NOTEN 18 EN 19/Dit kan niet waar zijn

[18]

”Vijf dagen na de Nederlandse capitulatie in mei 1940 verzocht de naar Londen gevluchte minister-president jonkheer Dirk Jan de Geer de in Nederland achtergebleven bestuurders en ambtenaren nog eens om in functie te blijven en het landsbelang dienend met de bezetter samen te werken.”

TROUW

BLIJF OP JE POST EN WERK SAMEN MET

DE BEZETTER, LUIDDE HET DEVIES IN

DE TWEEDE WERELDOORLOG

30 JANUARI 2020

https://www.trouw.nl/binnenland/blijf-op-je-post-en-werk-samen-met-de-bezetter-luidde-het-devies-in-de-tweede-wereldoorlog~b1b7214f

De Nederlandse overheid schoot in de oorlog tekort als hoeder van recht en veiligheid, zei premier Rutte bij zijn excuses, zondag tijdens de Nationale Holocaust Herdenking. Bestuurders en ambtenaren koesterden de illusie dat ze ondanks de bezetting ‘in een goed Nederlandse sfeer’ konden doorwerken.

Nog geen handvol ambtenaren nam ontslag, toen Eindhoven begin 1942 een NSB-burgemeester kreeg. Onder hen was de allerhoogste onder hen, de gemeentesecretaris. 

“Uw streven als nationaal-socialist is gericht op verwerkelyking der nationaal-socialistische gedachte op elk terrein van het maatschappelyk leven. Als katholiek is het my onmogelyk hieraan, op welke wijze dan ook –hetzy direcht hetzy indirect – mede te werken. Ik zie my dan ook genoopt myn ambtelyke functie ter beschikking te stellen­­.”

Een houding als die van deze Louis Beel was zeldzaam. Het kwalificeerde hem na de bevrijding van het zuiden van Nederland voor bestuurswerk voor het Militair Gezag. Dat bracht hem bij de Nederlandse regering, nog in ballingschap in Londen, waar hij indruk maakte op koningin Wilhelmina. Daarna ging het snel met Beel. In februari 1945 werd hij – hoewel voorheen niet politiek actief – namens­­ de Katholieke Volkspartij minister van binnenlandse zaken. Vanaf juli 1946 combineerde hij het met het minister-presidentschap.

Beel zou eind jaren vijftig nog een kabinet leiden en vervulde verder als vicevoorzitter van de Raad van State tot in de jaren zeventig een spilfunctie in de Nederlandse politiek. De voormalige gemeentesecretaris gold als onder-koning­­ van Nederland.

Tegenover Beel en Beel-achtigen stonden in overheidsland velen die kozen voor een grijzer of zelfs bruin profiel. “Wie naar het totaalplaatje kijkt, ziet dat de Nederlandse overheden qua houding tijdens de bezetting tekort zijn geschoten”, vindt Peter Romijn, hoofd onderzoek­­ bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (Niod) en auteur van het boek ‘Burgemeesters in oorlogstijd. Besturen onder Duitse bezetting’ (2006). Hij noemt de excuses die minister-president Mark Rutte zondag tijdens de Nationale Holocaust Herdenking in Amsterdam maakte ‘terecht’.

Instructies blonken vooral uit in vaagheid

Nederlandse overheden moesten na de Duitse inval grotendeels zelf het wiel uitvinden. Vanwege de toenemende oorlogsdreiging had de ministerraad in 1937 een document goedgekeurd met de lange titel ‘Aanwijzingen betreffende de houding, aan te nemen door de bestuursorganen van het rijk, de provinciën, gemeenten, waterschappen, veenschappen en veenpolders, alsmede door het daarbij in dienst zijnde personeel in dienst bij spoor- en tramwegen in geval van een vijandelijke aanval’. 

Dat document werd in verzegelde enveloppen naar hoogwaardigheidsbekleders gestuurd. Toen die een paar jaar later in bange uren werden geopend, stond daarin het advies om aan te blijven en de negatieve gevolgen van de bezetting zoveel mogelijk te beperken of althans zo eerlijk mogelijk te verdelen over de bevolking. Verdere instructies blonken vooral uit in vaagheid.

Vijf dagen na de Nederlandse capitulatie in mei 1940 verzocht de naar Londen gevluchte minister-president jonkheer Dirk Jan de Geer de in Nederland achtergebleven bestuurders en ambtenaren nog eens om in functie te blijven en het landsbelang dienend met de bezetter samen te werken.

In Den Haag kwam de leiding in handen van de secretarissen-generaal van de diverse ministeries. Op lagere overheidsniveaus zaten in de meeste gevallen de bestuurders nog op hun post van voor de oorlog. Voor hen en alle ambtenaren die onder hen werkten, begon het grote aftasten. Waar ging het vanuit Londen gevraagde samenwerken in Nederlands belang over in collaboreren en werken voor Duitse belangen? Het trekken van een rode lijn vroeg om moed, een goed ontwikkeld moreel kompas en – zeker in die tijd – ongewone ambtelijke ongehoorzaamheid. Behalve angst voor mogelijke represailles speelde bij de afwegingen ook de eigen financiële bestaanszekerheid een rol. Zo kort na de economische crisis van de jaren dertig durfden maar weinigen hun baan op het spel te zetten.

 De bezetter toonde aanvankelijk een vriendelijk gezicht 

Wat het allemaal nog lastiger maakte, was dat de bezetter aanvankelijk nog een relatief vriendelijk gezicht toonde en pas later zijn masker liet vallen. De teugels werden vaak stukje bij beetje aangehaald. Het fasegewijs invoeren­­ van de anti-Joodse maatregelen was een tekenend voorbeeld.

Ambtenaren draaiden zichzelf ook een rad voor ogen, stelt Peter Romijn. “Het leger had na vijf dagen de strijd moeten staken. Zijzelf koesterden de illusie dat je het openbaar bestuur ondanks de bezetting langer in een goed Nederlandse sfeer gaande kon houden. Op leidinggevende posities zaten vaak technocraten. Die vonden het soms best fijn dat ze even geen last hadden van bestuurders. Behalve door Duitsers opgelegd beleid konden ze nu ook oude plannen gaan uitvoeren, die in een la waren beland.

“Vreselijke maatregelen werden ook verteerbaarder door ze met eufemismen aan te duiden. Of er werd door hoge ambtenaren heel erg juridisch geredeneerd, bijvoorbeeld dat het een bezettende mogendheid was toegestaan om vijandelijke elementen te interneren. Daar vielen dan op grond van de strijd tegen het internationale jodendom ook de Joden onder.”

In Limburg namen 44 burgemeesters ontslag

Veel verzet en sabotage vanuit overheden had een lokaal karakter. “Het enige voorbeeld dat ik ken van een meer collectieve stap, komt uit Limburg. Toen Max de Marchant et d’Ansembourg, voormalig Tweede Kamerlid voor de NSB, daar in 1941 tot gouverneur werd benoemd, weigerden 44 burgemeesters onder hem te werken. Ze namen ontslag. Het bestuur kwam er niet plat door te liggen. De 44 zijn vervangen door NSB’ers.”

Wat zou meer sabotage uit ambtelijke kring hebben opgeleverd voor het totaalbeeld van de Nederlandse bezetting? Romijn­­ vindt dat een nogal speculatieve wat-als-geschiedenis. “Geef maar eens antwoord op de vraag of de bezetting er anders had uitgezien zonder de Februaristaking in 1941.”

Romijn waarschuwt ook voor het over één kam scheren van alle bestuurders en ambtenaren. “De verschillen waren heel groot. Kijk naar de burgemeesters, waar ik zelf uitgebreid onderzoek naar heb gedaan. Daar zaten fanatieke pro-Duitse bestuurders bij, velen­­ die er maar het beste van probeerde te maken en meer principiële types als Sieuwert Bruins Slot, die uiteindelijk zijn burgemeesterschap van het Groningse Adorp opgaf en mee aan de basis stond van verzetsblad Trouw.”

Hilversum ‘op drift’

Dat beeld wordt bevestigd door Geraldien von Frijtag Drabbe Künzel, universitair docent politieke­­ geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Met studenten dook ze de afgelopen jaren in de oorlogsgeschiedenis van één gemeente. Het resultaat verschijnt in mei onder de titel ‘Stad op drift. Hilversum tijdens de Duitse bezetting’.

Ook in de Gooise stad waren burgemeesters heel bepalend voor de mate waarin politiek en bestuur meewerkten met de Duitsers. “Hilversumse wethouders en ambtenaren zaten in mei 1940 in de meeste gevallen al heel lang op hun plek. De toenmalige burgemeester, Karel de Wijkerslooth de Weerdesteijn, zat er pas sinds februari en was met zijn 38 jaar nog jong. Direct na de Duitse inval verruilde hij de katholieke RKSP en begon een eigen beweging. Hij zag zichzelf, mede op grond van afstamming van Willem van Oranje, als een nieuwe leider van het Nederlandse volk en als een soort nieuwe Gijsbert Karel van Hogendorp, de man die het Nederlandse bestuur na Napoleon weer mee op poten zette. De man had wanen, lijkt manisch-depressief te zijn geweest. Later werd hij alsnog lid van de NSB. Na de oorlog is hij vanwege ontoerekeningsvatbaarheid niet vervolgd.”

De Wijkerslooth werd al snel vervangen door de NSB’er Ernst von Bönninghausen tot Herinkhave. “Op een zeker moment werd die ook regeringscommissaris en kreeg hij bijna dictatoriale bevoegdheden. Dat heeft een grote impact gehad op Hilversum. Twee wethouders zijn door hem weggewerkt. Twee wethouders namen op den duur zelf ontslag. In de bovenste laag van het ambtenarenapparaat nam het aantal NSB’ers toe. Besluiten werden klakkeloos uitgevoerd. Er was sprake van een ongelooflijke meegaandheid.”

Het al dan niet invullen van de ariërverklaring door bestuurders en ambtenaren in het najaar van 1940 leverde in Hilversum nog discussie op, constateert Von Frijtag. “De anti-Joodse maatregelen niet of nauwelijks. Dat had ook te maken met de voortvarendheid waarmee Von Bönninghausen op zaken vooruitliep. Hij verklaarde sommige plekken al verboden­­ voor Joden voordat dit landelijk beleid was. In januari 1942 werd al met het verwijderen van Joden uit de gemeente begonnen, terwijl­­ de deportaties elders pas ongeveer een half jaar later echt op gang kwamen. De afdeling­­ Bevolking leverde keurig de benodigde registratie­­ en de grafiekjes. Razzia’s waren er niet. Joodse inwoners van Hilversum droegen hun huissleutel over aan een politieagent en liepen zelf naar het station en verhuisden naar elders. De vroege nazificatie heeft bijgedragen aan een hoog slachtofferaantal: maar tien procent­­ van de Hilversumse Joden overleefde de Holocaust, tegen ruim een kwart landelijk­­.”

Voedselbonnen voor onderduikers

Volgens Von Frijtag veranderde de houding van een deel van de Hilversumse ambtenaren wel in het tweede deel van de bezetting. Het ware gezicht van de Duitsers was stilaan voor iedereen duidelijk. De krijgskansen keerden in het voordeel van de geallieerden.

“De afdeling Hilversum van het gewestelijk arbeidsbureau, belangrijk bij het vinden van mensen voor tewerkstelling in Duitsland, was een broeinest van verzet. Daar zijn vanaf een zeker moment ook koppen gaan rollen. Bij de distributiedienst werden voedselbonnen achterovergedrukt voor onderduikers. Hilversum is ook een van de weinige grote plaatsen, waar het distributiekantoor niet is overvallen. Mogelijk omdat er van binnenuit steun was voor het verzet.

“Op Dolle Dinsdag in september 1944 vorderden de Duitsers alle rollend materieel en heeft de directeur van Publieke Werken het hele wagenpark onklaar laten maken. Ook in dit soort gevallen zie je dat de houding van leidende figuren sterk van invloed is. Gaan zij een bepaalde richting op, dan krijgen ze al snel medewerking.”

Niod-onderzoeker Romijn denkt dat het ontbreken van een gemeenschappelijke tegenstrategie tegenover de nazificatie van politiek en bestuur door de Duitsers een van de belangrijkste oorzaken is van de meegaande houding van overheden tijdens de oorlog.

“Iedereen deed wat het beste leek. Behalve de oproep van De Geer van mei 1940 om op je post te blijven en in landsbelang samen te werken met de bezetter was er geen enkel richtsnoer. Dat is een mantra gebleven­­ tot in 1943, toen stilaan niemand er meer in geloofde.”

EINDE

[19]

HISTORIEK

ARIERVERKLARING

Vanaf 6 oktober 1940 werden in opdracht van de Duitse bezetter vraagformulieren naar Nederlandse ambtenaren gestuurd om uit te zoeken welke ambtenaren van Joodse afkomst zijn. In deze zogenoemde ariërverklaringen moest men van zichzelf en ook eventueel van de echtgenoot opgeven of men Joods is of niet.

Al vanaf het begin van de Duitse bezetting waren er allerlei discriminerende maatregelen genomen tegen Joodse inwoners. Zo mochten Joden vanaf 1 juni 1940 bijvoorbeeld geen deel meer uitmaken van de civiele luchtbeschermingsdienst. En in juli bepaalde de bezetter dat Joden niet mochten deelnemen aan de Arbeitseinsatz, de tewerkstelling in Duitsland. Later die maand werd ook nog een verbod uitgevaardigd op ritueel slachten volgens Joodse spijswetten. En in september werd een begin gemaakt met de ‘opschoning’ van het ambtenarenapparaat. De bezetter bepaalde toen dat Joden niet als ambtenaar aangenomen of bevorderd mochten worden. Deze regel gold ook voor ambtenaren die met een Jood waren getrouwd. In het eerste bezettingsjaar kondigde de bezetter in totaal vijftien anti-Joodse verordeningen af.

Ariërverklaring

In een poging het hele ambtenarenapparaat te ‘zuiveren’ van Joodse medewerkers werden er vanaf 6 oktober 1940 vervolgens vraagformulieren naar ambtenaren gestuurd. Met deze in te vullen verklaring, die bekend kwam te staan als de ariërverklaring, wilde de bezetter inzichtelijk krijgen welke openbare functies bekleed werden door Joden zodat deze vervolgens ontslagen konden worden. Wie de verklaring weigerde te ondertekenen mocht sowieso vertrekken. Uiterlijk 1 november 1940 moesten de verklaringen allemaal ingevuld teruggestuurd zijn.

De ariërverklaringen werden verstuurd door het Nederlandse ambtenarenapparaat. De Hoge Raad, het hoogste Nederlandse rechtscollege, kwam niet in opstand tegen de verklaring hoewel deze in strijd was met de grondwet. Het rechtscollege had met Lodewijk Ernst Visser op dat moment zelf een Joodse president. Na twee (niet genotuleerde) vergaderingen, waaraan de president zich had onttrokken, besloot de meerderheid van de overige leden van de Hoge Raad de ariërverklaring niet te weigeren. Lodewijk Ernst Visser kreeg kort hierna zijn ontslag als president aangezegd. Een jaar werd hij vervangen door een pro-Duitse buitenstaander. Eind 2011 verscheen er een boek getiteld De Hoge Raad in de Tweede Wereldoorlog waarin ook teruggekeken werd op deze zaak. De toenmalige president van het rechtscollege trok bij de boekpresentatie het boetekleed aan en zei onder meer:

“Het tekenen van de ariërverklaring druiste rechtstreeks in tegen alles waarvoor de Hoge Raad behoorde te staan.”

Vanuit het ambtenarenapparaat waren sowieso nauwelijks protesteren te horen tegen de discriminerende maatregel. Historicus Frits Boterman schrijft daarover in zijn boek Duitse daders: de jodenvervolging en de nazificatie van Nederland (1940-1945):

“De elf commissarissen van de Koningin en de 912 burgemeesters tekenden allen, op vier na, de verklaring, omdat ze wilden vasthouden aan het bekende, bang waren de orde te verstoren of het gevaar onderschatten. Er waren slechts tien weigeraars op alle departementen en overheidsdiensten, in het gehele openbaar onderwijs en in het lokale en provinciale bestuur.”

Dat de verklaringen zouden leiden tot gehele of gedeeltelijke uitsluiting van Joden in het ambtelijk apparaat kon niet als een verrassing komen. Jaren eerder hadden de nazi’s in Duitsland namelijk al een Berufsbeambtengesetz ingevoerd, waardoor Joden werden uitgesloten van verschillende beroepen.

Afstand

In zijn recent verschenen omvangrijke boek Boekhouders van de Holocaust over het optreden van Nederlandse ambtenaren tijdens de Tweede Wereldoorlog, concludeert Rob Bakker dat ambtenaren met het invullen, verzenden en inzamelen van de ariërverklaring voor het eerst grootscheeps een grens overschreden. Niet eerder was ambtenaren gevraagd onderscheid te maken tussen Joden en niet-Joden en toen de bezetter daarom verzocht werd er nauwelijks geprotesteerd. Zelfs ambtenaren die later toetraden tot het verzet tekenden. Sommigen spraken daar later hun schaamte over uit. Volgens Bakker waren veel ambtenaren gewend opdrachten uit te voeren en op te volgen en speelde groepsdruk mogelijk ook een rol bij de vrijwel collectieve gehoorzaamheid aan de Duitse opdracht. Dat ambtenaren de maatregel niet herkenden als zuiver antisemitisch komt mogelijk doordat termen als ariër en semiet ook voor de oorlog ook al gebruikt werden. Herkenning van Joden in de samenleving was in de vooroorlogse jaren niet onbekend, maar Bakker voegt daar aan toe:

“Het zwart op wit vastleggen tijdens de bezetting was [echter] van een andere orde en onmiskenbaar een administratieve stap gericht tegen de Joden. […] Met het concreet, zwart op wit invullen van de ariërverklaring werd afstand genomen van de Joden.”

CLEVERINGA

Iemand die tijdens de oorlog wel in opstand kwam tegen de ariërverklaring was hoogleraar rechtsgeleerdheid Rudolph Pabus Cleveringa (1894-1980). Nadat enkele van zijn Joodse collega’s waren ontslagen hield hij op 26 november 1940 in Leiden een openbare protestrede. Dat zijn toespraak niet zonder gevolgen zou blijven wist de hoogleraar maar al te goed. Zijn vrouw Hiltje had hij vooraf op de hoogte gesteld en thuis stond een koffer klaar. Cleveringa was er van overtuigd dat hij opgepakt zou worden.

Nadat Cleveringa zijn rede had beëindigd klonk er langdurig applaus en zette een van de studenten het Wilhelmus in. Een dag later werd Cleveringa inderdaad gearresteerd. Tot de zomer van 1941 verbleef hij vervolgens in het huis van bewaring in Scheveningen, het zogenoemde Oranjehotel.

Ontslag

Een kleine twee weken nadat de ariërverklaringen ingevuld retour waren gekomen, maakte de bezetter bekend dat alle joodse ambtenaren moesten worden geschorst. In het voorjaar van 1941 werden ze definitief ontslagen. In totaal verloren ongeveer 2500 ambtenaren door deze maatregel hun baan. Ook leden van gemeenteraden en andere politieke organen moesten opstappen.

EINDE

“De elf commissarissen van de Koningin en de 912 burgemeesters tekenden allen, op vier na, de verklaring, omdat ze wilden vasthouden aan het bekende, bang waren de orde te verstoren of het gevaar onderschatten. Er waren slechts tien weigeraars op alle departementen en overheidsdiensten, in het gehele openbaar onderwijs en in het lokale en provinciale bestuur.”

HISTORIEK

ARIERVERKLARING

ZIE VOOR GEHELE TEKST DIRECT HIERBOVEN

Reacties uitgeschakeld voor NOTEN 18 EN 19/Dit kan niet waar zijn

Opgeslagen onder Divers

Reacties zijn gesloten.