[77]
NRC
XENOFOBIE IS EEN OEROUDE ANGST, DIE DOOR STRESS KAN OMSLAAN
IN HAAT EN GEWELD
Xenofobie is een oeroude angst die door stress kan omslaan in haat en
geweld
Vreemdelingenangst is diep geworteld in de mens. Soms speelt die
xenofobie hevig op en worden zondebokken met geweld bejegend. Hoe kan
dat?
Bart Funnekotter
Gepubliceerd op 6 februari 2025
Bij de oude Egyptenaren heetten ze ni-remetjoe, niet-mensen. Bij de
bevolking van Mesopotamië apiru, mensen van het vuil. En de Grieken
hadden het over bárbaros, brabbelaars.
Wie denkt dat xenofobie – Grieks: angst voor vreemdelingen – een modern
verschijnsel is, vergist zich. Zodra een beschaving het schrift ontdekte
– of dat nou hiëroglyfen, spijkerschrift of het alfabet was – bleek dat
er een pejoratief bestond voor buitenstaanders: een woord waarmee mensen
die zich buiten de eigen cultuur bevonden werden gekarakteriseerd als
anders en minderwaardig. Zulke vreemdelingen werden altijd afgezet tegen
het eigen volk. Dat was beschaafd, nobel en bracht orde in chaos.
Vijfduizend jaar later is er aan vreemdelingenangst en -haat nog altijd
geen gebrek. Enkele recente voorbeelden: in Zuid-Afrika klonk tijdens
verkiezingscampagne van 2024 zoveel xenofobische retoriek dat Human
Rights Watch waarschuwde dat dit kon leiden tot geweld tegen migranten;
in China werden afgelopen zomer meerdere Japanners neergestoken nadat
een golf van vreemdelingenhaat sociale media had overspoeld; en overal
in de westerse wereld boeken politici die inspelen op het ongenoegen
over de komst van migranten klinkende verkiezingswinst.
Deze schijnbaar mondiale afkeer voor ‘de ander’ roept vragen op. Waar
komt xenofobie eigenlijk vandaan? Hoe wortelen zulke gevoelens zich in
een samenleving? Waarom speelt deze angst op dit moment zo heftig op?
Wanneer wordt angst haat – met alle gevaarlijke gevolgen van dien? En is
daar iets tegen te doen?
Voor het begin van een antwoord op die vragen moeten we vér terug in de
tijd – veel verder dan toen de oude Egyptenaren, Mesopotamiërs en
Grieken hun afkeer van vreemdelingen op schrift stelden. Volgens
evolutionair psychologen was het onderscheid tussen de eigen groep en
‘de ander’ namelijk al van groot belang in de tweehonderdduizend jaar
dat Homo sapiens als jager-verzamelaar over de aarde trok. „En je ziet
zo’n tweedeling ook bij onze verwanten als chimpansees en bonobo’s”,
zegt Kees van den Bos, hoogleraar sociale psychologie aan de
Universiteit Utrecht. „Alle primaten werken met in- en out-groups.”
Het proces verloopt geleidelijk: het begint met het dehumaniseren
van de ander
Kees van den Bos hoogleraar
De jager-verzamelaars die de voorouders waren van de huidige mensheid,
hebben een evolutionair voordeel gehad van dit gedrag, zegt Van den Bos.
„Om het eenvoudig te stellen: je kon pas goed op een mammoet jagen als
je dat samen deed: de een maakte een mooie speer, de ander was de beste
speurder en een derde de beste werper. Mensen die tot dit soort
samenwerking geneigd waren, lagen beter in de groep en hadden daardoor
meer kans hun genen door te geven.”
Samenwerken doe je eerder met een persoon van wie je weet dat die
coöperatief is ingesteld én geen speer in je rug gooit als je even niet
oplet, zegt Van den Bos. „Dat betekent dat ook het vermogen tot
zelfcontrole waarschijnlijk een eigenschap is waarop positieve selectie
heeft plaatsgevonden.”
De voordelen van groepslidmaatschap zijn voor een jager-verzamelaar
evident, aldus Van den Bos. Maar wat te doen met een ander groepje Homo
sapiens dat zijn oog op dezelfde mammoet heeft laten vallen? „Dan
ontstaat er strijd. De groep die zich het scherpst bewust was van de
mogelijke concurrentie en daartegen het trefzekerst optrad, had de
meeste kans op overleven. In een dergelijke competitieve situatie wordt
de band met de eigen groep nog sterker. Mensen houden van zulke
situaties: we willen graag dat onze groep beter is dan de andere groep.
Basking in reflected glory, noemen psychologen dat.”
Een voorliefde voor de eigen groep en afkeer van andere groepen was dus
een belangrijk onderdeel van tweeduizend eeuwen evolutie van Homo
sapiens. De mens is inmiddels al een jaar of 10.000 een honkvaste
landbouwer, maar bezit deze reflexen nog steeds. Van den Bos:
„Harvard-psycholoog Josh Green laat die doorwerking mooi zien in zijn
boek Moral Tribes: Emotion, Reason, and the Gap Between Us and Them. Hij
stelt: we zijn morele wezens – we streven het goede na, het morele, het
juiste. Maar dan wél voor onze eigen stam. En ten opzichte van andere
stammen kunnen we ons juist heel competitief, immoreel of zelfs
agressief gedragen.”
Dit begint vaak met het naar beneden halen van de concurrent. Van den
Bos: „Out-group derogation heet dat. Zoiets kan onschuldig beginnen –
een pesterige opmerking – maar kan escaleren als de andere groep als
moreel onrechtvaardig wordt gezien. Het proces verloopt geleidelijk: het
begint met het dehumaniseren van de ander, zodat je niet meer te maken
hebt met mensen van vlees en bloed. Daarna is de stap naar geweld
makkelijker gezet.”
Ontstaan van de natiestaat
De moderne mens zit dus opgezadeld met een oeroude xenofobische impuls.
Sociologen bestuderen hoe die gevoelens verankerd raken in de
samenleving, zegt Marcel Lubbers. Hij is hoogleraar interdisciplinaire
sociale wetenschap aan de Universiteit Utrecht, gespecialiseerd in
onderzoek naar maatschappelijke cohesie en de invloed van migratie
daarop. „Door instituties te creëren die in dienst staan van de eigen
groep, wordt automatisch ook ‘de ander’ gedefinieerd. Daarmee is er dus
niet langer sprake van een onbestemd gevoel over vreemdelingen, maar
bakenen we duidelijk af wie er wel en wie er niet bij de in-group
hoort.”
Een goed voorbeeld van dit proces, zegt Lubbers, was het ontstaan van de
natiestaat in de negentiende eeuw. „Toen werden allerlei instituties in
het leven geroepen die moesten definiëren wie er tot het ‘wij’ van deze
staten behoorden: denk aan scholen en musea die dit idee van generatie
op generatie hebben doorgegeven.”
Deze instituties zijn er niet alleen op gericht ‘wij’ en ‘zij’ te
definiëren, zegt Lubbers. „Ze willen het ‘wij’ ook bestendigen en
bevoordelen. Daartoe wordt het contrast met het ‘zij’ goed aangezet,
soms zelfs zo stevig dat ‘de ander’ inferieur wordt gemaakt. Dat was
bijvoorbeeld sterk het geval in de tijd van de slavernij, toen het
racisme geïnstitutionaliseerd raakte dat de onmenselijke behandeling van
zwarte mensen mogelijk maakte.”
Naast de behoefte van een samenleving om een duidelijke afscheiding
tussen de eigen groep en de buitenwereld te creëren, is er nog een
sociologische verklaring voor het voortdurende bestaan van xenofobie,
zegt Lubbers. „Het betreft de zondeboktheorie. In een samenleving
ontstaan op allerlei manieren frustratie. Om de samenhang in een
maatschappij te kunnen behouden, wordt er gezocht naar manieren om die
frustraties af te reageren. Daarvoor worden mensen gebruikt die niet
behoren tot de in-group, zodat de interne cohesie van de ‘wij’ niet in
gevaar komt. Dat is een moment dat vreemdelingenangst kan omslaan in
vreemdelingenhaat, al dan niet met geweld. De ‘anderen’ worden een
uitlaatklep.”
Die out-group hoeft daarvoor niet eens als inferieur te worden
afgeschilderd, weet Lubbers. „Het is genoeg om te benadrukken dat deze
mensen anders zijn. Je ziet dat radicaal-rechtse partijen dit doen. Zij
zeggen: deze culturen zijn gewoon te verschillend om te mengen. Die
notie alleen al leidt tot een versterking van het groepsgevoel.”
Existentiële dreiging
Onder welke omstandigheden kan het zover komen? Lubbers: „Als de
onzekerheid in een samenleving te groot wordt. Dat kan op allerlei
manieren: het kan gaan om politieke of economische instabiliteit, maar
ook om de komst van grote groepen migranten. Dat zijn inderdaad zaken
waar de westerse wereld de afgelopen jaren mee te maken heeft gehad.”
Vaak heeft de vreemdelingenhaat nog wel een zetje nodig van bovenaf,
zegt Léonie de Jonge, hoogleraar politicologie aan de universiteit van
Tübingen en gespecialiseerd in radicaal- en extreemrechts. „In de
context waarin ik xenofobie onderzoek, is die angst altijd heel sterk
gekoppeld aan het nativisme: een vorm van nationalisme die stelt dat
alle niet-inheemse elementen – en dan met name personen, maar ook ideeën
– een bedreiging vormen voor de homogene natiestaat.”
Radicaal-rechtse politici mobiliseren culturele onvrede hierover en
presenteren de aanwezigheid van migranten als een existentiële dreiging
voor de maatschappij, ziet De Jonge. „Zij wakkeren de angst aan dat de
samenleving wordt overspoeld door vreemdelingen, en plukken daar
vervolgens de electorale vruchten van.”
Maar liften deze politici niet gewoon mee op sentimenten die sowieso
aanwezig zijn in de maatschappij? De Jonge denkt van niet. „Ik vind
België een fascinerende casus. Daar heb je in Vlaanderen een lange
rechts-extreme politieke traditie, maar in Wallonië niet – terwijl uit
onderzoek blijkt dat kiezers in Wallonië niet per se minder xenofoob
zijn dan Vlamingen. Maar omdat die angst door de politici daar niet
geactiveerd wordt – in Wallonië ligt meer de nadruk op economische
thema’s – komt die vreemdelingenangst niet tot uitdrukking in
stemgedrag.”
De Jonge denkt, net als socioloog Marcel Lubbers, dat radicaal- en
extreemrechtse politici in tijden van crisis dit soort gevoelens
makkelijker kunnen mobiliseren. „Maar maatschappelijk ongenoegen is
hierbij dus niet doorslaggevend – zie Wallonië. Het is van groot belang
of gevestigde politieke partijen en de media in dit soort tijden de
angst voor buitenstaanders aanwakkeren, of juist dempen.”
Uit Nederlands onderzoek blijkt dat alleen al het praten over migratie
in de media ervoor zorgt dat de PVV in de lift raakt, zegt De Jonge. „En
als politici van de reguliere, meer rechtse en conservatieve partijen
het hebben over migratie als een bedreiging voor de eigen cultuur, dan
activeren zij sentimenten waarvan vooral partijen op de rechterflank
profiteren.”
De opkomst van extreemrechts is dus geen natuurverschijnsel, benadrukt
De Jonge. Ook niet nu overal in de westerse wereld hetzelfde lijkt te
gebeuren. „De houding ten opzichte van migratie onder de Europese
bevolking is de afgelopen twintig jaar eigenlijk niet fundamenteel
veranderd, en eerder ietsje positiever dan negatiever geworden. De
Amerikaanse politicoloog Larry Bartels laat dat mooi zien in zijn boek
Democracy Erodes from the Top. Wat er is gebeurd: de gevestigde
politieke partijen hebben het veld omgeploegd waarop Wilders en de
zijnen nu oogsten.”
Opvoeding
De moderne mens zit dus met een 200.000 jaar oude neiging om zijn
omgeving op te delen in ‘wij’ en ‘zij’, die onderverdeling is in de
moderne samenleving geïnstitutionaliseerd geraakt én kan door politici
op scherp worden gesteld voor electoraal gewin. Valt er tegen xenofobie
en de daaruit voortvloeiende vreemdelingenhaat überhaupt wel iets te
beginnen als het verschijnsel zulke sterke wortels heeft?
Daarover verschillen psychologen van mening, zegt Kees van den Bos.
„Iemand als John Bargh, die onderzoek doet naar onbewuste denkprocessen,
is van mening dat deze sentimenten zo diep in onze hersens vastzitten
dat de xenofobische reflex automatisch is. Patricia Devine, een andere
belangrijke wetenschapper op dit gebied, denkt ook dat de angst voor de
ander als vanzelf opkomt – maar ook dat daarmee niet het hele verhaal
verteld is.”
Mensen zijn namelijk bereid om onder de juiste omstandigheden die reflex
te controleren en te temperen, stelt Devine. Van den Bos is het met haar
eens, zegt hij. „Dat vermogen tot zelfcontrole is ook iets waarop
waarschijnlijk al in de tijd van de jagers en verzamelaars is
geselecteerd. Dat zie je in veel culturen terug. We willen kennelijk
niet zo’n persoon zijn die toegeeft aan afkeer voor ‘de ander’. Dit zal
met opvoeding te maken hebben: bij veel culturen wordt geleerd ‘het
juiste’ te doen – ook ten opzichte van vreemdelingen. Uit onderzoek van
Devine blijkt dat mensen echt bereid zijn tijd en energie te investeren
in het onderdrukken van de xenofobische impuls.”
Voor wie moeite heeft om financieel zijn hoofd boven water te houden, of
voor iemand die maar geen woning kan vinden, zal die energie er
misschien niet altijd zijn, realiseert Van den Bos zich. „Hier moeten we
zeker niet te simpel over doen. De overheid moet goed uitleggen waarom
ze doet wat ze doet – denk aan het met voorrang toewijzen van woningen
aan statushouders. Als mensen overheidshandelen als kundig en legitiem
ervaren, zijn ze eerder bereid het te accepteren.”
Als je iemand wegzet als extreemrechts of racistisch, leidt dat niet
tot een verandering van opvattingen
Marcel Lubbers hoogleraar
Instituties kunnen hierbij een belangrijke rol spelen, zegt socioloog
Marcel Lubbers. „Je kan daarin namelijk een norm van tolerantie
vastleggen – uitdragen wat het belang daarvan is, en waarschuwen voor
wat er gebeurt als het misgaat op dit vlak. Daarvoor zijn in het Europa
van de twintigste eeuw genoeg voorbeelden te vinden.”
Verder zouden instituties – het gaat hier om de overheid, maar
bijvoorbeeld ook om de media – moeten zoeken naar overkoepelende vormen
van ‘wij-zijn’, vindt Lubbers. „Zoiets als de Europese Unie,
bijvoorbeeld. Die is ontstaan om een eind te maken aan de interne
spanningen in Europa.”
Zo’n pleidooi voor universalisme stuit wel op een belangrijk probleem,
realiseert Lubbers zich. „Ja, want hoe verhoudt het zich tot de wens van
de mens om zich thuis te voelen bij een eigen, duidelijk herkenbare
groep?”
Het valt op dat er in veel landen waar extreemrechts in opmars is, een
groot deel van de bevolking vervreemd is geraakt van een groep die
vroeger voor cohesie zorgde, zegt Lubbers. „Denk aan het wegvallen van
religie, van vakbonden, van het belang van sociale klasse. Daarvoor in
de plaats is het vaderland gekomen, nationalisme.”
Wie hier iets aan wil doen, zal andere groepsgrenzen moeten activeren,
zegt Lubbers. „Hier is veel onderzoek naar gedaan. Michèle Lamont
bijvoorbeeld, een Canadese onderzoeker die ook een tijd in Nederland
heeft gewerkt, heeft laten zien dat andere vormen van erkenning
belangrijk kunnen zijn voor mensen die sterk gehecht zijn aan een
natiestaat of een etnische groep. Door ze te erkennen voor hun bijdrage
aan de maatschappij op andere vlakken – hun werk, hun inzet voor de
regio waar ze wonen – kan je daar de angel uithalen.”
Dat werkt in ieder geval beter dan mensen toebijten dat ze een racist
zijn, zag Lubbers in zijn eigen onderzoek. „Als je iemand wegzet als
extreemrechts of racistisch, leidt dat niet tot een verandering van
opvattingen. Mensen worden eerder nog bozer, omdat anderen het weer
beter zeggen te weten. Dan gaan de hakken in het zand.”
Een versie van dit artikel verscheen ook in de NRC van 8 februari 2025