hierdoor is er niet een normale betekenis van het woord, waarvan kan worden uitgegaan (zie punt 56 van het arrest van het Hof van Justitie 19 maart 2019, C-163/17, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218). Het woord ‘opnieuw’ zou een indicatie kunnen zijn dat lidstaten wederom een volledig onderzoek moeten verrichten, maar uit een vergelijking met de Duitse, Engelse en Franse taalversies blijkt dat het woord ‘opnieuw’ niet in alle taalversies wordt gebruikt. De Duitse, Engels en Franse tekst van artikel 37, tweede lid, van de Pri luiden:
Die Mitgliedstaaten überprüfen regelmäßig die Lage in Drittstaaten, die gemäß diesem Artikel als sichere Herkunftstaaten bestimmt wurden.
Member States shall regularly review the situation in third countries designated as safe countries of origin in accordance with this Article.
Les États membres examinent régulièrement la situation dans les pays tiers désignés comme pays d’origine sûrs conformément au présent article.
Het in de Nederlandse taalversie gestelde vereiste om ‘opnieuw’ te onderzoeken lijkt ook in het Duitse ‘überprüfen’ en het Engelse ‘review’ terug te komen, maar ontbreekt in het Franse ‘examinent’.
7.3. De algemene opzet en context van de Pri bieden meer duidelijkheid over de manier waarop de staatssecretaris het herbeoordelingsonderzoek moet uitvoeren. Uit artikel 37, eerste lid, van de Pri volgt dat de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst overeenkomstig bijlage I van de Pri moet gebeuren. In bijlage I staat wanneer een land als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Uit het tweede lid van artikel 37 van de Pri volgt de verplichting voor lidstaten om de situatie in als veilige landen van herkomst aangemerkte landen regelmatig opnieuw te onderzoeken, en in het derde lid staat welke informatiebronnen de staatssecretaris bij de beoordeling of een land een veilig land van herkomst is, moet gebruiken.
7.4. In artikel 37, tweede lid, van de Pri staat niet uitdrukkelijk dat het ‘opnieuw onderzoeken’ overeenkomstig het eerste lid en bijlage I moet gebeuren. Wel lijkt uit het derde lid te kunnen worden afgeleid dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen de eisen aan de manier van beoordelen voorafgaand aan de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst en de manier van herbeoordelen van die landen. In het derde lid staat immers:
De beoordeling of een land een veilig land van herkomst is overeenkomstig dit artikel dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het EASO, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
In het derde lid staat dus ‘de beoordeling of een land een veilig land van herkomst is overeenkomstig dit artikel’, en niet ‘overeenkomstig het eerste lid’. Hieruit kan in ieder geval worden afgeleid dat voor de te gebruiken bronnen bij het onderzoek geen onderscheid wordt gemaakt tussen het onderzoek voorafgaand aan het aanwijzen van een land als veilig land van herkomst en het onderzoek voorafgaand aan een herbeoordeling. Dat is een eerste indicatie dat er, zoals de vreemdeling betoogt, maar één manier van beoordelen is en dat het herbeoordelingsonderzoek dus aan dezelfde eisen moet voldoen als het onderzoek voor de aanwijzing.
7.5. De doelstelling en geschiedenis van de totstandkoming van de Pri bieden vervolgens nog meer duidelijkheid over de manier waarop de staatssecretaris moet herbeoordelen. In punt 48 van de considerans staat het volgende:
Om ervoor te zorgen dat de ‘veilig land’-begrippen correct en op basis van actuele informatie worden toegepast, moeten de lidstaten de situatie in die landen regelmatig evalueren op basis van een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie van andere lidstaten, het EASO, de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
Hieruit kan worden afgeleid dat het herbeoordelen tot doel heeft om het ‘veilig land’-begrip in de Unie consistent te blijven toepassen, na de eerste beoordeling.
7.6. Dit blijkt ook uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Pri (zie het Commissievoorstel COM (2009) 554 definitief, blz. 8). Daaruit volgt namelijk dat de destijds voorgestelde wijzigingen in de Pri moesten leiden tot een meer samenhangende toepassing door de lidstaten van het begrip ‘veilig land van herkomst’. ‘Gemeenschappelijke materiële vereisten’, ‘het regelmatig opnieuw onderzoeken van de situatie in als veilig aangemerkte derde landen’ en ‘procedurele waarborgen die op uniforme wijze worden toegepast in alle lidstaten die voor dit instrument hebben gekozen’, werden genoemd als middelen om deze meer samenhangende toepassing van het begrip te bereiken.
7.7. Zoals de vreemdeling terecht betoogt, volgt dus uit de algemene opzet, context, doelstellingen en totstandkoming van de geschiedenis van de Pri dat het ‘veilig land van herkomst’-begrip steeds zo consistent mogelijk moet worden uitgelegd. Dit impliceert dat de herbeoordeling een onderzoek moet inhouden waarbij de staatssecretaris, net als bij het onderzoek waaruit de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst is voortgevloeid, opnieuw moet beoordelen of op dat moment aan alle vereisten voor zo’n aanwijzing is voldaan.
De eisen: hoe vaak moeten lidstaten ‘opnieuw onderzoeken’?
7.8. De tweede vraag is wat ‘regelmatig opnieuw onderzoeken’ als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de Pri betekent. Ook dit is niet in de Pri of in de Nederlandse implementatie daarvan geconcretiseerd. Er is geen termijn voorgeschreven waarbinnen moet worden herbeoordeeld.
7.9. Een vergelijking tussen de verschillende taalversies van de Pri levert ook hier geen duidelijkheid op. Ook in de Franse, Engelse en Duitse taalversies van artikel 37, tweede lid, van de Pri staat slechts dat de herbeoordelingen regelmatig moeten plaatsvinden, zonder dat wordt geconcretiseerd wat onder ‘regelmatig’ moet worden verstaan.
7.10. Uit punt 48 van de considerans van de Pri, gelezen in samenhang met artikel 37 van de Pri, blijkt dat met de herbeoordeling wordt beoogd het begrip ‘veilig land’ correct en op basis van actuele informatie toe te passen. Ook moeten lidstaten tussen de periodieke herbeoordelingen door de situatie in als veilige landen van herkomst aangemerkte landen in de gaten houden. De herbeoordelingen en het voortdurend monitoren zijn dus bedoeld om zo snel mogelijk te kunnen signaleren of de situatie in een veilig land van herkomst mogelijk verslechtert (zie punt 28 van het arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, C-404/17, A., ECLI:EU:C:2018:588).
7.11. Uit de systematiek, doelstellingen en geschiedenis van de totstandkoming van de Pri (zie hiervoor onder 7.3.-7.6.) volgt dat met de gekozen termijn voor het regelmatig uitvoeren van de herbeoordelingen moet kunnen worden gewaarborgd dat landen niet ten onrechte op de lijst van veilige landen van herkomst blijven staan en dat het ‘veilig land’-begrip zo consistent mogelijk wordt toegepast. Dat wil zeggen dat het ‘veilig land’-begrip zo gelijk mogelijk wordt toegepast in alle lidstaten, onafhankelijk van de vraag of het gaat om een land dat voor het eerst wordt aangewezen als veilig land van herkomst of om een land waarvan de situatie in dat land wordt herbeoordeeld. Hoewel aan de lidstaten enige ruimte wordt gelaten om in te vullen hoe vaak de periodieke herbeoordelingen nodig zijn, moet met de gekozen termijn worden gewaarborgd dat verslechteringen in de situatie in een land zo snel mogelijk worden opgemerkt.
De eisen: tussenconclusie
7.12. Uit de algemene opzet, context, doelstellingen en totstandkoming van de geschiedenis van de Pri volgt dat het begrip ‘veilig land van herkomst’ steeds zo consistent mogelijk moet worden uitgelegd. Het herbeoordelingsonderzoek moet daarom voldoen aan dezelfde eisen als het onderzoek voorafgaand aan de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst. Daarmee wordt ook bereikt dat landen op een uniforme wijze herbeoordelen en het ‘veilig land’-begrip toepassen.
7.13. Om het ‘veilig land’-begrip consistent toe te passen, moeten lidstaten ervoor zorgen dat zij eventuele verslechteringen zo snel mogelijk opmerken zodat landen niet ten onrechte als veilig land van herkomst aangewezen blijven. Hieronder zal de Afdeling beoordelen of de snelle herbeoordeling, die de staatssecretaris nu als standaard werkwijze voor de herbeoordelingen hanteert, aan de in de Pri gestelde vereisten voldoet.
Voldoet de snelle herbeoordeling op basis van de gehanteerde criteria aan de Pri?
8. De Afdeling heeft in de uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474, onder 3.4.1., uitgelegd waaraan het onderzoek dat de staatssecretaris moet verrichten, moet voldoen voordat hij een land kan aanwijzen als veilig land van herkomst. Vereist is dat de staatssecretaris onderzoekt of, gelet op de toepasselijke regelgeving in het land, algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt. Hij moet hierbij de juridische en feitelijke situatie in het land onderzoeken. Het herbeoordelingsonderzoek moet, zoals hiervoor is overwogen, aan dezelfde eisen voldoen.
8.1. De staatssecretaris moet niet alleen onderzoeken of er wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt en het voor de autoriteiten in dat land mogelijk maakt om hiertegen bescherming te bieden, maar hij moet ook onderzoeken of de wet- en regelgeving in de praktijk wordt toegepast en bescherming ook daadwerkelijk wordt geboden (zie bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraak van 7 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1838, onder 9., over de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst).
8.2. Dat de staatssecretaris als uitgangspunt heeft dat hij een snelle herbeoordeling uitvoert aan de hand van de acht criteria, genoemd onder 4.1., is op zichzelf niet in strijd met artikel 37, tweede lid, van de Pri, dat is geïmplementeerd in artikel 3.105ba, derde lid, van het Vb 2000. Door te onderzoeken of er wijzigingen plaatsvinden op het gebied van ‘democratisch bestuur’, ‘bescherming van het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon’, ‘vrijheid van meningsuiting’, ‘vrijheid van godsdienst en vereniging’, ‘bescherming tegen discriminatie en vervolging door derden’, ‘toegang tot onafhankelijk onderzoek’, ‘toegang tot een onafhankelijke rechterlijke macht en toegang tot rechtsmiddelen’, kan de staatssecretaris de vereiste volledige heroverweging maken of een land nog steeds voldoet aan de eisen om als veilig land van herkomst te worden aangemerkt.
8.3. De criteria zijn zo geformuleerd dat de staatssecretaris zich hiermee in het algemeen een zorgvuldig beeld kan vormen van de relevante ontwikkelingen in een land op het gebied van de mensenrechtensituatie en de bescherming die de autoriteiten van dat land bieden tegen vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Zoals de staatssecretaris in de antwoorden op de door de Afdeling gestelde vragen en ter zitting heeft uitgelegd, wordt met deze manier van herbeoordelen ook voldoende oog gehouden voor mogelijk kwetsbare groepen en regio’s binnen een land. Dit heeft er bij de afgelopen herbeoordelingen ook meerdere keren toe geleid dat groepen zijn uitgezonderd of zijn aangewezen als groepen die onder verhoogde aandacht staan. Anders dan de vreemdeling aanvoert, is de snelle herbeoordeling als zodanig niet in strijd met artikel 37, tweede lid, van de Pri.
8.4. Dat de staatssecretaris opnieuw onderzoek moet verrichten, betekent niet dat hij daarbij het eerder verrichte onderzoek naar de situatie in een land niet als uitgangspunt van zijn onderzoek kan nemen en daarnaar kan verwijzen. Ook als de staatssecretaris nagaat wat er is veranderd ten opzichte van het eerdere onderzoek, kan hij het vereiste onderzoek verrichten en de vereiste motivering geven waarom het land nog steeds een veilig land van herkomst is. Wel moet worden gewaarborgd dat de informatie die de staatssecretaris gebruikt recent is en dateert van na dat eerdere onderzoek (zie punt 48 van de considerans van de Pri). Verder is vereist dat de staatssecretaris de herbeoordeling inzichtelijk motiveert om te verzekeren dat een vreemdeling daartegen kan opkomen en dat deze daadwerkelijk, effectief en zonder terughoudendheid door de bestuursrechter kan worden getoetst. Dit met het oog op de belangen die het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM beogen te beschermen.
8.5. De staatssecretaris moet dus ook over het nieuwe onderzoek, dat ten grondslag ligt aan de herbeoordeling, een kenbare en deugdelijke verantwoording afleggen. Hij moet een motivering geven over de door hem bij de aanwijzing gebruikte informatie en hoe hij daaruit de conclusie heeft getrokken dat een land in het licht van de maatstaven van artikel 3.37f van het VV 2000 een veilig land van herkomst blijft (vergelijk de vorengenoemde Afdelingsuitspraak van 14 september 2016, onder 3.5.).
8.6. Als de staatssecretaris zich op het standpunt stelt dat er sinds de aanwijzing of eerdere herbeoordeling zich geen aanmerkelijke wijzigingen in de situatie in dat land hebben voorgedaan, zal hij bij de herbeoordeling in veel gevallen kunnen volstaan met een korte uitleg onder verwijzing naar de door hem daarvoor gebruikte bronnen (zie hierover hierna onder 9.1.-9.2. meer) en een verwijzing naar de aanwijzing of eerdere herbeoordeling. Als er indicaties zijn dat er wel relevante en wezenlijke wijzigingen in de veiligheidssituatie hebben plaatsgevonden, dan zal de motivering van de staatssecretaris uitgebreider moeten zijn en meer inzicht moeten bieden in de manier waarop hij het onderzoek naar die ontwikkelingen heeft verricht en aan de hand van welke bronnen hij dit heeft gedaan.
8.7. Omdat het de staatssecretaris is die een vreemdeling in een concrete zaak tegenwerpt dat het land van herkomst veilig is, komt het voor zijn risico als de snelle herbeoordeling in een concreet geval niet voldoet aan de eisen die het recht daaraan stelt. De vreemdeling kan bestrijden dat de herbeoordeling aan deze eisen voldoet. Verder heeft hij de in de vorengenoemde Afdelingsuitspraak van 14 september 2016, onder 3.13.-3.13.3., genoemde mogelijkheid om het standpunt van de staatssecretaris over de veiligheidssituatie in zijn land van herkomst in het kader van het onderzoek naar en beoordeling van zijn asielmotieven te bestrijden en actuele informatie over de voor hem relevante veiligheidssituatie aan te voeren (zie ook de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2040, in punt 5.12). Hierbij kan hij ook gemotiveerd betogen dat de staatssecretaris de aanwijzing van zijn land van herkomst als veilig ten onrechte niet heeft opgeschort, terwijl recente ontwikkelingen in dat land daartoe wel dwingen.
8.8. Zoals de Afdeling in de vorengenoemde uitspraak van 14 september 2016, onder 3.7.2., heeft overwogen is het de staatssecretaris toegestaan in een concrete zaak in een schriftelijk stuk, bijvoorbeeld het voornemen of het besluit, een nadere toelichting te geven op de situatie in het als veilig aangemerkte land van herkomst van de vreemdeling, zonder dat daarmee de rechtmatigheid van de aanwijzing of herbeoordeling als zodanig wordt aangetast. Daarbij moet de staatssecretaris zich ervan verzekeren dat andere vreemdelingen uit dat land in vergelijkbare situaties op dezelfde manier worden behandeld. Ook is vereist dat een vreemdeling zich over de band van het aan hem gerichte afwijzende besluit daadwerkelijk kan verweren tegen een nadere toelichting. Dat wil zeggen dat die vreemdeling in staat moet worden gesteld het onderzoek en de beoordeling in zijn zaak in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter die daadwerkelijk, effectief en zonder terughoudendheid kan toetsen.
Informatiebronnen
9. Voor de snelle herbeoordeling geldt dat de staatssecretaris ter zitting heeft toegelicht dat hij daarvoor de onder 4.5.-4.6. weergegeven bronnen gebruikt, namelijk de landenrapporten van het US State Department en de rapporten van Freedom House. Pas als de snelle herbeoordeling daartoe aanleiding geeft, breidt de staatssecretaris zijn herbeoordelingsonderzoek uit naar een volledig bronnenonderzoek aan de hand van de in artikel 37, derde lid, van de Pri genoemde reeks bronnen, namelijk de informatie uit andere lidstaten, het EASO, de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
9.1. Deze handelwijze strookt niet met artikel 37, derde lid, en punt 48 van de considerans van de Pri, zoals geïmplementeerd in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000. Zoals onder 7.3.-7.4. is overwogen, kan uit de opzet van artikel 37 van de Pri worden afgeleid dat de staatssecretaris ook voor de herbeoordeling de in het derde lid genoemde bronnen moet gebruiken. Bovendien volgt dit, anders dan de staatssecretaris betoogt, ook uit punt 48 van de considerans. De tekst en bedoeling van de bepalingen in de Pri over de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst komen in dit opzicht overeen met de toepasselijke regelgeving voor de herbeoordelingen. De Afdeling sluit aan bij de overwegingen uit haar uitspraak van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:209, waarin zij heeft overwogen welke informatiebronnen de staatssecretaris volgens artikel 37, derde lid, van de Pri, zoals geïmplementeerd in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 moet gebruiken bij zijn onderzoek dat ten grondslag ligt aan de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst.
9.2. Zoals de Afdeling in die uitspraak onder 5.3.-5.6. heeft overwogen, moet de staatssecretaris de in artikel 37, derde lid, van de Pri genoemde informatiebronnen bij zijn onderzoek betrekken, voor zover deze informatie beschikbaar is. Als van die bronnen geen informatie beschikbaar is, dan moet de staatssecretaris dat toelichten. Als hij dat doet, dan kan hij zijn beoordeling ook baseren op relevante informatie van andere gezaghebbende internationale organisaties. Het US State Department en Freedom House moeten naar het oordeel van de Afdeling als zodanig worden beschouwd. Een herbeoordeling die mede is gebaseerd op informatie uit deze twee informatiebronnen is dus niet in strijd met de Pri. De staatssecretaris moet echter de in artikel 37, derde lid, van de Pri genoemde bronnen, zoals informatie uit andere lidstaten, gebruiken als deze beschikbaar zijn. Voor zover een of meer van die bronnen niet beschikbaar zijn, moet de staatssecretaris uitleggen en motiveren waarom de wel beschikbare informatie de conclusie kan dragen dat een land nog steeds als veilig land van herkomst is aan te merken.
De frequentie van het herbeoordelen
10. Uit wat onder 7.8.-7.11. is overwogen, volgt dat in artikel 37, tweede lid, van de Pri enige ruimte aan de lidstaten wordt gelaten om te bepalen hoe vaak moet worden herbeoordeeld, zolang wordt gewaarborgd dat het ‘veilig land’-begrip zo consistent mogelijk en op basis van actuele informatie wordt toegepast en dat wordt verzekerd dat landen niet ten onrechte op de lijst van veilige landen van herkomst blijven staan.
10.1. Zoals de staatssecretaris in de antwoorden op de door de Afdeling gestelde vragen en ter zitting heeft toegelicht, streeft hij ernaar de situatie in landen die als veilig land zijn aangemerkt binnen anderhalf à twee jaar te herbeoordelen. Daarnaast monitort hij de situatie in die landen tussentijds, mede aan de hand van het onderzoek en de beoordeling van individuele asielaanvragen van vreemdelingen afkomstig uit deze landen.
10.2. De Afdeling is van oordeel dat de staatssecretaris in ieder geval eenmaal in de twee jaar een herbeoordeling moet uitvoeren. Hoewel de Pri geen frequentie voorschrijft, moeten lidstaten er voor zorgen dat het ‘veilig land’-begrip op basis van actuele informatie wordt toegepast. Door eens in de twee jaar een herbeoordeling uit te voeren en daarnaast de situatie in een land tussentijds te monitoren en zo nodig een aanwijzing als veilig land van herkomst te wijzigen of te schrappen, kan dit zoveel mogelijk worden gewaarborgd. Een verdere verruiming van de frequentie tot langer dan twee jaar zou het risico met zich brengen dat verslechteringen in een land te laat worden gesignaleerd, waardoor onvoldoende kan worden gewaarborgd dat landen niet ten onrechte op de lijst van veilige landen van herkomst blijven staan. De door de staatssecretaris gekozen werkwijze is op dit moment op dit punt echter in overeenstemming met artikel 37, tweede lid, van de Pri. Een vreemdeling kan de aanwijzing bovendien ter toetsing aan de bestuursrechter voorleggen. In dat kader wijst de Afdeling op het volgende.
10.3. De staatssecretaris heeft in antwoord op de door de Afdeling gestelde vragen en ter zitting benadrukt dat hij de mogelijkheid heeft om landen, groepen of regio’s tijdelijk van de lijst van veilige landen te halen (de aanwijzing ‘op te schorten’) als hij meer tijd nodig heeft om de situatie te onderzoeken en dat hij van die mogelijkheid ook een aantal keer gebruik heeft gemaakt. Zo’n opschorting van de aanwijzing is voor vreemdelingen redelijkerwijs kenbaar, omdat de staatssecretaris dit in een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer bekendmaakt en hierover uitleg geeft (vergelijk de Afdelingsuitspraak van 8 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3232, onder 6.1.). Zie ook wat de Afdeling hierover onder 8.6.-8.7. heeft overwogen.
10.4. Tot slot acht de Afdeling van belang dat, zoals zij ook heeft overwogen in de uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474, onder 3.13.-3.13.3., het voor een vreemdeling steeds mogelijk is om tussentijds een standpunt van de staatssecretaris over de veiligheidssituatie in zijn land van herkomst te bestrijden in het kader van het onderzoek naar en de beoordeling van zijn asielmotieven. Dit brengt mee dat de staatssecretaris dit standpunt op de in asielzaken gebruikelijke manier nader moet en kan motiveren, tegen de achtergrond van een aanwijzing of herbeoordeling.
10.5. De staatssecretaris zal daarbij datgene wat de vreemdeling aanvoert over de huidige, voor hem relevante veiligheidssituatie moeten onderzoeken en hierop gemotiveerd moeten ingaan. Ook als wijzigingen in een land geen reden waren om over te gaan tot een tussentijdse herbeoordeling, kan het betekenen dat de staatssecretaris besluiten in individuele gevallen extra zorgvuldig moet onderzoeken en motiveren. De bestuursrechter zal dit onderzoek en die motivering indringend toetsen (zie de Afdelingsuitspraken van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:890, en 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474, onder 3.5.) zodat effectieve bestuursrechtelijke rechtsbescherming is verzekerd.
Prejudiciële vragen
11. De hiervoor beschreven uitleg van artikel 37, tweede lid, van de Pri en daarmee artikel 3.105ba, derde lid, van het Vb 2000, is in overeenstemming met de algemene opzet, context, doelstelling en de geschiedenis van de totstandkoming van de Pri. Omdat er gelet hierop redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de wijze waarop de opgeworpen vraag over het betrokken Unierechtelijke begrip moet worden beantwoord, bestaat er geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen (zie punt 16 van het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, 283/81, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335).
Tussenconclusie over de algemene overwegingen
12. De Afdeling is samenvattend van oordeel dat de staatssecretaris bij de herbeoordeling, net als bij de beoordeling voor de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst, moet onderzoeken of en motiveren dat een land nog steeds aan alle vereisten voldoet om als veilig te worden aangemerkt. Anders dan de vreemdeling betoogt, kan dit aan de hand van de onder 4.1. en 8.2. opgesomde criteria. Hiermee kan de staatssecretaris onderzoeken en beoordelen of er in een land in het algemeen en op duurzame wijze geen vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt en of het voor de autoriteiten mogelijk is om, zowel juridisch als feitelijk, hiertegen bescherming te bieden.
12.1. De Pri staat er niet aan in de weg om een aanwijzing of eerdere herbeoordeling als uitgangspunt te nemen voor het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de nieuwe herbeoordeling. Daarbij moet de staatssecretaris deugdelijk motiveren waarom er volgens hem geen aanmerkelijke wijzigingen hebben plaatsgevonden, zodat de vreemdeling de gelegenheid heeft om daarover te procederen en de bestuursrechter dat standpunt kan toetsen. Ook moet de staatssecretaris de in artikel 37, derde lid, van de Pri genoemde bronnen aan zijn herbeoordelingsonderzoek ten grondslag leggen of motiveren waarom dit niet mogelijk is.
12.2. De staatssecretaris moet in ieder geval een keer in de twee jaar een herbeoordeling uitvoeren die aan deze vereisten voldoet. Daarnaast moet hij ook voortdurend monitoren of er signalen zijn dat er verslechteringen plaatsvinden in een als veilig land van herkomst aangewezen land. Als die verslechteringen er zijn dan moet hij een land van de lijst van veilige landen van herkomst schrappen, de aanwijzing tijdelijk opschorten, of een groep of regio uitzonderen. Ook kan dit betekenen dat de staatssecretaris in individuele zaken nader moet motiveren of en waarom hij nog steeds uitgaat van de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst.
Herbeoordeling Mongolië
13. In de overwegingen hierna gaat de Afdeling in op de vraag of de herbeoordeling van de situatie in Mongolië zorgvuldig en deugdelijk is gemotiveerd en of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Mongolië nog steeds, ook voor lhbti en de vreemdeling persoonlijk, als veilig land van herkomst is aan te merken.
14. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie in Mongolië sinds de aanwijzing als veilig land van herkomst niet aanmerkelijk is gewijzigd. Mongolië blijft daarom aangemerkt als veilig land van herkomst, zonder dat er uitzonderingen zijn gemaakt voor regio’s of groepen, zoals lhbti. In het voornemen en de schriftelijke uiteenzetting in hoger beroep heeft de staatssecretaris nader toegelicht waarom Mongolië nog steeds kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Zoals onder 8.8. is overwogen, zijn zulke toelichtingen in een concrete zaak mogelijk, zonder dat de rechtmatigheid van de aanwijzing als zodanig wordt aangetast. Vereist is dan wel dat een vreemdeling voldoende in de gelegenheid is op de toelichting te reageren en de staatssecretaris moet zich ervan verzekeren dat andere vreemdelingen uit Mongolië in vergelijkbare situaties op dezelfde manier worden behandeld.
15. Hoewel de schriftelijke uiteenzetting laat, namelijk acht dagen voor de zitting bij de Afdeling, is ingebracht, betrekt de Afdeling dit in haar oordeel, omdat de vreemdeling ter zitting bij de Afdeling kenbaar heeft gemaakt voldoende in de gelegenheid te zijn geweest om zich hiertegen effectief te verweren. Ook is het voor vreemdelingen uit Mongolië die zich in een vergelijkbare situatie bevinden, mogelijk om op dezelfde manier behandeld te worden, doordat zij zich op de overwegingen van de Afdeling over de rechtmatigheid van de herbeoordeling van Mongolië, die hierna volgen, kunnen beroepen.
Herbeoordeling Mongolië: de frequentie
16. Anders dan de vreemdeling betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de enkele omstandigheid dat de staatssecretaris de situatie in Mongolië anderhalf jaar voor de zitting bij de rechtbank voor het laatst heeft herbeoordeeld, niet maakt dat hij in strijd met artikel 37, tweede lid, van de Pri, zoals geïmplementeerd in artikel 3.105ba, derde lid, van het Vb 2000 heeft gehandeld (zie onder 10.-10.5.). Ook heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat veranderingen in de veiligheidssituatie in Mongolië door het tijdsverloop tussen de herbeoordelingen te laat zijn gesignaleerd en dat de staatssecretaris ten onrechte niet eerder is overgegaan tot herbeoordelen. Dit staat los van de vraag of de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen aanmerkelijke wijzigingen hebben plaatsgevonden en dat Mongolië dus nog steeds kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, ook voor lhbti. Die vraag behandelt de Afdeling hierna.
Herbeoordeling Mongolië: de informatiebronnen
17. Zoals blijkt uit de bijlagen van de brieven van 11 juni 2018 en van 30 september 2020, heeft de staatssecretaris zijn herbeoordeling van de situatie in Mongolië gebaseerd op de informatie uit de recente landenrapporten van het US State Department en het Freedom House. Daarnaast betrekt de staatssecretaris in de in het voornemen gegeven nadere toelichting ook informatie van vóór de aanwijzing van Mongolië als veilig land van herkomst, en dus van ruim voor de herbeoordeling. Deze informatie kan de staatssecretaris dus niet gebruiken om te onderbouwen dat na de aanwijzing van Mongolië als veilig land van herkomst geen aanmerkelijke wijzigingen in dat land hebben plaatsgevonden.
17.1. In de nadere toelichting in het verweerschrift betrekt hij een aantal door de vreemdeling overgelegde stukken, zoals de door de vreemdeling gegeven interviews aan verschillende mediaplatformen zoals de South China Morning Post. De vreemdeling heeft terecht aangevoerd dat de staatssecretaris op die manier bij de herbeoordelingen en in de nadere toelichtingen niet de in artikel 37, derde lid, van de Pri genoemde bronnen heeft betrokken.
17.2. Zoals overwogen onder 9.-9.2. moet de staatssecretaris deze bronnen echter wel betrekken of hij moet motiveren waarom deze niet beschikbaar waren. De staatssecretaris heeft ter zitting bij de Afdeling naar voren gebracht dat er geen informatie over Mongolië van het EASO beschikbaar is, maar hij heeft niet toegelicht waarom hij in zijn motivering niet kenbaar gebruik heeft gemaakt van de andere informatiebronnen, zoals informatie van andere lidstaten. Omdat deze motivering ontbreekt, klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank ten onrechte de herbeoordeling als rechtmatig heeft beoordeeld. De vreemdeling betoogt terecht dat deze in strijd is met artikel 37, tweede lid, van de Pri, zoals geïmplementeerd in artikel 3.105ba, tweede lid, van de het Vb 2000.
17.3. Hoewel uit het vorenstaande al volgt dat de grieven slagen en dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen, bespreekt de Afdeling hierna wat de vreemdeling verder in hoger beroep heeft aangevoerd. Dit doet zij uit het oogpunt van rechtseenheid, rechtsontwikkeling en rechtsbescherming in algemene zin en de actualiteitswaarde van deze uitspraak (zie ook onder 1.5.).
Herbeoordeling Mongolië: de juridische en feitelijke situatie
18. De staatssecretaris moet, zoals overwogen onder 8.-8.3., ook bij de herbeoordeling aantonen dat aan de vereisten voor de aanwijzing als veilig land van herkomst is voldaan. De staatssecretaris moet, aan de hand van actuele, beschikbare informatie van de in artikel 37, derde lid, van de Pri genoemde bronnen, de juridische en feitelijke situatie onderzoeken en in verband met eventueel te verwachten veranderingen in die situatie acht slaan op de algemene politieke omstandigheden.
19. Hoewel niet in geschil is dat er in Mongolië wetten zijn die bescherming moeten bieden tegen vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, waaronder ook regelgeving die bescherming moet bieden tegen discriminatie van lhbti, klaagt de vreemdeling terecht dat de staatssecretaris onvoldoende de feitelijke situatie in Mongolië heeft onderzocht en onvoldoende heeft gemotiveerd dat Mongolië, ook voor lhbti, nog steeds een veilig land van herkomst is. Uit de overgelegde landeninformatie blijkt dat de rechtsstaat in Mongolië door recente hervormingen van de rechterlijke macht onder druk staat. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat vooralsnog niet valt vast te stellen dat de rechterlijke macht dermate is aangetast dat burgers geen effectieve rechtsgang meer hebben, maar hij heeft dit standpunt onvoldoende gemotiveerd.
20. Uit de overgelegde landeninformatie blijkt dat lhbti in veel gevallen meer moeite moeten doen om in Mongolië bescherming te krijgen tegen problemen die zij in het dagelijks leven ondervinden en dat klachten bij de autoriteiten vaak worden afgewezen als het slachtoffer tot de lhbti-gemeenschap behoort. De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd dat er in Mongolië, ook voor lhbti, daadwerkelijk effectieve beschermingsmogelijkheden zijn, en dus ook dat Mongolië in het algemeen en voor lhbti in het bijzonder nog als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
21. Gelet op alle overgelegde informatie en wat de vreemdeling zelf heeft meegemaakt, had de staatssecretaris nader onderzoek moeten doen naar de vraag of van de vreemdeling nog steeds kon worden verwacht dat hij voor de problemen die hij in Mongolië heeft ondervonden bescherming bij de (hogere) autoriteiten en de rechtspraak vraagt. Omdat de staatssecretaris dat niet heeft gedaan, is het besluit ondeugdelijk gemotiveerd en heeft de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten.
Conclusie over Mongolië en de vreemdeling
22. De herbeoordeling van de situatie in Mongolië voldoet, uit het oogpunt van zorgvuldigheid en motivering, waaronder ook het bronnengebruik, niet aan de in artikel 37, tweede lid, van de Pri omschreven vereisten zoals geïmplementeerd in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, artikel 3.105ba van het Vb 2000 en artikel 3.37f van het VV 2000.
23. Gelet op het vorenstaande heeft de staatssecretaris zijn standpunt dat voor de vreemdeling persoonlijk niet is gebleken dat Mongolië geen veilig land van herkomst is, onvoldoende gemotiveerd. Hij heeft bij zijn standpunt dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen effectieve bescherming kon krijgen tegen zijn problemen, onvoldoende kenbaar de algemene informatie over de beschermingsmogelijkheden in Mongolië betrokken. Daarnaast is de staatssecretaris, zoals de vreemdeling terecht betoogt, onvoldoende ingegaan op de overige incidenten die hij naast de incidenten in 2012 en 2018 stelt te hebben meegemaakt.
24. De grieven slagen.
Conclusie
25. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 15 oktober 2019 in stand blijven. Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag van de vreemdeling.
26. Als de staatssecretaris Mongolië wil blijven aanmerken als veilig land van herkomst, dan zal hij dat moeten doen met inachtneming van deze uitspraak van de Afdeling. Hij moet hierbij in het bijzonder oog hebben voor de situatie van lhbti, voor de recente ontwikkelingen op het gebied van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de feitelijke mogelijkheid voor lhbti om effectieve rechtsbescherming te krijgen. Daarbij moet hij de in artikel 37, derde lid, van de Pri genoemde bronnen, voor zover beschikbaar, kenbaar betrekken of motiveren waarom dit niet mogelijk is. Ook moet de staatssecretaris opnieuw beoordelen en motiveren of Mongolië voor de vreemdeling persoonlijk een veilig land van herkomst is.
27. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Dat zijn in dit geval de kosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met het hoger beroep.
Samenvatting
28. Deze uitspraak gaat over de vraag of de manier waarop de staatssecretaris de situatie in als veilige landen van herkomst aangewezen landen herbeoordeelt in overeenstemming is met de Pri en het Vb 2000.
29. De staatssecretaris verricht zijn herbeoordelingsonderzoek in beginsel aan de hand van een aantal criteria. Dit is volgens de Afdeling in principe niet in strijd met de regelgeving. Volgens die regelgeving moet het herbeoordelingsonderzoek aan dezelfde eisen voldoen als het onderzoek voorafgaand aan de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst. Het herbeoordelingsonderzoek voldoet aan die eisen, omdat de staatssecretaris zich met zijn onderzoek een deugdelijk beeld vormt van de ontwikkelingen in een land van herkomst.
30. Bij de herbeoordeling moet de staatssecretaris in ieder geval de in artikel 37, derde lid, van de Pri genoemde bronnen gebruiken of hij moet motiveren waarom hij dit niet kan doen. Bijvoorbeeld omdat de bronnen niet beschikbaar of niet actueel zijn. In dat geval moet de staatssecretaris zijn herbeoordeling baseren op relevante, actuele informatie van andere gezaghebbende internationale organisaties. Op dit moment doet de staatssecretaris dat nog niet op de goede manier. Volgens de Afdeling voldoet de manier van herbeoordelen daarom op dit punt nog niet aan de in de Pri gestelde eisen.
31. Volgens de Afdeling moet de staatssecretaris de herbeoordelingen in ieder geval eens in de twee jaar uitvoeren, om zeker te zijn dat de landen van herkomst nog steeds veilig zijn. Daarnaast moet de staatssecretaris constant in de gaten houden of er geen verslechteringen plaatsvinden. Als die verslechteringen in een land wel plaatsvinden, moet de staatssecretaris zorgen dat vreemdelingen uit dat land (tijdelijk) worden behandeld alsof zij niet afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst. Dit kan op twee manieren. Ten eerste kan de staatssecretaris de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst tijdelijk opschorten en nader onderzoek doen naar dat land. Ten tweede kan hij het land helemaal van de lijst van veilige landen van herkomst schrappen of een groep uit of regio van dat land uitzonderen.
32. De staatssecretaris moet de herbeoordeling van een land dus steeds zorgvuldig onderzoeken. Als hij tot de conclusie komt dat een land nog steeds een veilig land van herkomst is, moet hij dit goed motiveren. Dat wil zeggen dat hij de bronnen noemt waarop zijn onderzoek is gebaseerd en dat hij uitlegt hoe hij tot zijn conclusies komt. Het moet namelijk voor een vreemdeling mogelijk zijn om over de herbeoordeling te procederen en de bestuursrechter moet dit standpunt van de staatssecretaris effectief kunnen toetsen.
33. Omdat duidelijk is hoe artikel 37, tweede lid, van de Pri moet worden uitgelegd, hoeft over de vragen die in deze uitspraak worden behandeld geen prejudiciële vraag te worden gesteld aan het Hof van Justitie.
34. De herbeoordeling van Mongolië als veilig land van herkomst voldoet niet aan de in de Pri en het Vb 2000 omschreven vereisten. De staatssecretaris heeft voor de herbeoordeling namelijk niet de juiste bronnen gebruikt en hij heeft ook niet uitgelegd waarom hij die bronnen niet kon gebruiken. Ook heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd dat Mongolië in het algemeen, maar ook meer in het bijzonder voor lhbti, een veilig land van herkomst is. Uit de motivering van de staatssecretaris blijkt namelijk niet of er in Mongolië daadwerkelijk voldoende bescherming wordt geboden aan burgers, in het bijzonder lhbti, die bescherming vragen bij de overheid. Als de staatssecretaris Mongolië wil blijven aanmerken als veilig land van herkomst, zal hij de situatie in Mongolië zorgvuldig moeten onderzoeken aan de hand van de in artikel 37 van de Pri genoemde bronnen. Ook moet hij zijn conclusies, die volgen uit dat onderzoek, vervolgens goed motiveren.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 1 mei 2020 in zaak nr. NL19.24748, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 15 oktober 2019 in stand blijven;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €1.335,00 (zegge: dertienhonderdvijfendertig euro), geheel toe te rekenen aan een door derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2021
572-897.
BIJLAGE 1 – Wettelijk kader
Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn)
(48) Om ervoor te zorgen dat de „veilig land”-begrippen correct en op basis van actuele informatie worden toegepast, moeten lidstaten de situatie in die landen regelmatig evalueren op basis van een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie van andere lidstaten, het EASO, de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties. Wanneer lidstaten zich er rekenschap van geven dat de mensenrechtensituatie in een door hen als veilig aangemerkt land een ingrijpende wijziging ondergaat, moeten zij ervoor zorgen dat die situatie zo spoedig mogelijk wordt geëvalueerd en dat indien nodig het aanmerken dat land als veilig opnieuw wordt onderzocht.
Artikel 37
1. De lidstaten kunnen voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming wetgeving handhaven of invoeren met het oog op de nationale aanmerking, overeenkomstig bijlage I, van veilige landen van herkomst.
2. De lidstaten onderzoeken de situatie in derde landen die overeenkomstig dit artikel als veilige landen van herkomst zijn aangemerkt, regelmatig opnieuw.
3. De beoordeling of een land een veilig land van herkomst is overeenkomstig dit artikel dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het EASO, de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
4. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de landen die overeenkomstig dit artikel als veilige landen van herkomst worden aangemerkt.
Bijlage I van de Procedurerichtlijn
Aanmerking van veilige landen van herkomst voor de toepassing van artikel 37, lid 1
Een land wordt als veilig land van herkomst beschouwd wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging in de zin van artikel 9 van Pri 2011/95/EU, noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict.
Bij deze beoordeling wordt onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:
a) de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;
b) de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van voornoemd Europees Verdrag zijn toegestaan;
c) de naleving van het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève;
d) het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 30b
1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
(…)
b) de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn;
(…)
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.
(…)
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.105ba
1. Bij ministeriële regeling kan een lijst worden opgesteld van veilige landen van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
2. De beoordeling of een land een veilig land van herkomst is dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
3. Onze Minister onderzoekt de situatie in derde landen die zijn aangemerkt als veilige landen van herkomst als bedoeld in het eerste lid regelmatig opnieuw.
Voorschrift Vreemdelingen 2000
Artikel 3.37f
1. Een land wordt als veilig land van herkomst beschouwd als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Wet, wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging, noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict.
2. Bij de beoordeling of een land als veilig land van herkomst wordt beschouwd, wordt onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:
a) de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;
b) de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het EVRM en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van het EVRM zijn toegestaan;
c) de naleving van het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag;
d) het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.
3. Met inachtneming van het eerste en het tweede lid zijn als veilige landen van herkomst als bedoeld in artikel 3.105ba, eerste lid, van het Besluit aangewezen de landen die zijn opgenomen in bijlage 13 bij deze regeling.
Bijlage 13, behorend bij artikel 3.37f, derde lid, van het VV 2000 (veilige landen van herkomst)
Lidstaten van de EER
Albanië
Algerije
Andorra
Armenië
Australië
Bosnië-Herzegovina
Brazilië
Canada
Georgië
Ghana
India
Jamaica
Japan
Kosovo
Marokko
Monaco
Mongolië
Montenegro
Nieuw-Zeeland
Noord-Macedonië
Oekraïne
San Marino
Senegal
Servië
Trinidad en Tobago
Tunesië
Vaticaanstad
Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
Verenigde Staten
Zwitserland
Vreemdelingencirculaire 2000
Paragraaf C2/7.2
In deze paragraaf zijn beleidsregels opgenomen die een uitwerking zijn van de volgende artikelen:
– artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw;
– artikel 3.105b, Vb;
– artikel 3.105ba, Vb;
– artikel 3.106b, Vb;
– artikel 3.37f, VV.
Bij de vraag of een veilig land van herkomst voor de individuele vreemdeling als veilig moet worden beschouwd, vormt het relaas van de vreemdeling het uitgangspunt. De IND weegt mee of het betreffende land in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. De IND kan de presumptie van veilig land van herkomst niet handhaven wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende land van herkomst in zijn specifieke geval niet als veilig land kan worden beschouwd. In dat geval beoordeelt de IND op de gebruikelijke wijze of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming.
In dat geval verklaart de IND een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw.
De IND kan een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alleen kennelijk ongegrond verklaren op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw, als het land voorkomt op een lijst van landen die als bijlage bij het VV is opgenomen.
Bij de beantwoording van de vraag of het land van herkomst van de vreemdeling ten aanzien van hem als veilig kan worden aangemerkt, geldt een tussen de IND en de vreemdeling gedeelde bewijslast, namelijk:
• de IND onderzoekt of het land van herkomst van de vreemdeling als veilig kan worden aangemerkt; en
• de vreemdeling moet onderbouwen dat het land van herkomst van de vreemdeling in zijn geval niet als veilig kan worden aangemerkt.
De IND neemt in ieder geval aan dat een land van herkomst niet als veilig kan worden aangemerkt wanneer op dat land een besluitmoratorium als bedoeld in artikel 43 Vw van toepassing is.
BIJLAGE 2 – De door de Afdeling gestelde vragen voor zitting
De manier van herbeoordelen veilige landen van herkomst
1. In artikel 37, tweede lid, van de Procedurerichtlijn en artikel 3.105ba, derde lid, van het Vb 2000 staat dat de situatie in landen die zijn aangemerkt als veilig land van herkomst regelmatig opnieuw moet worden onderzocht.
a) Wat wordt er verstaan onder ‘opnieuw onderzoeken’?
b) Kunt u daarbij toelichten of een herbeoordeling steeds op dezelfde manier moet plaatsvinden als een eerste beoordeling of een land als veilig land van herkomst kan worden aangewezen?
c) Kunt u toelichten wat dit betekent voor de manier van herbeoordelen die de staatssecretaris gebruikt en die wordt genoemd in voormelde brieven van 11 juni 2018 en 30 september 2020?
d) Hoe gaat men in andere landen van de Europese Unie te werk, wordt met die andere landen afgestemd welke landen als veilige landen van herkomst worden aangemerkt en wordt de beoordeling door die andere landen betrokken bij het ‘opnieuw onderzoeken’?
2. In de voormelde brieven staat dat een herbeoordeling in eerste instantie een ‘snelle beoordeling’ aan de hand van een aantal criteria is. Alleen als er in een land een aanmerkelijke achteruitgang wordt geconstateerd op het gebied van ‘democratisch bestuur’, ‘bescherming van het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon’ of ‘vrijheid van meningsuiting’ of op een meerderheid van alle criteria, volgt een uitgebreide beoordeling van dat land.
a) Hoe verhoudt zich deze werkwijze tot de eis in de Procedurerichtlijn dat de situatie regelmatig ‘opnieuw’ moet worden onderzocht’?
b) Wordt op deze manier gewaarborgd dat voldoende oog is voor mogelijk kwetsbare groepen en/of regio’s in een land (vergelijk in dit opzicht de Afdelingsuitspraken van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:210 en van 7 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1838, over de aanwijzing van Marokko respectievelijk Georgië als veilige landen van herkomst)?
c) Als daarbij de conclusie wordt getrokken dat bepaalde kwetsbare groepen voortaan verhoogde aandacht krijgen, zoals de staatssecretaris in voormelde brieven heeft aangekondigd, hoe verhoudt dat zich dan tot de mogelijkheid om zo’n groep als uitzonderingsgroep aan te wijzen?
d) Hoe gaat men in andere landen van de Europese Unie te werk?
3. In de Afdelingsuitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474, onder 3.4.2. (aanwijzing veilig land van herkomst), staat dat de staatssecretaris gemiddeld eens per jaar de situatie in als veilige landen van herkomst aangewezen landen herbeoordeelt.
a) Kunt u toelichten wat met ‘regelmatig onderzoeken’, bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de Procedurerichtlijn en artikel 3.105ba, derde lid, van het Vb 2000, wordt bedoeld?
b) Geldt eens per jaar herbeoordelen als ‘regelmatig onderzoeken’?
c) Geldt dat gemiddelde voor alle landen die zijn aangewezen als veilig land van herkomst, of zijn daartussen verschillen aan te wijzen? Zo ja, wat is daarvoor de reden?
d) Maakt het voor de manier van herbeoordelen uit hoeveel tijd is verstreken sinds de laatste (her)beoordeling?
e) Hoe gaat men in andere landen van de Europese Unie te werk?
4. In artikel 37, derde lid, van de Procedurerichtlijn en artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 worden de bronnen genoemd die de staatssecretaris – voor zover beschikbaar – moet gebruiken bij zijn beoordeling of een land als veilig land van herkomst kan worden aangewezen.
a) Welke informatiebronnen moeten worden gebruikt bij het herbeoordelen van veilige landen van herkomst?
b) Moet hierbij aansluiting worden gezocht bij artikel 37, derde lid, van de Procedurerichtlijn en artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000?
c) Maakt het antwoord op de (deel)vragen onder punten 1 tot en met 3 daarvoor nog uit?
5. Wordt in algemene zin of anderszins gemonitord hoe het teruggekeerde vreemdelingen uit veilige landen van herkomst, van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in Nederland is afgewezen, vergaat en wordt dit betrokken bij de herbeoordeling van die landen? Hoe gaat dit in andere landen van de Europese Unie?
Mongolië als veilig land van herkomst
6. Kunt u aan de hand van algemene informatie toelichten of Mongolië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt? Kunt u daarbij ook specifiek ingaan op de positie van mogelijk kwetsbare groepen?
Vreemdelingen uit veilige landen van herkomst en vreemdelingen met een asielvergunning in een ander EU-land maken nauwelijks kans op een asielvergunning in Nederland. Wel belasten zij het opvang- en asielsysteem. Voor de groep veilige landers geldt dat zij veelal niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning en relatief vaak voorkomen in de groep overlastgevers. Om de druk op het opvang- en asielsysteem te verlichten worden kansloze asielaanvragen daarom zo snel mogelijk afgehandeld door de IND – in de regel binnen vier weken.”