Geachte heer, mevrouw
In goede orde ontvingen wij uw e-mail inzake de verlening van de concessie Voorne-Putten en Rozenburg (VPR) aan EBS Public Transportation B.V. (EBS) en de deelname door EBS aan de aanbesteding van de concessie Haaglanden Streek.
MRDH heeft beide concessies aanbesteed met inachtneming van de Aanbestedingswet 2012. Artikel 2.86 en 2.87 van de Aanbestedingswet 2012 bepalen op welke (verplichte resp. facultatieve) gronden een ondernemer wordt uitgesloten van deelname aan een aanbesteding. In het kader van beide aanbestedingsprocedures heeft EBS aangetoond dat de in artikel 2.86 en 2.87 van de Aanbestedingswet 2012 beschreven uitsluitingsgronden niet op hen van toepassing zijn. Daartoe heeft EBS onder meer de zogenaamde Gedragsverklaring aanbesteden, zoals bedoeld in artikel 2.89 lid 2 en hoofdstuk 4.1 van de Aanbestedingswet 2012, overgelegd. In de Gedragsverklaring aanbesteden verklaart de Minister van Justitie en Veiligheid dat uit onderzoek is gebleken dat tegen de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon geen bezwaren bestaan in verband met inschrijving op overheidsopdrachten, speciale-sectoropdrachten, concessieopdrachten, prijsvragen of opdrachten als bedoeld in de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied.
Omdat EBS heeft aangetoond dat de uitsluitingsgronden uit de Aanbestedingswet 2012 niet op haar van toepassing zijn, heeft de MRDH EBS toegelaten tot de aanbestedingsprocedures. Intrekking van de verleende concessie VPR, of het alsnog uitsluiten van EBS van deelname aan de aanbesteding van de concessie Haaglanden Streek, is niet aan de orde. Daarvoor ontbreekt een juridische grondslag.
Met vriendelijke groet,
Metropoolregio Rotterdam Den Haag
Westersingel 12 |
3014 GN | Rotterdam
Postbus 21012 | 3001 AA | Rotterdam
– Algemeen bestuur
– Bestuurscommissie Vervoersautoriteit
– Adviescommissie Vervoersautoriteit
”
9 juli, waarin ik van u eiste, te stoppen met uw
Daarom verschuilt u zich achter
Hoofdstuk 5. Wetgeving en bestuur
§ 2. Overige bepalingen
Artikel 94
Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Hoofdstuk 2.3. Regels inzake aankondiging, uitsluiting, selectie en gunning
Afdeling 2.3.5. Uitsluiting, geschiktheid en selectie
§ 2.3.5.1. Uitsluitingsgronden
Artikel 2.86
1.
Een aanbestedende dienst sluit een gegadigde of inschrijver jegens wie bij een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak een veroordeling als bedoeld in het tweede lid is uitgesproken waarvan de aanbestedende dienst kennis heeft, uit van deelneming aan een overheidsopdracht of een aanbestedingsprocedure.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid worden aangewezen veroordelingen ter zake van:
3.
Als veroordelingen als bedoeld in het tweede lid worden in ieder geval aangemerkt veroordelingen op grond van artikel 140, 177, 178, 225, 226, 227, 227a, 227b of 323a, 328ter, tweede lid, 420bis, 420ter of 420quat er van het Wetboek van Strafrecht.
4.
De aanbestedende dienst betrekt bij de toepassing van het eerste lid uitsluitend rechterlijke uitspraken die in de vier jaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van het verzoek tot deelneming of de inschrijving onherroepelijk zijn geworden.
Hoofdstuk 2.3. Regels inzake aankondiging, uitsluiting, selectie en gunning
Afdeling 2.3.5. Uitsluiting, geschiktheid en selectie
§ 2.3.5.1. Uitsluitingsgronden
Artikel 2.87
1.
De aanbestedende dienst kan een inschrijver of gegadigde uitsluiten van deelneming aan een overheidsopdracht of een aanbestedingsprocedure op de volgende gronden:
2.
De aanbestedende dienst betrekt bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, uitsluitend onherroepelijke uitspraken die in de vier jaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van het verzoek tot deelneming of de inschrijving onherroepelijk zijn geworden en bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, uitsluitend ernstige fouten die zich in de vier jaar voorafgaand aan het genoemde tijdstip hebb
ARTIKEL 2.89, LID 2 AANBESTEDINGSWET
Hoofdstuk 2.3. Regels inzake aankondiging, uitsluiting, selectie en gunning
Afdeling 2.3.5. Uitsluiting, geschiktheid en selectie
§ 2.3.5.2. Bewijsstukken uitsluitingsgronden
Artikel 2.89
2.
Een gegadigde of inschrijver kan door middel van een gedragsverklaring aanbesteden, die op het tijdstip van het indienen van het verzoek tot deelneming of de inschrijving niet ouder is dan twee jaar, aantonen dat de uitsluitingsgronden, bedoeld in de artikelen 2.86 en 2.87, onderdelen b en c, voor zover het een onherroepelijke veroordeling of een onherroepelijke beschikking wegens overtreding van mededingingsregels betreft, op hem niet van toepassing zijn.
AANBESTEDINGSWET 2012, HOOFDSTUK 4,1
Hoofdstuk 4.1. Gedragsverklaring aanbesteden
Afdeling 4.1.1. Algemene bepalingen
Artikel 4.1
Een gedragsverklaring aanbesteden is een verklaring van Onze Minister van Veiligheid en Justitie dat uit een onderzoek naar de in de artikel 4.7 bedoelde gegevens is gebleken dat tegen de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon geen bezwaren bestaan in verband met inschrijving op overheidsopdrachten, speciale-sectoropdrachten, concessieovereenkomsten voor openbare werken, prijsvragen of opdrachten als bedoeld in de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied .
Artikel 4.2
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder rechtspersoon verstaan een rechtspersoon als bedoeld in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek alsmede daarmee gelijkgestelde organisaties als bedoeld inartikel 51, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 4.3
De beslissing omtrent de afgifte van een gedragsverklaring aanbesteden wordt aangemerkt als een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 4.4
1.
Een aanvraag om de afgifte van een gedragsverklaring aanbesteden wordt ingediend bij Onze Minister van Veiligheid en Justitie door degene omtrent wiens gedrag een verklaring wordt gevraagd of door een vertegenwoordiger van de rechtspersoon omtrent wiens gedrag een verklaring wordt gevraagd.
2.
De aanvrager verstrekt bij zijn aanvraag:
3.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie onderzoekt de volledigheid van de bij de aanvraag verstrekte gegevens en verschaft zich de nodige zekerheid over de identiteit van de aanvrager.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen worden gesteld ter uitvoering van het derde lid.
Artikel 4.5
1.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie beslist op de aanvraag met betrekking tot de afgifte van de gedragsverklaring aanbesteden:
2.
De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde beslistermijnen kunnen eenmaal worden verlengd met vier onderscheidenlijk acht weken.
Artikel 4.6
Artikel 39 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 4.1.2. Toetsingscriteria
Artikel 4.7
1.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie betrekt in zijn beoordeling van de aanvraag om een gedragsverklaring aanbesteden uitsluitend de gegevens met betrekking tot:
2.
Indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon is artikel 35, tweede lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van overeenkomstige toepassing.
3.
In het in het tweede lid bedoelde geval betrekt Onze Minister van Veiligheid en Justitie bij zijn beoordeling tevens de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde gegevens van de in artikel 4,4 tweede lid, onderdeel b, bedoelde personen.
Artikel 4.8
Veroordelingen en beschikkingen als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, worden in de beoordeling betrokken voor zover zij in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag onherroepelijk zijn geworden.
Artikel 4.9
1.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie betrekt bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van een gedragsverklaring aanbesteden van een natuurlijk persoon de met betrekking tot de aanvrager vermelde justitiële gegevens in de justitiële documentatie, bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens .
2.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie betrekt bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van een gedragsverklaring aanbesteden van een rechtspersoon de gegevens in de justitiële documentatie, bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens , op naam van de rechtspersoon en omtrent de in artikel 4.7, tweede en derde lid, bedoelde personen.
Afdeling 4.1.3. Beoordeling
Artikel 4.10
1.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie weigert de afgifte van de gedragsverklaring aanbesteden, ingeval de aanvrager een natuurlijke persoon is, indien binnen de in artikel 4.8 bedoelde termijn:
2.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie weigert de afgifte van de gedragsverklaring aanbesteden, ingeval de aanvrager een rechtspersoon is, indien binnen de in artikel 4.8 bedoelde termijn:
3.
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing ingeval van veroordelingen van personen als bedoeld inartikel 4.4, tweede lid, onderdeel b, die op het tijdstip van het nemen van het besluit omtrent de afgifte van de gedragsverklaring aanbesteden nog een beleidsbepalende functie binnen de rechtspersoon vervullen.
4.
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel b, wordt een taakstraf van 1 uur gelijkgesteld met een geldboete van 80 euro en een voorwaardelijke gevangenisstraf of hechtenis van 1 dag met een geldboete van 160 euro.
Artikel 4.11
1.
Alvorens te beslissen tot weigering van de afgifte van de gedragsverklaring aanbesteden, stelt Onze Minister van Veiligheid en Justitie degene van wie een of meer gegevens als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, onderdelen a en b, ten grondslag hebben gelegen aan de beslissing, in de gelegenheid om binnen twee weken een verzoek als bedoeld in artikel 22 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens dan wel artikel 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens te doen.
2.
De in artikel 4.5 gestelde termijn voor de beslissing op de aanvraag wordt opgeschort met ingang van de dag waarop Onze Minister van Veiligheid en Justitie de gelegenheid heeft geboden tot het doen van een verzoek als bedoeld in het eerste lid tot de dag waarop een schriftelijke mededeling is gedaan dat geen verzoek zal worden ingediend of twee weken zijn verstreken, dan wel tot de dag waarop de procedure naar aanleiding van een verzoek is beëindigd.
3.
De aanvrager van de gedragsverklaring aanbesteden wordt in kennis gesteld van de opschorting.
WHO PROFITS
The Israeli government’s decisions on 30 March to establish a new settlement deep inside the West Bank, to issue tenders for almost 2,000 settlement units and to declare further land deep inside the West Bank as “state land” all threaten to further undermine prospects for a viable two-state solution, which remains the only realistic way to fulfill the aspirations of both sides and achieve just and lasting peace on the basis of a negotiated agreement between both parties.
The European Union reiterates that all settlements in the occupied Palestinian territory, including East Jerusalem, are illegal under international law, constitute an obstacle to peace and threaten to make a two-state solution impossible. The European Union calls on Israel to end all settlement activity and to dismantle the outposts erected since March 2001 in line with prior obligations.
The European Union takes note of reports that Israel intends to restrict significantly future settlement construction in view of advancing Israeli-Palestinian peace. Affirmative steps are badly needed in order to reverse the negative trends that are imperilling the two state solution and thereby create a political climate conducive to resuming meaningful and credible negotiations. We expect declarations of intent to be followed by actions on the ground.
The European Union reaffirms its strong support for a just, sustainable and comprehensive resolution of the Israeli-Palestinian conflict, and peace and stability in the region, and will continue to work towards that end with both its Israeli and Palestinian counterparts, all other relevant stakeholders in the region – in particular in the framework of the Arab Peace Initiative, as we discussed at the recent Summit of the League of Arab States in Jordan – and with the rest of the international community.