NOOT 78/WEES PARAAT!

[78]

HISTORIEK

GESCHIEDENIS VAN HET ANTI-SEMITISME IN WEST EUROPA

8 FEBRUARI 2023

Vooroordelen over Joden bestaan al duizenden jaren. De lange geschiedenis van anti-Joods denken en doen, met als voornaamste aandachtsgebied West-Europa, is het onderwerp van Chris Quispels fraaie boek Anti-Joodse beeldvorming en Jodenhaat. De geschiedenis van het antisemitisme in West-Europa (Uitgeverij Verloren, 2016). Het boek is een uitwerking van een collegereeks die Quispel al ruim twintig jaar geeft aan de opleiding Geschiedenis van de Universiteit van Leiden.

Quispel kiest voor West-Europa als aandachtsgebied, omdat hier de eerste massale Jodenvervolgingen plaatsvonden in de Middeleeuwen en omdat het West-Europeanen waren die tijdens de Tweede Wereldoorlog plannen maakten én uitvoerden om miljoenen Joden te vermoorden. Op deze manier bakent Quispel de thematiek goed af. Natuurlijk valt er genoeg voor te zeggen om (bijvoorbeeld) ook het islamitische, Russische of Amerikaanse antisemitisme in een historische analyse van de Jodenhaat op te nemen, maar dit zou wel geleid hebben tot een enorm handboek. Door Quispels geografische afbakening blijft de hoeveelheid stof behapbaar.

Quispels boek is zowel chronologisch als thematisch-geografische van opzet. Na een hoofdstuk over de voorchristelijke Oudheid, volgen onder meer bijdragen over de Joodse visie in de vroegchristelijke kerk, de opvattingen van Luther en andere opiniemakers uit de vroegmoderne tijd en het racistisch denken in de negentiende eeuw. Vanuit een thematisch-geografisch oogpunt gaat Quispel in op het antisemitisme in DuitslandFrankrijk, Oostenrijk en Nederland. Tot slot passeren de ‘Protocollen van de Wijzen van Sion’ en de ontwikkeling van het antisemitisme na de Tweede Wereldoorlog de revue.

Joden: ‘bitter als gal en zuur als azijn’

De vroegste Jodenvervolgingen in Europa deden zich voor tijdens de Eerste Kruistocht van 1096, toen de kruisvaarders het leven van Joden in de Rijnstreek zuur maakten (lees: aan veel levens een eind maakten). Eeuwen eerder waren Joden echter ook al stelselmatig de zondebok. Zo beschreef de Romeinse historicus Flavius Josephus (37-100) in zijn werk al talloze voorbeelden van hevige anti-Joodse uitlatingen van Hellenistische en Egyptische schrijvers uit de pre-christelijke Oudheid. Later deden theologen en kerkvaders er in hun geschriften nog een flinke schep bovenop.

Met name de bekendste kerkvader Augustinus van Hippo (354-430) was in zijn geschriften expliciet als het over de Joden ging. Hij schreef dat Joden ‘bitter als gal en zuur als azijn’ waren’. En ‘aards en zinnelijk, wellustig en verdorven’. Het Joodse volk, aldus Augustinus, ‘danste rondom het gouden kalf’. Quispel vervolgt met:

In zijn werk ‘Tractatus Adversos Judaeos’ (Traktaat tegen de Joden), waaruit deze uitspraken komen, nam Augustinus geen blad voor de mond. Hij was niet de enige kerkvader die zich tegen de Joden keerde. Preken en geschriften van vroegchristelijke theologen, bisschoppen en andere vooraanstaande geestelijke leiders uit de eerste eeuwen van onze jaartelling, staan vol met anti-Joodse uitspraken. Dat begint al in het Nieuwe Testament, in het evangelie van Johannes en dat zal eigenlijk niet meer ophouden.” (29)

In theologische geschriften en werken uit de vroegchristelijke tijd kwamen telkens dezelfde thema’s terug. Een vaak aangehaald argument was dat Joden Godsmoordenaars waren: zij hadden Jezus gekruisigd. Ook leefden ze volgens starre wetten en regels, los van het religieuze gevoel, en geloofden ze niet in Jezus als de Messias. Ten slotte stuitte de Joodse bekeringsijver tegen het zere been van de kerkvaders en theologen.

Maarten Luther

In het boek komt uiteraard ook de reformator Maarten Luther voorbij. Aan het eind van zijn leven schreef hij felle antisemitische pamfletten. Mede hierom zou Adolf Hitler deze reformator betitelen als ‘de grootste Duitser ooit’. Terecht constateert Quispel dat Luther niet altijd op dezelfde manier over Joden schreef. Tot 1517 schreef hij over de Joden als arrogant en liefdeloos, maar in de eerste jaren vanaf de Reformatie kreeg hij meer begrip voor Joden, omdat hij inzag dat de slechte behandeling van Joden door de Rooms-Katholieke Kerk een barrière vormde voor Joden om zich tot het christendom te bekeren. Luther schreef bijvoorbeeld:

“Als ik Jood was geweest en de stomkoppen en sukkels had gezien die het christelijke geloof verkondigden, zou ik liever een zeug zijn geworden dan een christen.”

Later in zijn leven was Luther weer een stuk minder verdraagzaam. Het meest bekend is zijn schotschrift uit 1543, Von den Juden und Ihre Lügen. In dit geschrift rekende Luther eerst af met de vermeende Joodse geloofsopvattingen, om vervolgens een scheldkanonnade te openen en voor te stellen wat er met de Joden zou moeten gebeuren:

“Rabbijnen zijn vervloekte leugenaars die hun gelovigen vergiftigen. Joden zijn duivelskinderen, dei wanneer hun Messias ooit zou komen, hem zevenmaal erger zouden kruisigen en belasteren dan ze met de onze hebben gedaan. (…) Geen wonder dat Luther harde maatregelen wilde nemen tegen de Joden. Eerst moesten Joodse scholen en synagogen in brand worden gestoken. Vervolgens moesten de huizen van de Joden worden verwoest en afgebroken. De Talmud en andere Joodse boeken, waaruit zij hun verafgoding en leugens leerden, moesten worden afgenomen en verbrand. Rabbijnen moesten op straffe des doods worden verboden lessen te geven. Joden zouden zich niet meer op straat mogen begeven. Hun geld, hun sieraden en alles van waarde moest worden afgenomen. Daarna zouden Joden worden opgepakt en tewerkgesteld om in hert zweet huns aanzijns hun brood te verdienen.” (99)

Feitelijk was dit het programma dat in de twintigste eeuw, door de nazi’s, tegen de Joden zou worden uitgevoerd, maar dan met genocide als (niet te negeren) ‘aanvulling’. Anachronismen zijn makkelijk gemaakt en ook gevaarlijk, dus Quispel zet Luther een een juist historisch perspectief door op te merken dat Luther net zo fel tekeerging tegen katholieken en islamieten als tegen de Joden. Alle drie godsdiensten zag hij als dwaalleren en gevaren voor het christendom.

Amsterdam: gastvrij en tolerant

De houding van de Nederlanders ten opzichte van Joden, in de zeventiende en achttiende eeuw en ook daarna, was uniek en blijft in Quispels boek dan ook niet onbesproken. In 1795 leefden er zo’n 30.000 Joden in de Republiek, circa 1.5 procent van de totale bevolking. Verreweg de meesten van hen, 2.000 personen, woonden in Amsterdam, waar ze bijna 15 procent van de bevolking uitmaakten. Van de Amsterdamse Joden waren 19.000 Asjkenazisch en 3000 Sefardisch. De mate van acceptatie van de Joden in de Neerlanden was uniek: ze hadden een relatief grote bewegingsvrijheid en er bestond tussen kooplieden geen strikte sociale scheiding tussen Joden en niet-Joden. Quispel:

Een Joodse koopman uit Hannover noemde het verschil in behandeling van de Joodse bevolking tussen Amsterdam en Londen aan de ene kant, en de Duitse staten aan de andere kant: ‘hert verschil tussen hemel en hel’.”(198)

Boek: Anti-Joodse beeldvorming en Jodenhaat

WIKIPEDIA

JODENVERVOLGINGEN NA DE ZWARTE DOOD

https://nl.wikipedia.org/wiki/Jodenvervolgingen_na_de_Zwarte_Dood

NEDERLANDS DAGBLAD

WAAROM EUROPA ANTISEMITISCH WERD

15 FEBRUARI 2019

https://www.nd.nl/cultuur/boeken/534748/waarom-europa-antisemitisch-werd

Nieuws

 De Duitse historicus Götz Aly verklaart waarom er in grote delen van Europa werd meegewerkt aan de moord op de Joden.

In de Tweede Wereldoorlog werden zes miljoen Joden vermoord. Volgens een van de overlevenden, de historicus Saul Friedländer, die een standaardwerk over de Jodenvervolging schreef, Het Derde Rijk en de Joden, heeft ‘geen enkele maatschappelijke groepering’ zich toen solidair verklaard met de Joden. Door het ontbreken van ‘noemenswaardige tegenkrachten’ konden de nazi’s hun gang gaan, schreef Friedländer. Waarom ondervond het antisemitisme zo weinig tegenstand en waarom werkten zo veel Polen, Roemenen, Oekraïners, Nederlanders en Fransen mee aan de vernietiging van de Joden in de Tweede Wereldoorlog? Op die vraag wil de Duitse journalist en historicus Götz Aly een antwoord geven in zijn boek ­Europa tegen de Joden 1880-1945. Hij zoekt het antwoord in de tijd na 1880, toen het antisemitisme in Europa sterk toenam. De term ­antisemitisme, in 1860 gemunt door de Joodse oriëntalist Moritz Steinschneider, kwam in zwang. In 1882 vond in Dresden het eerste

Internationale anti-Joodse congres plaats. Dat jaar werden er in Rusland strenge wetten uitgevaardigd tegen de ruim vijf miljoen Joden in het land.

Een jaar eerder, na de moord op tsaar Alexander II, waar de Joden niets mee te maken hadden, waren de Russische Joden het slachtoffer geworden van een geweldsuitbarsting (pogrom), die tientallen van hen het leven had gekost. De pogroms bleven doorgaan. Een onbenullig voorval kon zomaar in een bloedbad eindigen, zoals in Chisinau in 1903, waar enkele jongeren Joden lastigvielen. De politie verjoeg de jongeren, waarna een groep arbeiders ‘Dood de Joden!’ begon te roepen, en de halve stad zich als één man op de Joden wierp. Hun huizen en winkels werden leeggeroofd en vernield. Er vielen 49 doden.

De pogrom in Chisinau vond elders navolging. In anderhalf jaar waren er 639 pogroms, waarbij 985 Joden werden gedood. De pogroms in Rusland brachten een uittocht teweeg. Tussen 1880 en 1904 emigreerden 800.000 Joden uit Oost-Europa naar Amerika.

arbeiders

Het geweld tegen de Joden in Rusland is maar een van de vele huiververhalen in het boek van Götz Aly. Bijna systematisch beschrijft hij wat er in welk land tussen 1880 en 1945 met de ­Joden is gebeurd. Het heeft het karakter van een naslagwerk, maar biedt meer, doordat de schrijver patronen en ontwikkelingen aanwijst en verklaringen geeft voor de Jodenvervolging in Europa vanaf 1880. Volgens Götz Aly is er een verband tussen de groei van het antisemitisme en de sociale en economische emancipatie van de massa’s in Oost-Europa, met name Rusland. De arbeiders en middenstanders die in 1903 in Chisinau tekeergingen tegen de Joden, voelden zich belemmerd en bedreigd. Het lijfeigenschap was afgeschaft, het achterlijke Rusland werd langzamerhand moderner, en een kleine klasse van kooplieden, bankiers, ondernemers en ingenieurs verdiende er goed aan. Die kleine minderheid bestond voor een groot deel uit Joden. Het kwam de regering wel goed uit als de arme massa’s zich tegen de Joden keerden, en niet tegen het gezag. Het antisemitisme werd gedoogd, en geregeld aangemoedigd en wettelijk gelegitimeerd.

Na de revolutie van 1917 werd het Russische antisemitisme eerder sterker dan zwakker. Het kreeg soms een racistisch trekje. De eerste Sovjetminister van Onderwijs, Loenatsjarski, vond dat Joden met Russen moesten trouwen, omdat de Russen zo traag en boers waren en de Joden zo slim en snel. Waarna hij Lenin citeerde: ‘Laten we daarom ons bloed mengen en door deze vruchtbare vermenging het mensentype vinden dat het bloed van Joden als kostelijke, duizend jaar oude wijn in zich meedraagt.’ In 1938 begonnen de Russische autoriteiten een proef met een persoonsbewijs. Joden kregen een persoonsbewijs waarin ze niet als Sovjetburger of als Rus, maar als Jood werden aangeduid.

overwinnaars

Het denken in termen van Joods ras en Joods bloed en het gebruik van persoonsbewijzen om Joden te herkennen waren al gewoon voor de nazi’s er berucht mee werden. Götz Aly geeft meer voorbeelden van nazimethoden die al voor Hitlers machtsovername gangbaar waren. Na de Eerste Wereldoorlog meenden de overwinnaars dat de volken van Europa recht op zelfbeschikking hadden. De grenzen werden opnieuw getrokken, volkeren verhuisden.

Honderdduizenden Duitsers moesten uit voormalige Duitse gebieden vertrekken, zoals Elzas en Lotharingen, die in 1871 op Frankrijk veroverd waren. Na de Duitse nederlaag in 1918 werden ze teruggegeven. Duitsers die zich na 1871 in Elzas en Lotharingen gevestigd hadden, kregen een speciaal persoonsbewijs en verloren hun werk. Inwoners met een Duitse ouder werden gemengdbloedigen genoemd en moesten naar andere delen van Frankrijk verhuizen. De hele bevolking werd geregistreerd aan de hand van de geboorteplaats van hun ouders en grootouders.

Götz Aly spreekt van ‘systematische, met bureaucratische middelen uitgevoerde massale selectie van een complete bevolking’. Het middel was geheel nieuw in Europa en zou in de oorlog navolging vinden. Burgers met Joodse ouders of grootouders kregen een persoonsbewijs met de hoofdletter J. ‘Van de aanpak van de Fransen in de Elzas kan men veel leren’, zou Hitler zeggen.

weerloze minderheid

Na de Eerste Wereldoorlog werden vele gebieden in Midden- en Oost-Europa ‘etnisch homogeen’ gemaakt. Steeds ging het gepaard met geweld, dat zich veelvuldig tegen de Joden keerde. Bij talrijke pogroms vielen meer dan honderdduizend doden. Götz Aly draagt daarvoor allerlei verklaringen aan. De Joden waren een weerloze minderheid, zonder vaderland, gehaat om hun status en rijkdom, veracht om hun armoede. Hun belagers voelden zich onzeker door de snelle modernisering, ze wilden zich etnisch profileren, ze waren gekweld door het oorlogsleed, teleurgesteld in hun verwachtingen. Ze zochten een uitlaatklep, en vonden die in het geweld tegen de Joden. Maar hoe scherpzinnig en aannemelijk die verklaringen ook zijn, de geur van irrationaliteit kunnen ze nooit geheel verdrijven.

Na de Holocaust leek de haat tegen de Joden eerder groter dan kleiner geworden. Joden die terugkeerden uit de kampen, kregen een kil onthaal en waren bijna nergens welkom. Götz Aly geeft vele, schrijnende voorbeelden, gevolgd door een verklaring: miljoenen Euro­peanen hadden het verdwijnen van de Joden toegejuicht, gezwegen over de deportaties, en geprofiteerd van de huizen en het huisraad die de Joden hadden nagelaten.

Weer zo’n waarheid die niet ophoudt te ver­bazen. ¦

Europa tegen de Joden 1880-1945

Götz Aly. Uitg. Verbum, Hilversum 2018. 440 blz. € 29,50

+ nuttig overzichtswerk

+ plaatst Holocaust in perspectief

Reacties uitgeschakeld voor NOOT 78/WEES PARAAT!

Opgeslagen onder Divers

Reacties zijn gesloten.