Noot 5/Vervolg

HISTORISCH NIEUWSBLAD

HOGE BELASTING OP KRANTEN MOEST

KRITISCHE PERS BETEUGELEN

HAN VAN DER HORST

22 MEI 2024

De coalitiepartijen PVV, VVD, NSC en BBB willen 21 procent btw heffen op kranten, tijdschriften en boeken. Dat zou het hoogste tarief zijn in heel Europa. Het is niet de eerste keer dat ons land zich in zo’n twijfelachtige koppositie bevindt. Ook in de negentiende eeuw werden kranten en tijdschriften zwaarder belast dan waar ook ter wereld. 

Een btw-tarief van 21 procent zou ongekend zijn in Europa: zo hoog is het nergens. België en Denemarken hanteren zelfs een nultarief omdat het niet aangaat belasting te heffen op kennis. 

In de negentiende eeuw voerde Nederland ook een zware belasting in op kranten. Dat gebeurde door middel van het zogenoemde dagbladzegel.  Critici hadden het over de vuile vingers van de fiscus omdat kranten alleen maar gedrukt mochten worden op door de fiscus gestempelde vellen waarover eerst heffing was betaald.  Het was dus geen belasting op toegevoegde waarde, maar op het gebruikte papier. Voor elke advertentie – groot of klein – moest daarbovenop nog 35 cent worden betaald. Men berekende dat uitgevers de helft tot zestig procent van hun omzet kwijt waren aan de belastingdienst. 

Kranten werden luxeartikel

Je kon het aan de kranten zien. Gemiddeld telden zij twee tot vier pagina’ s op een niet al te groot formaat, anders werd het zegelrecht te hoog. De meesten verschenen een tot drie keer per week, vaak voor een paar honderd abonnees. In 1851 bestonden er nog geen tien echte dagbladen, waarvan het Algemeen Handelsblad met een oplage van 5400 verreweg de grootste was. Losse nummers kostten tien cent, een flink bedrag voor die dagen. De prijs van een abonnement bedroeg ƒ7,50 per maand in Amsterdam en ƒ8,50 daarbuiten. Wie bovendien de zondagseditie en het bijblad wilde ontvangen, betaalde anderhalve gulden extra. Dat was bij elkaar ongeveer het weekloon van een ambachtsman. In 1851 moest het Algemeen Handelsblad alleen al ƒ74,169 afdragen aan de fiscus.

Dit maakte kranten tot een luxeartikel die alleen welgestelden zich konden veroorloven. Ze kregen bovendien weinig waar voor hun geld, want uitgevers hielden minder geld over om in redactionele kwaliteit te investeren. Ook werd het heel duur om een nieuw blad te starten. De belasting drukte immers niet op de omzet, maar op het verbruikte papier.  

Dat was ook de – veelal onuitgesproken – bedoeling. Het dagbladzegel werd in 1712 door de Britse regering uitgevonden nadat koningin Anna zich beklaagde over de schaamteloosheid ‘waarmee valse en schandalige schotschriften werden uitgegeven’. De parlementariërs in het Britse Lagerhuis lieten de persvrijheid buiten schot, maar voerden wel een belasting in op het door kranten en tijdschriften gebruikte papier. Zo bleven kranten en pamfletten buiten het bereik van de grote massa.  

Napoleon nam het model over omdat ook hij een broertje dood had aan een kritische pers en een goed geïnformeerde bevolking. Hij legde het dagbladzegel naar Brits model in 1812 ook voor aan het door hem geannexeerde Nederland, waar Willem I het handhaafde.  

Toen deze koning in 1840 aftrad, liet hij een bijna bankroet land achter. Minister Floris Adriaan van Hall saneerde in 1844 de financiën, en dat kwam de pers letterlijk duur te staan. Hij hervormde ook het dagbladzegel: dat werd voortaan gebaseerd op betalingen per vierkante decimeter, waarbij de tarieven een halve, één of anderhalve cent konden bedragen. Bij het totaal moest dan nog eens 38 cent worden opgeteld. Per exemplaar liepen de kosten daardoor enorm op. Buitenlandse kranten werden door een soort invoerrecht helemaal onbetaalbaar gemaakt.  

Belasting op kennis

Van Hall stelde drukwerk van maximaal twee vierkante decimeter vrij van belasting. Dat heeft hij geweten. Er verschenen tientallen goedkope miniatuurkrantjes waarin de regering heftig werd aangevallen. Binnen een jaar sneed hij dat geitenpaadje voor handige uitgevers fiscaal af met het argument dat zij van die vrijstelling ‘geen goed gebruik gemaakt hebben’ en dat ‘daardoor onze taal en onze zeden werden verbasterd, en dat zij niet strekken om de hier te lande bestaande vrijheid van drukpers op te luisteren’. Het lijkt wel of men de gemiddelde PVV-er hoort fulmineren tegen de bevooroordeelde pers. 

Van het begin af aan doorzagen liberalen dat het de bedoeling was om met fiscale maatregelen de vrijheid van meningsuiting tot een privilege voor weinigen te maken. Thorbecke was dan ook een tegenstander van het dagbladzegel. Na de grondwetshervorming van 1848 was de meerderheid van de politiek het met hem eens, maar – zoals zo vaak in Nederland – de zaak bleef slepen. Voorstellen om het dagbladzegel te beperken of af te schaffen liepen vast omdat er elders in het budget geen dekking werd gevonden. Of de plannen sneuvelden bij de val van een kabinet.  

Steeds deden zich andere prioriteiten voor die eerst geregeld moesten worden. Dat ging zo door tot het jaar 1867, toen een groepje Rotterdamse liberalen – voor het merendeel jonge mannen van eind twintig en begin dertig – op 25 mei het Anti-Dagbladzegel-Verbond oprichtten. Ze eisten een onmiddelijke afschaffing van het dagbladzegel, zonder dat er eerst gezocht werd naar dekking elders of gewacht werd op een bredere fiscale hervorming.  De heffing was volgens hen principieel fout omdat het een belasting was op kennis.  

Een onwetende bevolking 

Dat idee sloeg aan. In heel Nederland werden afdelingen van het verbond opgericht. Het had veel succes met een brochure waarin de rede stond die de journalist Maurits Hendrik van Lee had afgestoken op het Negende Nederlandsch Letterkundig congres dat eind augustus 1866 in Gent was gehouden. Van Lee had meegewerkt aan de oprichting van een nieuwe krant: het Amsterdamsch handels- en effectenblad, en had daarbij ervaren hoe de fiscus het initiatief smoorde voor het van de grond kon komen. Nu was hij redacteur bij een van Europa’s beste kranten: de Independance Belge in Brussel, waar in 1848 al de laatste resten van het zegelrecht waren afgeschaft. Met feiten, cijfers, sarcasme en welsprekendheid zette Van Lee uiteen hoe de belasting op kennis een ondermaatse pers en een onwetende bevolking opleverde.  

Ter vergadering beloofde de heer A.W. Sijthoff, eigenaar van het Leidsch Dagblad, de rede als brochure van het Anti-Dagbladzegel-Verbond uit te geven. De impact was enorm. In 1866 was een poging om de belasting af te schaffen mislukt, maar in 1869 lukte het wel, dankzij de inspanningen van een liberaal getint deskundigenkabinet dat door Thorbecke was gevormd.  

Per 1 juli 1869 verdween het gehate dagbladzegel van het toneel. De Nederlandse pers bloeide onmiddellijk op. De gedrukte en later de elektronische media spelen sindsdien een centrale rol bij de manier waarop de democratie en de vrije samenleving worden vormgegeven. Dat had Van Lee al voorspeld. ‘Met hare duizend altijd wakende, naar alle zijden blikkende oogen vormt zij het tegenwicht voor den altijd rooskleurigen blik der overheid’. 

Die rol is opnieuw in het geding, zo blijkt uit een paginagrote advertentie die dertig hoofdredacteuren in de kranten van dinsdag 21 mei plaatsten. Misschien wordt het tijd om een Anti-Belasting-op-Media-Verbond op te richten. Maurits van der Lee wijst de weg.  

EINDE

Reacties uitgeschakeld voor Noot 5/Vervolg

Opgeslagen onder Divers

Reacties zijn gesloten.