[59]
WEBSITE ASTRID ESSED
”FASCISTENKABINET”
[60]
MILJOENENNOTA 2024 FASCISTENKABINET/DE VLUCHTELING
ALS ZONDEBOK
ASTRID ESSED
4 OCTOBER 2024
[59]
WEBSITE ASTRID ESSED
”FASCISTENKABINET”
[60]
MILJOENENNOTA 2024 FASCISTENKABINET/DE VLUCHTELING
ALS ZONDEBOK
ASTRID ESSED
4 OCTOBER 2024
Reacties uitgeschakeld voor NOTEN 59 EN 60/Daar gaan we weer!
Opgeslagen onder Divers
[57]
” Artikel 18 Asielrecht Het recht op asiel is gegarandeerd met inachtneming van de voorschriften van het Verdrag van GenŁve van 28 juli 1951 en het Protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen, en overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.”
HANDVEST VAN DE GRONDRECHTEN VAN DE EUROPESE UNIE
[58]
”1. Opening up safe routes to sanctuary for refugees is one important solution. That means allowing people to reunite with their relatives, and giving refugees visas so they don’t have to spend their life savings and risk drowning to reach safety.”
AMNESTY INTERNATIONAL
8 WAYS TO SOLVE THE WORLD REFUGEE CRISIS
Please note that this content has been updated on a new page.
The world’s system for protecting refugees is broken. It is obvious – from Australia to South Sudan’s vast camps, from Istanbul’s cold streets to the European Union’s heavily fortified walls.
Worldwide, more than 21 million people have been forced to seek sanctuary abroad. Governments have a duty to help them. But most rich countries are still treating refugees as somebody else’s problem. Hiding behind closed borders and fears of being “flooded”, they have conveniently allowed poorer, mainly Middle Eastern, African and South Asian countries, to host an incredible 86% of all refugees.
And by ignoring most appeals for humanitarian aid, they have left UN agencies so broke they can’t even feed many refugees properly anymore.
This has to change, now. Amnesty is putting forward eight solutions for how world leaders – in particular the richest countries – can start tackling this massive humanitarian crisis together.
1. Opening up safe routes to sanctuary for refugees is one important solution. That means allowing people to reunite with their relatives, and giving refugees visas so they don’t have to spend their life savings and risk drowning to reach safety.
2. It also means resettling all refugees who need it. Resettlement is a vital solution for the most vulnerable refugees – including torture survivors and people with serious medical problems.
Right now, 1.2 million people urgently need this lifeline.
3. World leaders also need to put saving lives first. No one should have to die crossing a border, and yet almost 7,000 people drowned in the Mediterranean alone in the two years since the first big shipwreck in October 2013.
Thousands of people fleeing persecution in Myanmar suffered for weeks on board boats while Thailand, Malaysia and Indonesia bickered over who should help them in May 2015.
States can stop this by investing in search and rescue operations and immediately helping people in distress.
4. And whether they travel by land or by sea, people fleeing persecution or wars should be allowed to cross borders, with or without travel documents. Pushing people back and putting up massive fences only forces them to take more dangerous routes to safety.
5. All countries should investigate andprosecute trafficking gangs who exploit refugees and migrants, and put people’s safety above all else. Survivors whom Amnesty met in Southeast Asia said traffickers killed people on board boats when their families couldn’t pay ransoms. Others were thrown overboard and left to drown, or died from because there was no food and water.
6. Governments also need to stop blaming refugees and migrants for economic and social problems, and instead combat all kinds of xenophobia and racial discrimination. Doing otherwise is deeply unfair, stirs up tensions and fear of foreigners, and sometimes leads to violence – even death.
In Durban, South Africa, at least four people died, many were seriously injured, and over 1,000 mainly Burundian and Congolese refugees forced to flee after violence and looting broke out in April and May 2015.
8. The world has a very short memory. In the aftermath of World War II, most countries agreed to protect refugees through the 1951 Refugee Convention, and through UN agencies like the UNHCR.
Barbed wire fences and chronic underfunding have left that vision of a better world in tatters. By ignoring the warning signs, world leaders have allowed a huge, global humanitarian crisis to unfold. Ultimately, it will be resolved by ending the conflicts and persecution that forced people to flee in the first place.
But no one knows when that will be. Meanwhile, we need radical solutions, visionary leadership and global co-operation on a scale not seen for 70 years. That involves setting up strong refugee systems: allowing people to apply for asylum, treating their refugee claims fairly, resettling the most vulnerable of all, and providing basics like education and healthcare.
None of these eight solutions are impossible to achieve, if politicians listen to the millions of people saying “I welcome refugees”, and put solidarity and compassion above petty wrangling over who should host a few thousand refugees.
END
Reacties uitgeschakeld voor NOTEN 57 EN 58/Daar gaan we weer!
Opgeslagen onder Divers
[56]
DE STAD VAN VREDE EN RECHT
In Den Haag wordt, iedere dag weer, hard gewerkt aan een betere wereld. Symbool hiervan is het Vredespaleis. Zo’n 100 jaar geleden werd dit paleis gebouwd. Daarmee werd een stevig fundament gelegd voor Den Haag als internationale stad van Vrede en Recht. Naast het Vredespaleis zijn er tal van andere plekken en gebouwen waar gewerkt wordt aan een veiligere en rechtvaardigere wereld. Uit alle windstreken komen ze hiervoor naar ‘The Hague’ om, met elkaar, mondiale problemen op te lossen. Daarmee is Den Haag het kloppend hart van de wereldvrede.
Wereldnieuws
Den Haag is regelmatig in het wereldnieuws vanwege de internationale rechtszaken die zich afspelen in de diverse gerechtshoven zoals het Internationaal Gerechtshof (Vredepaleis) en het Internationaal Strafhof (ICC). Maar Den Haag is meer dan rechtbanken, tribunalen en paleizen. De bijzondere status van de stad trekt vele regeringsleiders, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, bedrijven en studenten aan. Zij werken hier met elkaar samen, delen hun kennis en ontwikkelen nieuwe ideeën. In Den Haag worden internationale conflicten in overleg opgelost, om te voorkomen dat landen elkaar met wapens bevechten.
Rechtvaardigheid en milieu
Den Haag is dan ook een logische plek voor internationale conferenties. In 2014 bezochten 53 wereldleiders de stad tijdens de grootste conferentie ooit in Nederland, de Nuclear Security Summit. En in 2018 vond de grootste internationale conferentie voor jongeren, One Young World Summit, plaats in Den Haag. 1.500 toekomstige wereldleiders uit 190 landen bogen zich toen over mondiale vraagstukken als rechtvaardigheid, vrede en milieu.
Veiligheid
In het verlengde van rechtspraak wordt in Den Haag ook volop gewerkt aan internationale veiligheidsissues. Zoals door de OPCW, de organisatie voor het verbod op chemische wapens, die in 2013 de Nobelprijs voor de Vrede kreeg. En Den Haag is het kloppend hart van het grootste veiligheidscluster van Europa: The Hague Security Delta. Hier werken ruim 13.000 mensen in zo’n 400 organisaties met elkaar samen om de veiligheid in de wereld te vergroten, met name op het gebied van ‘cyber security’.
EINDE
INTERNATIONAL CRIMINAL COURT
INTERNATIONAL COURT OF JUSTICE
Reacties uitgeschakeld voor NOOT 56/Daar gaan we weer!
Opgeslagen onder Divers
[54]
”
1. No Contracting State shall expel or return (“refouler”) a refugee in any manner whatsoever to the frontiers of territories where his life or freedom would be threatened on account of his race, religion, nationality, membership of a particular social group or political opinion.”
CONVENTION RELATING TO THE STATUS OF REFUGEES
http://hrlibrary.umn.edu/instree/v1crs.htm
[55]
WIKIPEDIA
GIDSLAND
”
Alvorens die vraag te beantwoorden, is het niet onverstandig eerst de vraag te stellen in hoeverre ze dat ooit zijn geweest en, zo ja, sinds wanneer. Nederlandse politici spreken graag over een Nederlandse humanitaire traditie op het terrein van de buitenlandse politiek. Maar alleen al de blijvende roep van Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders om meer erkenning van het slavernijverleden en het recentelijk heropende onderzoek naar Nederlandse oorlogsmisdaden tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog van 1945 tot 1949 laten zien dat de feitelijke basis voor zo’n traditie flinterdun is.
Pas in de jaren zeventig van de 20ste eeuw begon er met het aantreden van het progressieve kabinet-Den Uyl daadwerkelijk wat te veranderen. Een onbaatzuchtig gidsland werd Nederland niet. Maar bewindslieden als Max van der Stoel en Jan Pronk, inclusief premier Den Uyl zelf, waren vaker dan ooit bereid om vanaf een zeepkist omringd door juichende actievoerders militaire junta’s publiekelijk de oren te wassen. En ook al werd het belerende wijsvingertje niet altijd even consequent opgestoken, zichtbaar was het wel, waardoor het kabinet-Den Uyl op het gebied van de mensenrechten inmiddels een mythologische status geniet.”
CLINGENDAEL SPECTATOR
MENSENRECHTEN EN BUITENLANDS BELEID
2018
In hoeverre mogen de mensenrechten zeventig jaar na de afkondiging van de Universele Verklaring nog steeds een hoeksteen van het Nederlands beleid worden genoemd? Alvorens die vraag te beantwoorden, is het niet onverstandig eerst de vraag te stellen in hoeverre ze dat ooit zijn geweest.
Toen in oktober 2017 Halbe Zijlstra Bert Koenders in het kabinet-Rutte III opvolgde als minister van Buitenlandse Zaken, rees onmiddellijk de vraag wat dat voor de mensenrechten als onderdeel van het buitenlandbeleid zou betekenen. Had de VVD-politicus als fractieleider van zijn partij in de Tweede Kamer niet verkondigd dat om de vluchtelingenstroom uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten richting Europa te beteugelen, deals met foute regimes over regionale opvang niet moesten worden uitgesloten?
Het is natuurlijk irreëel om enkel relaties te onderhouden met landen die een onbevlekt cv op het terrein van de mensenrechten kunnen overleggen. Dan blijven er niet zo gek veel landen meer over. Bovendien dient een effectief mensenrechtenbeleid open te staan voor diplomatieke betrekkingen met bedenkelijke regimes want door ze slechts te isoleren lossen de problemen zich doorgaans niet op. Maar om er dan gelijk afspraken mee te maken over de opvang van vluchtelingen die elders aan schendingen van mensenrechten proberen te ontkomen, lijkt het cynisme ten top.
Natuurlijk moet worden afgewacht in hoeverre de nieuwe minister de daad bij het woord voegt en met de Turkije-deal als inspiratiebron ook afspraken gaat maken met regimes waar individuele rechten nog minder waard zijn dan onder het huidige bewind van president Erdoğan. Desondanks roept het gegeven dat Zijlstra’s voornemen tot dusverre niet massaal is afgefakkeld in de Tweede Kamer de vraag op in hoeverre de mensenrechten zeventig jaar na de afkondiging van de Universele Verklaring in 1948 nog steeds een hoeksteen van het Nederlands beleid mogen worden genoemd.
Alvorens die vraag te beantwoorden, is het niet onverstandig eerst de vraag te stellen in hoeverre ze dat ooit zijn geweest en, zo ja, sinds wanneer. Nederlandse politici spreken graag over een Nederlandse humanitaire traditie op het terrein van de buitenlandse politiek. Maar alleen al de blijvende roep van Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders om meer erkenning van het slavernijverleden en het recentelijk heropende onderzoek naar Nederlandse oorlogsmisdaden tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog van 1945 tot 1949 laten zien dat de feitelijke basis voor zo’n traditie flinterdun is.
Pas in de jaren zeventig van de 20ste eeuw begon er met het aantreden van het progressieve kabinet-Den Uyl daadwerkelijk wat te veranderen. Een onbaatzuchtig gidsland werd Nederland niet. Maar bewindslieden als Max van der Stoel en Jan Pronk, inclusief premier Den Uyl zelf, waren vaker dan ooit bereid om vanaf een zeepkist omringd door juichende actievoerders militaire junta’s publiekelijk de oren te wassen. En ook al werd het belerende wijsvingertje niet altijd even consequent opgestoken, zichtbaar was het wel, waardoor het kabinet-Den Uyl op het gebied van de mensenrechten inmiddels een mythologische status geniet.
Rond 2000 stelden Nederlandse mensenrechtendeskundigen echter teleurgesteld vast dat het met die zichtbaarheid in de loop van de jaren negentig flink bergafwaarts was gegaan.[1] Dat was een opvallende conclusie. Uitgerekend tijdens dit decennium – de tien jaar tussen het einde van de Koude Oorlog en de opkomst van het islamitische terrorisme als nieuwe internationale dreiging – stonden de mensenrechten hoger op de internationale agenda dan ooit.
Maar betekende minder uitgesproken ook automatisch minder actief of effectief? In vergelijkend perspectief viel het allemaal nog wel mee. Uit interviews met buitenlandse diplomaten in Genève in 2006 bleek dat Nederland in de VN-Mensenrechtenraad nog altijd te boek stond als een voortvarende, kundige en effectieve belangenbehartiger van de internationale mensenrechten. Wel karakteriseerden diezelfde diplomaten het optreden van hun Nederlandse collega’s als ‘arrogant’, ‘koppig’ en ‘inflexibel’. Daarbij onderstreepten zij echter dat niet ondanks maar juist dankzij deze karaktertrekken het Nederlandse optreden zich door een hoge mate van effectiviteit kenmerkte.[2]
Dat het Nederlandse mensenrechtenbeleid desondanks in absolute zin minder uitgesproken was, had niet zozeer te maken met een verminderde bereidheid om voor de mensenrechten op te komen als wel met een professionaliseringsslag op dit terrein. Inmiddels was wel duidelijk dat een effectief mensenrechtenbeleid meer behelsde dan enkel en alleen in het openbaar met het vingertje wijzen. Stille diplomatie en preventief beleid in de vorm van het versterken van internationale toezichtsmechanismen en het inzetten van hulpgelden om een beter mensenrechtenklimaat te creëren, bijvoorbeeld door onderwijs of het trainen van politieagenten, waren evenzeer van belang.
Bovendien kon Nederland het allemaal niet in zijn eentje af. Een imago als gidsland was leuk en gaf Nederland de mogelijkheid zich internationaal te profileren. Maar zonder voldoende steun er met gestrekt been ingaan tegen landen die een maatje te groot zijn, kan averechtse resultaten opleveren.
Met die werkelijkheid werd de Nederlandse regering in 1992 hardhandig geconfronteerd, toen het dreigen met het dichtdraaien van de hulpkraan om het regime van generaal Soeharto in Indonesië tot een beter mensenrechtenbeleid te dwingen, niet langer bleek te werken. Te laat besefte Den Haag dat de voormalige kolonie Nederland economisch niet meer nodig had, waardoor Soeharto het zich kon veroorloven de ontwikkelingsrelatie tussen beide landen eenzijdig op te zeggen. Meer samenwerking met andere westerse landen werd daardoor noodzakelijk om nog iets te kunnen bereiken. In de praktijk betekende dat vooral steeds meer samenwerking met de andere lidstaten van de EU, ook al had dit tot gevolg dat er soms water bij de wijn moest worden gedaan om tot een gezamenlijke positie te kunnen komen.
Verder was het voor Nederland als relatief kleine speler op het wereldtoneel ook niet langer mogelijk om voor alle rechten uit de nog steeds uitdijende universele mensenrechtencatalogus op te komen. Wie in het begin van de jaren zeventig over mensenrechten sprak, dacht daarbij sneller aan politieke en burgerlijke rechten zoals het verbod op marteling of het verbod op langdurige opsluiting zonder aanklacht of proces. Niet voor niets werd Amnesty International in die jaren groot door het opkomen voor politieke gevangenen die juist deze rechten ontbeerden. Economische, sociale en culturele rechten volgden qua belangstelling op gepaste afstand en over gemeenschappelijke rechten werd, met uitzondering van het recht op zelfbeschikking, nog niet of nauwelijks gesproken.
Dat ligt inmiddels anders. Sinds de jaren zeventig is de VN-mensenrechtencatalogus uitgebreid met maar liefst zes nieuwe verdragen en negen optionele protocollen als uitbreiding op reeds bestaande verdragen. Om er voor te zorgen dat deze verdragen niet alleen bleven steken in goede voornemens, moest zelfs Nederland met zijn internationaalrechtelijke expertise keuzes maken. Om die reden kwam de aandacht in het nieuwe millennium steeds meer te liggen bij de bescherming van mensenrechtenverdedigers, LGBT-rechten en gelijke rechten voor vrouwen.[3]
Juist het bevorderen van rechten als deze lukt echter niet alleen door regeringen van landen waar deze worden geschonden publiekelijk aan het kruis te nagelen. Integendeel. In landen waar de rechten van vrouwen en de rechten van lesbiennes, homo’s en andere seksuele minderheden niet serieus worden genomen liggen daar vaak vastgeroeste culturele tradities aan ten grondslag.
Positieve actie op basis van een geduldige dialoog zet dan meer zoden aan de dijk dan publieke verkettering. Of zoals Michael Ignatieff het ooit kernachtig verwoordde toen het over het altijd nog veel voorkomende fenomeen van vrouwenbesnijdenis in Afrika ging: “What may appear as genital mutilation in Western eyes is simply the price of tribal and family belonging to women; if they fail to submit to the ritual, they no longer have a place within their world.”[4] Hard roepen dat vrouwenbesnijdenis mensonterend is, mag het westerse gemoed misschien verlichten. Het brengt een oplossing voor de problemen waarin de slachtoffers verkeren nog niet naderbij.
Maar wie A zegt, moet ook B durven zeggen. Als de regering zegt op te komen voor mensenrechtenverdedigers, en daartoe zelfs een staatsprijs instelt, dan moet minister Rosenthal de uitreiking daarvan niet proberen weg te moffelen als deze wordt toegekend aan een activist uit economische groeimarkt China. Als in Rusland LGBT-rechten met voeten worden getreden en de minachting voor de geaardheid van seksuele minderheden door het Kremlin zelf wordt gecultiveerd, moet er dan per se een topzware staatsdelegatie naar Sotsji om daar de Olympische Winterspelen op te luisteren?
De Franse president Hollande en de Duitse bondskanselier Merkel bleven thuis. Premier Rutte, vergezeld door koning en koningin, ging daarentegen wel. Hij beloofde dat hij niet zou vergeten de kwestie van de LGBT-rechten bij Poetin ter sprake te brengen. En dat deed hij ook. Maar laten we eerlijk zijn. Hoeveel indruk zal dat hebben gemaakt, wetende dat de aanwezigheid van de premier en het koninklijk paar in Sotsji toch vooral bedoeld was om de Nederlandse schaatsers op de lange en korte baan aan te vuren. Op zo’n manier dreigt (stille) diplomatie zijn waarde te verliezen en verwordt dit instrument gemakkelijk tot een doel op zich of nog erger, tot een vijgenblad om te verdoezelen dat verdere actie niet zal worden overwogen.
Toch is er geen reden om aan te nemen dat mensenrechten niet langer een integraal onderdeel van het Nederlandse buitenlandbeleid vormen. Opeenvolgende ministers van Buitenlandse Zaken hebben er in opeenvolgende mensenrechtennota’s op gehamerd dat er sinds de moeder aller mensenrechtennota’s uit 1979 wat dat betreft niets is veranderd. En ook al handelden diezelfde ministers niet altijd in lijn met hun op papier gestelde beloftes, dat is, zoals ik eerder al aangaf, nooit anders geweest.
Natuurlijk, het kan allemaal veel beter en het zou ook veel beter moeten. Maar laten we niet vergeten dat ook thans – in een wereld waarin democratie en mensenrechten internationaal steeds verder onder druk komen – Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken nog steeds hun nek durven uit te steken.
Zijlstra’s voorganger Koenders deed het in september 2017 nog toen hij een coalitie van westerse landen aanvoerde om de VN-Mensenrechtenraad een resolutie te laten aannemen ten behoeve van een internationaal onderzoek naar oorlogsmisdrijven in het door burgeroorlog verscheurde Jemen. Koenders zwichtte niet voor druk van Saoedi-Arabië, dat als interventiemacht medeverantwoordelijk is voor wat inmiddels als de grootste humanitaire crisis ter wereld geldt. Ook zwichtte Koenders niet voor de tegenstribbelende Britten en Fransen, die hun lucratieve wapenleveranties aan Saoedi-Arabië wilden beschermen.[5]
Verder mag niet worden vergeten dat het departement van Buitenlandse Zaken naast de minister ook nog andere inwoners kent. Zonder zijn ambtenaren kan hij weinig. En juist door de aanwezigheid van dat massale ambtelijke apparaat geldt voor het Nederlandse mensenrechtenbeleid hetzelfde als voor het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, dat door historicus Duco Hellema ooit vergeleken werd met een “mammoettanker, die, ondanks alle discussies op de brug, zijn ingezette koers volgt en slechts met grote moeite in een andere richting kan worden gestuurd”.[6]
De institutionalisering van het thema mensenrechten op het ministerie van Buitenlandse Zaken in de jaren zeventig droeg ertoe bij dat daarna nog hele generaties diplomaten en beleidsmakers dit concept met de paplepel kregen ingegoten. Gewoonten kunnen na verloop van tijd veranderen, maar zo snel gaat dat niet.
Toch ligt dat gevaar wel steeds meer op de loer. Te meer omdat sinds het einde van de jaren tachtig beleidsmakers en diplomaten op het ministerie van Buitenlandse Zaken in de regel om de drie à vier jaar van directie of standplaats veranderen. Dat betekent op termijn behalve minder betrokkenheid ook kennisverlies, met alle negatieve consequenties voor de Nederlandse invloed op het internationale toneel als gevolg.
Niet alleen afnemende kennis en expertise binnen het ambtelijke apparaat kunnen de mensenrechten als hoeksteen van het buitenlands beleid schade toebrengen. Ook de geloofwaardigheid van dit beleid komt op de tocht te staan naarmate de EU vaker met twee maten lijkt te meten. Tien jaar geleden was ik in de VN-Mensenrechtenraad aanwezig toen de Unie weigerde speciale rapporteur inzake marteling, Theo van Boven, te hulp te schieten toen Spanje als EU-lidstaat Van Bovens rapport naar de brandstapel verwees, omdat hij daarin van incidentele vormen van marteling tegen terroristen van de Baskische afscheidingsbeweging ETA had gesproken.
Dat was geen beste beurt van Europa en bevestigde het vooroordeel dat de mensenrechtenstok waarmee de EU zuidelijke landen slaat, in de hoek blijft staan wanneer er in eigen gelederen sprake is van onoorbaar gedrag. Het blijvende onvermogen van de EU om tot een humaan asielbeleid te komen als antwoord op de vluchtelingenstroom uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten versterkt dat beeld eens te meer. Waarom zou een land met aanzienlijke mensenrechtenproblemen als Turkije ons nog serieus nemen als we enerzijds verwachten dat de Turken beterschap beloven, terwijl we ze anderzijds miljarden toestoppen om ons vluchtelingenprobleem op te lossen?
EINDE
Reacties uitgeschakeld voor NOTEN 54 EN 55/Daar gaan we weer!
Opgeslagen onder Divers
[52]
”’ SAMENVATTING Vanaf het midden van de jaren tachtig nam het aantal asielzoekers fors toe. Waren er in 1985 ruim 5 600 asielzoekers, in 1990 waren dat er ruim 21 000 en in 1994 ruim 52 000.””
TWEEDE KAMER DER STATEN GENERAAL
VERGADERJAAR 1995-1996
24 440 ASIELBELEID
NR 2 RAPPORT
file:///C:/Users/Astrid/Downloads/Asielbeleid.pdf
[SAMENVATTING STAAT OP BLZ 2]
[53]
” De prognose voor 1995 is 35 000”
TWEEDE KAMER DER STATEN GENERAAL
VERGADERJAAR 1995-1996
24 440 ASIELBELEID
NR 2 RAPPORT
file:///C:/Users/Astrid/Downloads/Asielbeleid.pdf
[SAMENVATTING STAAT OP BLZ 2]
Reacties uitgeschakeld voor NOTEN 52 EN 53/Daar gaan we weer!
Opgeslagen onder Divers
[51]
”Hij noemt iedereen die naar een ander land gaat, migrant. En zo heb je dan arbeidsmigranten, studiemigranten en asielmigranten. Het verbaast me daarom dat hij de ‘vakantiemigranten’ niet heeft meegenomen. Die groepen gaat hij vervolgens met elkaar vergelijken op ‘bijdragen aan de samenleving’ en daarop scoren de asielmigranten het slechtst. Ja, dank je de koekoek. Natuurlijk doen asielzoekers het slechter op de arbeidsmarkt dan mensen die hier naar toe worden gehaald door een werkgever en maken ze meer aanspraak op sociale voorzieningen dan mensen die hier komen studeren. Als je naar hier wordt gehaald om te werken heb je werk en als je naar hier komt om te studeren dan heb je geld om te overleven. Als vluchteling heb je dat niet. Dan begin je echt bij nul en omdat het gemiddeld bijna twee jaar duurt voordat je als statushouder ergens woont en dan pas mag beginnen met je inburgering, begin je eigenlijk diep in de min. En dus is het niet vreemd dat een veel groter deel van hen een beroep doet on sociale voorzieningen.”
APPELS, KNOLLEN EN STATISTIEK
“Wat betreft asielmigratie: bij de vaak gehoorde opmerking dat asiel slechts 10 tot 12 procent van de totale immigratie betreft, geeft Van de Beek een bijsluiter. Van de arbeidsmigranten is na tien jaar nog maar 21 procent in Nederland, van de studiemigranten 18 procent. Bij asielmigranten is dit 55 procent, bij gezinsmigranten 59 procent. Met andere woorden: ‘De bijdrage van asiel aan de bevolkingsgroei is veel groter dan op het eerste gezicht lijkt.’ En dat is van belang om te weten, ‘want geen andere vorm van immigratie belast de samenleving en verzorgingsstaat zozeer als asiel’.” zo lees ik in een interview met de Volkskrant Jan van de Beek in de Volkskrant. Ik dacht: ‘Je hebt leugens, verdomde leugens en statistieken.’ En toen ik er wat verder indook dacht ik aan appels en peren waarmee knollen voor citroenen worden verkocht.
Van wie deze uitspraak over statistiek is, is onbekend. De Amerikaanse auteur Mark Twain schreef hem toe aan de Britse premier Benjamin Disraeli, maar, als je Wikipedia mag geloven, dan is de uitdrukking: “in geen enkel werk van Disraeli te vinden en de vroegste bekende verschijningen waren jaren na zijn dood. Er zijn verschillende andere mensen genoemd als bedenkers van het citaat, en het wordt vaak toegeschreven aan Twain zelf.” Ik moest denken aan deze uitspraak bij het lezen van het interview. Een interview over zijn nieuwe boek Migratiemagneet Nederland. Mythen. Feiten. Oplossingen. Even vooraf. Ik heb het boek nog niet gelezen en baseer me alleen op zijn uitspraken de Volkskrant en gedaan bij Bar Laat van 22 oktober 2024.
“Als je onderzoek doet, moet je proberen niet links en niet rechts te zijn maar zo zuiver mogelijk je onderzoek te doen en in de spiegel te kijken wat zijn mijn vooroordelen? Waar zou je kunnen struikelen?” Aldus van de Beek bij Bar Laat. Hij wil ‘niet politiseren’. Nu is dat al een eerste spiegel waarin hij zichzelf wat vertekend waarneemt. De uitspraak over het belasten van de samenleving en de verzorgingsstaat door asielzoekers, is een politieke uitspraak. ‘Belasten’ is een waardeoordeel en waardeoordelen zijn politiserend. “We zitten op een omslagmoment. Het moet mogelijk zijn om een coalitie te smeden van flink wat EU-landen die af willen van het asielrecht in zijn huidige vorm,” in de Volkskrant, is politiseren. ‘Af willen’ van rechten is politiseren. “Je kunt wel zeggen: er wordt te weinig gebouwd, maar er is niet tegenop te bouwen. De kosten voor zorg lopen op, de onderwijskwaliteit daalt. Dat mag je best een crisis noemen.” Iets een crisis noemen is politiseren. Sterker nog, door te zeggen dat je niet wilt politiseren, politiseer je. Je politiseert omdat je als ‘neutraal en feitelijk’ bestempeld en daarmee iedereen die het anders ziet labelt als ‘bevooroordeeld en niet feitelijk’. Op dit punt is Van de Beek al ‘gestruikeld’ om zijn eigen woorden te gebruiken.
Hij noemt iedereen die naar een ander land gaat, migrant. En zo heb je dan arbeidsmigranten, studiemigranten en asielmigranten. Het verbaast me daarom dat hij de ‘vakantiemigranten’ niet heeft meegenomen. Die groepen gaat hij vervolgens met elkaar vergelijken op ‘bijdragen aan de samenleving’ en daarop scoren de asielmigranten het slechtst. Ja, dank je de koekoek. Natuurlijk doen asielzoekers het slechter op de arbeidsmarkt dan mensen die hier naar toe worden gehaald door een werkgever en maken ze meer aanspraak op sociale voorzieningen dan mensen die hier komen studeren. Als je naar hier wordt gehaald om te werken heb je werk en als je naar hier komt om te studeren dan heb je geld om te overleven. Als vluchteling heb je dat niet. Dan begin je echt bij nul en omdat het gemiddeld bijna twee jaar duurt voordat je als statushouder ergens woont en dan pas mag beginnen met je inburgering, begin je eigenlijk diep in de min. En dus is het niet vreemd dat een veel groter deel van hen een beroep doet on sociale voorzieningen.
Natuurlijk is het percentage van de groep die asiel heeft verkregen dat na tien jaar nog hier woont, groter dan dat van degenen die hier komen voor arbeid of studie. Een studie duurt ongeveer vier jaar. Degenen die blijven hebben hier werk, een partner en waarschijnlijk allebei gevonden. Iets soortgelijks gaat ook op voor mensen die hier voor werk naartoe komen. De tijden dat je na veertig jaar trouwe dienst bij een werkgever met pensioen gaat, zijn allang voorbij. Na een jaar of vier ben je weer toe aan ‘een nieuwe uitdaging’ en die kan overal liggen. Iemand die asiel zoekt, komt hier omdat de persoon een veilig heenkomen zoekt, omdat het land van herkomst door oorlog of de politieke situatie voor de persoon te gevaarlijk is. In de landen waar het gros van de huidige vluchtelingen vandaan komen, landen als Afghanistan, Syrië en Eritrea, is nog steeds in oorlog of is de politieke situatie van dien aard dat velen hun leven er niet zeker zijn.
“‘Dan is er de factor culturele afstand tot het herkomstland. Als die te groot is, is dat nadelig voor integratie. Dat pakt slecht uit voor participatie op de arbeidsmarkt en leidt tot oververtegenwoordiging in criminaliteit. Wat helpt, zijn gemengde relaties.” En “ juist asielmigranten uit andere delen van Afrika en het Midden-Oosten, veelal moslims, hebben weerstand tegen gemengde relaties. Daar hapert de integratiemotor.” Aldus Van de Beek in de Volkskrant. Om te integreren moet de club waarin je verwacht wordt te integreren wel open staan voor je integratie. Het narratief waarvan Van de Beek hier de milde variant geeft, ze zijn ‘te verschillend’, en dat ook in steeds extremere mate door partijen als de BBB en de PVV wordt gehanteerd, draagt niet bij aan het ‘open staan’ en het zal de belangstelling voor een gemengd huwelijk onder de kant van de geboortige Nederlanders, niet echt doen toenemen. Dat narratief is een self-fulfilling prophecy.
Wat al deze groepen met elkaar gemeen hebben, is dat het mensen zijn die naar een ander land trekken. De reden voor vertrek naar dat andere land is echter zeer verschillend. Door ze op één hoop te gooien en te spreken over arbeidsmigratie, studiemigratie, asielmigratie worden onvergelijkbare groepen op één hoop gegooid en daarvan wordt de kwetsbaarste groep, de asielzoekers, het slachtoffer. Het wegpoetsen van deze verschillen is politiseren. Daar een bruinkleurig cultureel sausje over gieten is politiseren. Van de Beek vergelijkt appels met peren, verkoopt knollen voor citroenen en onderbouwt dit met statistiek.
EINDE
Reacties uitgeschakeld voor NOOT 51/Daar gaan we weer!
Opgeslagen onder Divers
[50]
”
Anderhalf jaar na het verkrijgen van de verblijfsvergunning, ontvangt 90 procent van de 18-tot 65-jarigen die in 2014 een vergunning hebben gekregen, een uitkering. Drie jaar later – vier-en-een-half jaar na het verkrijgen van een vergunning – is dit percentage gedaald naar 51 procent. Nog eens anderhalf jaar later (zes jaar na het verkrijgen van de vergunning) ontvangt 46 procent van het cohort een uitkering. Daarna verloopt de daling minder snel, waarschijnlijk als gevolg van de coronacrisis: statushouders hebben vaker een tijdelijk contract en zijn vaker werkzaam in die sectoren die hard door de crisis worden geraakt (horeca, uitzendbranche). In de meest recente twaalf maanden verloopt de daling weer wat sneller hetgeen zou kunnen duiden op het einde van het effect van de coronacrisis. Inmiddels, ruim zeven jaar na het verkrijgen van de vergunning, is iets meer dan een derde nog afhankelijk van een uitkering. Dit kunnen overigens ook statushouders met een (deeltijd)baan zijn.”
SER
VLUCHTELINGEN/FEITEN EN CIJFERS ARBEIDSMARKT
ZIE VOOR GEHELE ARTIKEL, NOOT 49
Reacties uitgeschakeld voor NOOT 50/Daar gaan we weer!
Opgeslagen onder Divers
[49]
SER
VLUCHTELINGEN/FEITEN EN CIJFERS ARBEIDSMARKT
Vluchtelingen met verblijfsvergunning mogen in Nederland gewoon aan het werk. In de praktijk is het voor vluchtelingen vaak wel lastiger om een (fulltime) baan te vinden. Hoe staat het ervoor met de integratie van vluchtelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt?
Het CBS volgt periodiek de maatschappelijke positie van statushouders die in 2014 een verblijfsvergunning hebben gekregen. De meest recente publicatie van deze cohortstudie CBS 2023 Asiel en Integratie is gepubliceerd in begin 2024. Uit de CBS-studie blijkt dat na zeven jaar 45 procent van alle 18- tot 65-jarige statushouders een fulltime baan heeft. De meeste werkende statushouders werken in deeltijd (53 procent) en met een tijdelijk contract (79 procent). Niet alleen stijgt de arbeidsdeelname van deze statushouders gestaag; maar ook de verschillen in arbeidsdeelname tussen de nationaliteiten worden kleiner. Na een kleine daling die vermoedelijk te maken had met de coronacrisis neemt het aandeel werkenden in de afgelopen maanden weer toe. Van de werkenden, werkt bijna 5 procent als zelfstandige.
Anderhalf jaar na het verkrijgen van de verblijfsvergunning, ontvangt 90 procent van de 18-tot 65-jarigen die in 2014 een vergunning hebben gekregen, een uitkering. Drie jaar later – vier-en-een-half jaar na het verkrijgen van een vergunning – is dit percentage gedaald naar 51 procent. Nog eens anderhalf jaar later (zes jaar na het verkrijgen van de vergunning) ontvangt 46 procent van het cohort een uitkering. Daarna verloopt de daling minder snel, waarschijnlijk als gevolg van de coronacrisis: statushouders hebben vaker een tijdelijk contract en zijn vaker werkzaam in die sectoren die hard door de crisis worden geraakt (horeca, uitzendbranche). In de meest recente twaalf maanden verloopt de daling weer wat sneller hetgeen zou kunnen duiden op het einde van het effect van de coronacrisis. Inmiddels, ruim zeven jaar na het verkrijgen van de vergunning, is iets meer dan een derde nog afhankelijk van een uitkering. Dit kunnen overigens ook statushouders met een (deeltijd)baan zijn.
In dit onderzoek is ook gekeken naar werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, maar die komen, zoals verwacht mag worden wegens het ontbreken van een arbeidsverleden in Nederland, in de eerste zeven-en-een-half jaar na verkrijgen van de vergunning nog niet zoveel voor. Van alle uitkeringsgerechtigde statushouders van vergunningscohort 2014, ontvangt 97 procent een bijstandsuitkering, 3 procent een werkloosheidsuitkering en minder dan 0,5 procent een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het aandeel uitkeringsgerechtigden dat een werkloosheidsuitkering ontvangt is met 8 procent het hoogst onder Afghanen. Dat komt doordat Afghanen relatief snel aan het werk waren en dus inmiddels wel een arbeidsverleden hebben opgebouwd.
Van alle statushouders die in 2014 hun vergunning kregen, volgt 29 procent onderwijs op 1 oktober 2015. Drie jaar later (op 1 oktober 2018) volgt 41 procent van hen onderwijs. Dit percentage daalt daarna naar 38 procent in 2022. Van de statushouders die in 2015 een vergunning kregen volgt 44 procent op 1 oktober 2022 onderwijs en voor degenen die in 2016 een vergunning kregen is dit 46 procent. Voor het cohort 2017 is dit 54 procent, voor het cohort 2018 55 procent, voor het cohort 2019 37 procent en voor het cohort 2020 29 procent. Een interessant gegeven is dat niet-leerplichtige jongeren vanaf 18 jaar vaker onderwijs volgen naarmate ze langer in Nederland zijn. Zij volgen vaak een opleiding binnen het middelbaar beroepsonderwijs.
Naarmate statushouders langer in Nederland zijn, stromen zij van het voortgezet onderwijs vooral uit naar het middelbaar beroepsonderwijs en het praktijkonderwijs. Waar er van de personen die in 2014 een verblijfsvergunning asiel ontvingen ongeveer 350 personen (15 procent) praktijkonderwijs of vmbo volgen in 2015, zijn dat er in 2018 ongeveer 1 010 (23 procent). In 2022 is het percentage gedaald naar 14 procent (650 personen). Het lagere deelnamepercentage wordt veroorzaakt doordat het cohort 2014 inmiddels wat ouder is geworden en uit het onderwijs is gestroomd.
Statushouders die het voortgezet onderwijs verlaten, stromen met name door naar het middelbaar beroepsonderwijs. Het aandeel statushouders uit 2014 dat een mbo-opleiding volgt is eerst gestegen van 12 procent in 2015 naar 55 procent in 2018 en vervolgens iets gedaald naar 50 procent in 2022. De daling van het aandeel mbo gaat gepaard met een stijging van deelname aan hbo en wo (van 2 procent in 2015 naar 10 procent in 2022), met name onder Turkse statushouders zien we dit. In de meest recente jaren zien we daarnaast ook een stijging van het aandeel personen dat een brugklas of internationale schakelklas volgt. Dit kan verklaard worden door een toename van kinderen uit cohort 2014 die de brugklasleeftijd hebben bereikt.
Het aandeel statushouders met werk als voornaamste inkomstenbron loopt voor cohort 2014 gestaag op tot 31 procent zeven jaar na het verkrijgen van de verblijfsvergunning. Voor de statushouders uit 2015 en 2016 zien we vergelijkbare patronen. Hoewel steeds meer statushouders een (deeltijd) baan hebben, leveren die banen vaak onvoldoende inkomsten op. Hierdoor kan een uitkering ook voor deze groep de voornaamste inkomstenbron zijn.
Het grootste deel van de statushouders die bij het krijgen van hun vergunning 12 tot 18 jaar oud zijn volgt in eerste instantie onderwijs in een internationale schakelklas (ISK). Van de jonge Syriërs volgt 44% onderwijs in de ISK in het jaar nadat zij hun verblijfsvergunning kregen.
Naarmate de 12-18-jarige statushouders ouder worden en langer in Nederland wonen, stijgt het aandeel jonge statushouders dat onderwijs volgt op het mbo. In eerste instantie volgen zij voornamelijk onderwijs op mbo-1-niveau.
In de jaren die volgen stroomt een substantieel deel van de statushouders via mbo-1 of het vmbo door naar de hogere mbo-niveaus. Met het behalen van een diploma op mbo-2-4-niveau is een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt behaald. Vier jaar nadat zij hun vergunning kregen, volgt 38% van de Syriërs die toen 12 tot 18 jaar oud waren onderwijs op mbo-2-4-niveau. Onder de overige statushouders is dit met 30% wat lager.
Het overgrote deel van de niet-leerplichtige statushouders die 18 tot 30 jaar oud waren toen zij hun vergunning kregen, volgt geen onderwijs in Nederland. Wel stromen zij steeds vaker op een later moment alsnog het onderwijs in. Dit is voor een deel te verklaren doordat zij eerst het verplichte inburgeringstraject volgen. Pas daarna komen zij in aanmerking voor het bekostigd onderwijs.
Bron: SCP, Syrische statushouders op weg in Nederland: de ontwikkeling van hun positie en leefsituatie, 2020.
Geactualiseerd mei 2024
EINDE
Reacties uitgeschakeld voor NOOT 49/Daar gaan we weer!
Opgeslagen onder Divers
[48]
VLUCHTELINGENWERK
WERKENDE ASIELZOEKER LEVERT OOK WINST OP
VOOR WERKGEVERS EN NEDERLANDSE SAMENLEVING
22 MAART 2024
Als het asielzoekers makkelijker wordt gemaakt om te werken, heeft dit substantiële voordelen voor zowel de Nederlandse maatschappij als de asielzoekers zelf. Het zou over een periode van tien jaar bijna 2 miljard euro aan extra welvaart opleveren. Dit blijkt uit een rapport uitgevoerd in opdracht van RefugeeConnect in samenwerking met werkgevers en maatschappelijke organisaties, zoals VluchtelingenWerk Nederland. VluchtelingenWerk is erg blij met de uitkomsten van het onderzoek.
Het onderzoek is uitgevoerd door SEO Economisch Onderzoek en bevat een maatschappelijke kosten- en batenanalyse. Die laat zien wat de voor- en nadelen zijn van een verruiming van werkmogelijkheden voor asielzoekers aan de hand van verschillende scenario’s. Het onderzoek gaat uit van de aanname dat asielzoekers dezelfde mogelijkheden krijgen om te werken als de huidige groep Oekraïense vluchtelingen. De laatstgenoemde groep mag vanaf de eerste dag in Nederland werken zonder tewerkstellingsvergunning en zonder 24-wekeneis.
Een asielzoeker mag in Nederland pas aan het werk wanneer zijn of haar asielaanvraag minstens 6 maanden in behandeling is. Bovendien kunnen asielzoekers alleen werken met een tewerkstellingsvergunning die de werkgever moet aanvragen bij het UWV. Tot voor kort mocht de asielzoeker vanaf dat moment maximaal 24 weken werken over een periode van 52 weken (de 24-wekeneis). Deze eis heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State opgeheven, mede dankzij VluchtelingenWerk. De afschaffing van de 24-wekeneis is een eerste stap. Maar ook de andere barrières moeten worden weggenomen, zodat asielzoekers eerdere en betere toegang krijgen tot werk. Dat dit ook de Nederlandse maatschappij veel oplevert, toont dit onderzoek nu aan.
De opstellers van het rapport concluderen dat eerdere toegang tot werk voor asielzoekers bijdraagt aan een snellere en betere integratie in de samenleving. Daarnaast biedt het een oplossing voor het personeelstekort in Nederland. Bovendien brengt het onderzoek de financiële voordelen in kaart wanneer asielzoekers eerder aan het werk gaan: dit is maar liefst 1,7 miljard over een periode van 10 jaar. Zo zal de overheid lagere kosten hebben, omdat werkende asielzoekers bijdragen aan hun eigen opvang en omdat zij later als statushouders minder een beroep op de bijstand zullen doen. Daarbij levert het de overheid ook meer inkomsten uit belastingen op wanneer asielzoekers werken.
Maarten van Panhuis, oprichter van RefugeeConnect: ‘Toch zijn er nog een groot aantal barrières die het moeilijk maken voor mensen in de asielprocedure om aan de slag te gaan. Met dit rapport kunnen we eindelijk aantonen dat er aanzienlijke voordelen gepaard gaan met het verruimen van de werkmogelijkheden. We hopen dan ook dat de uitkomsten van dit rapport zullen helpen bij het wegnemen van deze obstakels.’
Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van RefugeeConnect, VluchtelingenWerk Nederland, Microsoft, Ben & Jerry’s, Ikea Nederland, MPeople, Refugee Talent Hub en Untapped Talents.
EINDE
HET ONDERZOEK
RUIMERE WERKMOGELIJKHEDEN ASIELZOEKERS
MAATSCHAPPELIJKE KOSTEN-BATENANALYSE OP
HOOFDLIJNEN
EINDRAPPORT
SEO.ECONOMISCH ONDERZOEK
Reacties uitgeschakeld voor NOOT 48/Daar gaan we weer!
Opgeslagen onder Divers
[43]
”Wat betreft asielmigratie: bij de vaak gehoorde opmerking dat asiel slechts 10 tot 12 procent van de totale immigratie betreft, geeft Van de Beek een bijsluiter. Van de arbeidsmigranten is na tien jaar nog maar 21 procent in Nederland, van de studiemigranten 18 procent. Bij asielmigranten is dit 55 procent, bij gezinsmigranten 59 procent.”
VOLKSKRANT
WE REKENEN CONTINU MET MENSEN, WAAROM ZOU JE DAN GEEN SOMMEN MOGEN LOSLATEN OP MIGRATIE
22 OCTOBER 2024
ZIE VOOR GEHELE ARTIKEL, NOOT 30
Hij behandelt alle vormen van migratie, zowel door arbeid, studie als asiel. Alsof hij met zijn pleidooi voor rigoureuze selectie anticipeert op tegenspraak, heeft Van de Beek de vele tientallen paragrafen in zijn uitputtende boek steeds voorzien van een vragende titel. Zoals: ‘Asiel is toch maar een klein deel van de immigratie?’ Waarop hij dan antwoordt: dat is ‘een volstrekte misvatting’.
VOLKSKRANT
WE REKENEN CONTINU MET MENSEN, WAAROM ZOU JE DAN GEEN SOMMEN MOGEN LOSLATEN OP MIGRATIE
22 OCTOBER 2024
VOOR HET GEHELE ARTIKEL, ZIE NOOT 30
[44]
Wat betreft asielmigratie: bij de vaak gehoorde opmerking dat asiel slechts 10 tot 12 procent van de totale immigratie betreft, geeft Van de Beek een bijsluiter. Van de arbeidsmigranten is na tien jaar nog maar 21 procent in Nederland, van de studiemigranten 18 procent. Bij asielmigranten is dit 55 procent, bij gezinsmigranten 59 procent.
VOLKSKRANT
WE REKENEN CONTINU MET MENSEN, WAAROM ZOU JE DAN GEEN SOMMEN MOGEN LOSLATEN OP MIGRATIE
22 OCTOBER 2024
ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 30
[45]
Met andere woorden: ‘De bijdrage van asiel aan de bevolkingsgroei is veel groter dan op het eerste gezicht lijkt.’ En dat is van belang om te weten, ‘want geen andere vorm van immigratie belast de samenleving en verzorgingsstaat zozeer als asiel’.
VOLKSKRANT
WE REKENEN CONTINU MET MENSEN, WAAROM ZOU JE DAN GEEN SOMMEN MOGEN LOSLATEN OP MIGRATIE
22 OCTOBER 2024
ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 30
[46]
WIKIPEDIA
BEVOLKINGSGROEI
[47]
”De bevolkingsgroei is de toename van het inwonersaantal in een bepaald land of gebied gedurende een bepaalde tijd. Als de toename negatief is, is er sprake van bevolkingsdaling of negatieve bevolkingsgroei. Vooral tijdens een demografische transitie kan er een zeer sterke bevolkingsgroei zijn.”
WIKIPEDIA
BEVOLKINGSGROEI
Reacties uitgeschakeld voor NOTEN 43 T/M 47/Daar gaan we weer!
Opgeslagen onder Divers