”In het Hoofdlijnenakkoord staat dat “het hele asiel- en migratiestelsel wordt hervormd” en dat de instroom “gericht en maximaal” wordt teruggedrongen. Om dat te bereiken kondigen de partijen verschillende maatregelen aan. Zo zal de “de uitzonderingsbepaling van de Vreemdelingenwet 2000 (op grond van de artikelen 110 en 111) zo spoedig mogelijk [worden] geactiveerd”. Het activeren van die bepaling zorgt ervoor dat van grote delen van de Vreemdelingenwet kan worden afgeweken.”
VERBLIJFBLOG
ACTIVEREN VAN STAATSNOODRECHT IN HET VREEMDELINGENRECHT
10 JUNI 2024
In het Hoofdlijnenakkoord 2024 – 2028 beloven de PVV, VVD, NSC en BBB ‘het strengste toelatingsregime voor asiel en het omvangrijkste pakket voor grip op migratie ooit’. Verblijfblog bespreekt de belangrijkste maatregelen in een serie blogs. Het eerste blog gaat over het ‘zo spoedig mogelijk’ activeren van het staatsnoodrecht
In het Hoofdlijnenakkoord staat dat “het hele asiel- en migratiestelsel wordt hervormd” en dat de instroom “gericht en maximaal” wordt teruggedrongen. Om dat te bereiken kondigen de partijen verschillende maatregelen aan. Zo zal de “de uitzonderingsbepaling van de Vreemdelingenwet 2000 (op grond van de artikelen 110 en 111) zo spoedig mogelijk [worden] geactiveerd”. Het activeren van die bepaling zorgt ervoor dat van grote delen van de Vreemdelingenwet kan worden afgeweken. De bedoeling hiervan is, volgens het akkoord, om de “acute noodsituatie, voor de asielinstroom in het algemeen en de asielopvang in Ter Apel en de overige asielcentra in het bijzonder, direct aan te pakken.”
Het Hoofdlijnenakkoord benadrukt dat alle afspraken zich bewegen “binnen de grenzen van de grondwet, de grondrechten, de democratie en de rechtsstaat” en dat het waarborgen van de democratische rechtsstaat een “onmisbare randvoorwaarde” is. Kan binnen deze grenzen gebruik worden gemaakt van de artikelen 110 en 111 Vreemdelingenwet?
Artikel 111 van de Vreemdelingenwet 2000 bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld die afwijken van de hoofdstukken 1 tot en met 7 van de Vreemdelingenwet 2000. Een algemene maatregel van bestuur (AMvB) is een besluit van de regering. De Vreemdelingenwet bestaat uit negen hoofdstukken, waarvan hoofdstuk 8 slechts een aantal algemene en strafbepalingen bevat (waaronder artikel 111) en hoofdstuk 9 de overgangs- en slotbepalingen. Dit betekent dus dat op grond van artikel 111 regels kunnen worden gemaakt door de regering, zonder het parlement, die mogen afwijken van vrijwel de gehele Vreemdelingenwet. Uit het Hoofdlijnenakkoord blijkt overigens niet van welke bepalingen uit de Vreemdelingenwet de partijen precies zouden willen afwijken, noch welke ‘afwijkende’ regels ze in de algemene maatregel van bestuur zouden willen opnemen.
Artikel 111 van de Vreemdelingenwet kan echter niet zomaar worden gebruikt door de regering, maar moet eerst worden ‘geactiveerd’. Dat kan op drie manieren: 1) als de algemene noodtoestand wordt afgekondigd (zie artikel 8 van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden); 2) als een beperkte noodtoestand wordt afgekondigd (zie artikel 7 van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden); en 3) op de manier zoals beschreven in artikel 110 van de Vreemdelingenwet 2000: door ‘separate inwerkingstelling’, dus zónder dat van een van beide noodtoestanden sprake is.
Deze laatste manier zullen de partijen in het Hoofdlijnenakkoord voor ogen hebben gehad. De procedure is als volgt: artikel 110 van de Vreemdelingenwet bepaalt dat artikel 111 in werking kan worden gesteld bij koninklijk besluit, op voordracht van de minister-president. Daarna moet een voorstel voor een zogenoemde ‘voortduringswet’ aan de Tweede Kamer worden gezonden. Als dat wetsvoorstel wordt verworpen, dan moet de inwerkingstelling van artikel 111 weer ongedaan worden gemaakt.
Hoewel voor separate inwerkingstelling dus geen noodtoestand hoeft te zijn afgekondigd, is wel vereist dat ‘buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken’. Aan wat voor omstandigheden moeten we dan denken?
Buitengewone omstandigheden De artikelen 110 en 111 Vreemdelingenwet 2000 zijn overgenomen uit de Vreemdelingenwet uit 1967 (artikelen 50 en 50a oud). In eerste instantie was de formulering van het criterium voor activatie ‘in geval van oorlog of andere buitengewone omstandigheden’. Dit werd in 1997 gewijzigd naar de huidige formulering ‘indien buitengewone omstandigheden die noodzakelijk maken’. De reden hiervoor was de inwerkingtreding van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden in 1997. Met de inwerkingtreding van die wet werd de term ‘buitengewone omstandigheden’ geïntroduceerd om meer eenheid aan te brengen in het staatsnoodrecht: allerlei verschillende termen die tot dan toe in het staatsnoodrecht werden gebruikt voor inwerkingtreding van noodrecht, werden vervangen door ‘buitengewone omstandigheden’.
Uit de Memorie van Toelichting bij de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden blijkt dat ‘buitengewone omstandigheden’ uiteenlopend van aard kunnen zijn. Zo kunnen zij ontstaan “als gevolg van een crisis in verband met oplopende internationale spanning die in internationaal verband tot maatregelen kan leiden. Op nationaal niveau zal dan toepassing van noodwettelijke bevoegdheden moeten worden overwogen.” Een voorbeeld dat in de Memorie van Toelichting wordt genoemd is een acuut aardolietekort dat als gevolg van internationale spanning ontstaat en toepassing van de Distributiewet – een ‘noodwet’ die kan worden ingezet om in buitengewone omstandigheden de distributie van goederen te regelen – onvermijdelijk zou kunnen maken. Ook staat in de Memorie van Toelichting dat buitengewone omstandigheden zich kunnen voordoen in de vorm van grootschalige rampen “die, indien zij in onvoldoende mate met de normale wettelijke bevoegdheden kunnen worden bestreden, leiden tot de noodzaak buitengewone bevoegdheden te gebruiken.”
Bij ‘buitengewone omstandigheden’ werd dus in ieder geval gedacht aan internationale spanning of grootschalige rampen. Verder blijkt dat het activeren van staatsnoodrecht bovendien ‘noodzakelijk’ moet zijn in verband met die omstandigheden. Uit de Memorie van Toelichting bij de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden blijkt dat “zich feitelijke gebeurtenissen moeten voordoen die tot toepassing van noodwettelijke bevoegdheden nopen omdat de normale wettelijke bevoegdheden te kort schieten”.
Activering nu mogelijk? Volgens het Hoofdlijnenakkoord zal de activatie van artikel 111 Vreemdelingenwet 2000 ‘dragend’ worden gemotiveerd. Welke buitengewone omstandigheden zouden activatie nu noodzakelijk kunnen maken?
Het Hoofdlijnenakkoord noemt twee feitelijke omstandigheden: de huidige asielinstroom en de volle opvangcentra. Het aantal asielzoekers in Nederland fluctueert altijd behoorlijk, en is momenteel niet zo hoog als in bijvoorbeeld 1994, 1998-2000 en 2015, zoals blijkt uit de cijfers van het CBS:
Ook in vergelijking met andere Europese landen is de asielinstroom in Nederland niet buitensporig hoog. In maart 2024 werd 4% van alle asielaanvragen in de EU ingediend in Nederland. Andere landen ontvingen veel meer asielaanvragen. Afgezet tegen de omvang van de bevolking is het aantal asielaanvragen in Nederland onder het EU-gemiddelde.
Er bestaan bovendien reeds ‘gewone’ wettelijke bevoegdheden die kunnen worden ingezet bij een hoog aantal asielzoekers. Zo kan bijvoorbeeld de termijn om te beslissen op een asielverzoek met negen maanden worden verlengd ‘indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden’ (artikel 42, lid, 4, onder 5 Vreemdelingenwet 2000). Sinds 2022 wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. En als het ‘noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling van de aanvraag’, kan de termijn nogmaals verlengd worden met ten hoogste drie maanden (artikel 42, lid 5 Vreemdelingenwet 2000). Voor zover de partijen bij het Hoofdlijnenakkoord beogen de instroom door middel van de inzet van het staatsnoodrecht te verlagen, lijkt dat onmogelijk: met Nederlandse regels kan weinig worden uitgericht tegen spanningen en oorlogen buíten de landsgrenzen. Bovendien moet voor het invoeren van een ‘asielstop’ niet alleen worden afgeweken van de Vreemdelingenwet, maar ook van onder andere het Vluchtelingenverdrag, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Europese Unierecht (zie hier).
De overvolle opvangcentra voor asielzoekers zijn het resultaat van een crisis die door de overheid zelf gecreëerd en in stand gehouden wordt, zo concludeerden de Raad voor het Openbaar Bestuur en de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken in 2022. Het Gerechtshof Den Haag verwees in een door Vluchtelingenwerk aangespannen procedure tegen de staat naar deze conclusie en oordeelde dat ‘de huidige problemen in de opvang van asielzoekers – in ieder geval mede – het gevolg zijn van het feit dat de Staat bestaande opvangvoorzieningen vanaf 2016 structureel heeft afgebouwd’. De overvolle centra zijn dus het gevolg van overheidsbeleid, en niet van buitengewone omstandigheden in de zin van internationale spanning of een grootschalige ramp. Bovendien bestaan ook hiervoor reguliere wettelijke bevoegdheden. Op grond van de Spreidingswet kan de staatssecretaris immers, indien nodig, na 1 november a.s. aan colleges van burgemeesters en wethouders de opdracht geven om extra opvangvoorzieningen voor asielzoekers in hun gemeenten mogelijk te maken. De partijen willen deze wet weer intrekken. Het intrekken van reguliere wettelijke bevoegdheden vormt echter geen voldoende reden voor het activeren van staatsnoodrecht. Daar komt bij dat de Vreemdelingenwet nauwelijks bepalingen bevat over opvang, en buitenwerkingstelling daarvan niet zal bijdragen aan het oplossen van de opvangcrisis. Bovendien geldt ook hier dat eventuele nieuwe regels over opvang in overeenstemming moeten zijn met onder andere het Vluchtelingenverdrag, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Europese Unierecht.
Een overtuigende motivering voor de conclusie dat buitengewone omstandigheden activering van artikel 111 Vreemdelingenwet noodzakelijk maken lijkt dus niet beschikbaar. En juist vanuit democratisch-rechtsstatelijk perspectief is het zeer onwenselijk om van staatsnoodrecht gebruik te maken als daar geen aanleiding voor is.
Asielcrisiswet? Een tweede maatregel uit het Hoofdlijnenakkoord is het per direct invoeren van een tijdelijke ‘asielcrisiswet’. De asielcrisiswet moet gedurende twee jaar een aantal extra bevoegdheden invoeren, met betrekking tot onder andere het registreren van asielverzoeken, het (volledig?) opschorten van de beslistermijn van asielverzoeken en het uitzetten van vreemdelingen. Het gaat hier om een wet, dus deze maatregel ziet niet op de mogelijkheid die in dit blog werd beschreven om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels te maken, die mogen afwijken van de Vreemdelingenwet. Voor het aannemen van een wet is (anders dan bij een AMvB) instemming van de Eerste en Tweede Kamer vereist. In een wet kunnen bepalingen van de Vreemdelingenwet 2000 gewoon worden ingetrokken of aangepast. Anders dan het activeren van artikel 111 Vreemdelingenwet 2000, is het invoeren van een crisiswet geen onderdeel van het bestaande staatsnoodrecht. Hiervoor bestaan geen speciale regels of criteria. Of de maatregelen die worden voorgesteld in het Hoofdlijnenakkoord in een asielcrisiswet kunnen worden ingevoerd, hangt wel af van de vraag of ze in overeenstemming zijn met de Europeesrechtelijke en mensenrechtelijke verplichtingen van Nederland. Of het Europese recht en mensenrechtenverdragen ruimte laten voor de voorgestelde maatregelen, ofwel een mogelijkheid bieden voor het afwijken van de reguliere regels vanwege een crisis wordt besproken in een volgend blog.
EINDE
[48]
”In het Hoofdlijnenakkoord staat dat “het hele asiel- en migratiestelsel wordt hervormd” en dat de instroom “gericht en maximaal” wordt teruggedrongen. Om dat te bereiken kondigen de partijen verschillende maatregelen aan. Zo zal de “de uitzonderingsbepaling van de Vreemdelingenwet 2000 (op grond van de artikelen 110 en 111) zo spoedig mogelijk [worden] geactiveerd”.
VERBLIJFBLOG
ACTIVEREN VAN STAATSNOODRECHT IN HET VREEMDELINGENRECHT
10 JUNI 2024
ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 47
[49]
”Artikel 111 van de Vreemdelingenwet 2000 bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld die afwijken van de hoofdstukken 1 tot en met 7 van de Vreemdelingenwet 2000. Een algemene maatregel van bestuur (AMvB) is een besluit van de regering. De Vreemdelingenwet bestaat uit negen hoofdstukken, waarvan hoofdstuk 8 slechts een aantal algemene en strafbepalingen bevat (waaronder artikel 111) en hoofdstuk 9 de overgangs- en slotbepalingen. Dit betekent dus dat op grond van artikel 111 regels kunnen worden gemaakt door de regering, zonder het parlement, die mogen afwijken van vrijwel de gehele Vreemdelingenwet.”
VERBLIJFBLOG
ACTIVEREN VAN STAATSNOODRECHT IN HET VREEMDELINGENRECHT
10 JUNI 2024
ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 47
[50]
VERBLIJFBLOG
ACTIVEREN VAN STAATSNOODRECHT IN HET VREEMDELINGENRECHT
10 JUNI 2024
ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 47
[51]
”Artikel 111 van de Vreemdelingenwet 2000 bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld die afwijken van de hoofdstukken 1 tot en met 7 van de Vreemdelingenwet 2000. Een algemene maatregel van bestuur (AMvB) is een besluit van de regering. De Vreemdelingenwet bestaat uit negen hoofdstukken, waarvan hoofdstuk 8 slechts een aantal algemene en strafbepalingen bevat (waaronder artikel 111) en hoofdstuk 9 de overgangs- en slotbepalingen. Dit betekent dus dat op grond van artikel 111 regels kunnen worden gemaakt door de regering, zonder het parlement, die mogen afwijken van vrijwel de gehele Vreemdelingenwet.”
VERBLIJFBLOG
ACTIVEREN VAN STAATSNOODRECHT IN HET VREEMDELINGENRECHT
10 JUNI 2024
ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 47
Reacties uitgeschakeld voor Noten 47 t/m 51/Pittige Tijden
” De procedure is als volgt: artikel 110 van de Vreemdelingenwet bepaalt dat artikel 111 in werking kan worden gesteld bij koninklijk besluit, op voordracht van de minister-president. Daarna moet een voorstel voor een zogenoemde ‘voortduringswet’ aan de Tweede Kamer worden gezonden. Als dat wetsvoorstel wordt verworpen, dan moet de inwerkingstelling van artikel 111 weer ongedaan worden gemaakt.”
VERBLIJFBLOG
ACTIVEREN VAN STAATSNOODRECHT IN HET VREEMDELINGENRECHT
10 JUNI 2024
ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 47
[53]
HET FASCISTISCHE KARAKTER VAN DE PVV/BRONNEN, ONDERZOEKEN
ASTRID ESSED
[54]
LEIDSCH DAGBLAD
WILDERS VERDEDIGT CRISISWET: ”KAMER WORDT NIET
BUITENSPEL GEZET”
18 SEPTEMBER 2024
Den Haag„De Kamer wordt niet buitenspel gezet”, herhaalde Wilders keer op keer als het gaat om de plannen voor noodwetgeving die het kabinet wil indienen om asielregels buiten werking te stellen. Veel oppositieleden vragen zich af hoe democratisch die werkwijze is.
„Hoe vaak moet ik het nu nog zeggen”, vroeg Wilders zich af. Hij voerde aan dat de Tweede Kamer zelf de mogelijkheid tot crisiswetgeving in de Vreemdelingenwet heeft vastgelegd. In artikel 110 van de Vreemdelingenwet staat dat de premier bij „buitengewone omstandigheden” delen van de wet buiten werking kan stellen. Vervolgens moet „onverwijld”, oftewel meteen, een wet naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Wordt die wet verworpen, dan is ook het besluit van de premier niet meer geldig.
„De Kamer heeft het laatste woord, en heel snel ook”, concludeerde Wilders. Onder meer Jimmy Dijk (SP), Henri Bontenbal (CDA), Laurens Dassen (Volt) hebben daarover hun twijfels. „Verstoppen achter procedures, zo ken ik Wilders niet”, zei Dassen. „Wilders zou nooit accepteren dat het parlement zo buitenspel wordt gezet.” Jetten noemde de maatregel „een noodgreep bedoeld voor noodsituaties” die nu niet aan de orde is. Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA): „Experts zijn het erover eens dat aan die voorwaarden niet wordt voldaan”.
Ongemak
Timmermans vroeg ook of Wilders toch niet bereid is een andere route te kiezen, maar Wilders hield voet bij stuk. De fractieleider van GroenLinks-PvdA zei daarop dat Wilders een „hele hoop ongemak bij een groot deel van de Kamer én bij de NSC-fractie had kunnen wegnemen” als hij in plaats daarvan voor een spoedwet had gekozen. Bij zo’n wet zou de Kamer wel kunnen meedenken voordat de maatregel in werking treedt. Bontenbal opperde ook voor een spoedwet als alternatief voor het voorstel van het kabinet.
Veel partijleiders benadrukten dat Wilders het langstzittende Kamerlid is en jarenlang oppositieleider was. Vanuit die rol had hij deze gang van zaken nooit geaccepteerd, hield de oppositie hem voor.
EINDE
Reacties uitgeschakeld voor Noten 52 t/m 54/Pittige Tijden
”Wanneer het koninklijk besluit is genomen moet onverwijld een wetsvoorstel over het voortduren van de inwerkingstelling van art. 111 Vreemdelingenwet naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Er is geen jurisprudentie over wat ‘onverwijld’ inhoudt en uit de wetgevingsgeschiedenis van de invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden blijkt geen verduidelijking. Het betekent in ieder geval niet per definitie ‘gelijktijdig’- en dat is in dit verband zorgelijk.”
STAATSNOODRECHT BESCHERMT TEGEN BETUURLIJK MISBRUIK
VAN (ASIEL) RECHT. MITS DE KAMER EN DE RECHTER HUN WERK DOEN
16 SEPTEMBER 2024
Nog geen drie maanden na haar aantreden als minister van Asiel en Migratie ligt Marjolein Faber op ramkoers met de rechtsstaat. Op 13 september kondigde Faber aan dat ze een asielcrisis wil uitroepen om gebruik te kunnen maken van het noodrecht van de Vreemdelingenwet. Op grond van dit noodrecht kan Faber het recht op gezinshereniging beperken en asielverlening voor onbeperkte duur beëindigen om zo vorm te geven aan ‘het strengste asielbeleid ooit’.
Een staatsnoodrechtelijk perspectief op dit voornemen is geboden. Kan dit zomaar? Is het staatsnoodrecht hiervoor bedoeld? Hebben de Tweede Kamer en de rechter hier nog iets over te zeggen? Wat leert de staatsnoodrechtelijke geschiedenis ons over dit soort kunstgrepen?
Allereerst iets over het doel en het belang van het staatsnoodrecht, gevolgd door enkele voorbeelden van misbruik van noodrecht. Daarna ga ik in de op de kwestie zelf.
Het doel van het staatsnoodrecht is de bescherming van de democratische rechtsstaat tegen bestuurlijk machtsmisbruik in tijden van nood. Wie aanvaardt dat de kerntaak van de staat het bieden van veiligheid is aanvaardt dat het bestuur het voorrecht (prerogatief) toekomt om in geval van nood naar eigen inzicht te beoordelen hoe die veiligheid het beste kan worden geboden. Dit prerogatief wordt in onze moderne democratische rechtsstaat met enig argwaan bekeken: het kan de rechtszekerheid ondermijnen, werkt machtsmisbruik in de hand, doorbreekt het beginsel van checks and balances enzovoorts. Die argwaan is terecht, want er zijn genoeg voorbeelden waarin de toepassing van noodrecht uit is gelopen op een langdurige of permanente wijziging van normaal recht en schending van (grond)rechten. Denk bijvoorbeeld aan de Patriot Act, die de Amerikaanse overheid na 9/11 meer dan een decennium in staat stelde om haar burgers onbegrensd af te luisteren, of het langdurig gebruik van noodrecht om autoritaire regimes te stutten zoals de Egyptische president Moebarak en zijn Nationaal Democratische Partij dertig jaar lang hebben gedaan. Tenslotte is het veelvuldige gebruik van noodrecht in de vooroorlogse Weimar-republiek een voor de hand liggend voorbeeld van het ontwrichtende effect dat misbruik van noodrecht op een democratische rechtsstaat kan hebben.
Wanneer direct na het aantreden van een ‘extraparlementair’ kabinet dat gekenmerkt wordt door een radicaal-rechtse meerderheid en interne onenigheid, blijk wordt gegeven van opportuun gebruik van noodrecht om beleid te kunnen doorvoeren, dienen we waakzaam en scherp te zijn.
Hoe doen we dat? Door de Kamer en de rechter aan het werk te zetten. Zij zullen zich moeten bekwamen in de werking van het staatsnoodrecht om er voor zorgen dat het op de juiste manier wordt begrepen en toegepast zodat het kan doen wat het moet doen: de democratische rechtsstaat beschermen. Daarbij zijn de onderstaande punten van belang. Ik werk deze punten eerst kort uit; daarna verbind ik ze met het ministeriële voornemen om een asielcrisis uit te roepen teneinde noodrecht te kunnen gebruiken en buitenwettelijk asielbeleid te forceren.
Ten eerste geldt dat het staatsnoodrecht materieel gezien draait om het begrip ‘buitengewone omstandigheden’. Dit begrip is de juridische definitie van nood (vlg. HR 18 maart 2022, Avondklok-arrest). Er is sprake van een buitengewone omstandigheid als aan twee criteria is voldaan: 1) er is sprake van een bedreiging van een vitaal belang, en 2) normaalrechtelijke bevoegdheden volstaan niet om deze bedreiging af te wenden.
Ten tweede geldt dat het staatsnoodrecht procedureel gezien op verschillende manieren kan worden toegepast, namelijk – kort gezegd – middels inwerkingstelling bij koninklijk besluit of vormvrij. Toepassing van inwerking te stellen noodrecht vereist dat de regering een koninklijk besluit neemt op grond waarvan de benodigde noodregeling in werking wordt gesteld. Als dit besluit is genomen, wordt onverwijld een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van het noodrecht dat bij het koninklijk besluit in werking is gesteld. Als de Staten-Generaal het wetsvoorstel verwerpen, wordt het betreffende noodrecht onverwijld buiten werking gesteld.
Ten derde was het uitgangspunt in de staatsnoodrechtelijke jurisprudentie dat het bestaan van de nood en de juistheid van de gekozen noodmaatregel een kwestie van beleid is. De rechter kon een noodmaatregel alleen verbindende kracht ontzeggen indien de noodzaak van de noodmaatregel niet aanwezig kon zijn geweest (HR 30 oktober 1946, NJ 1946, 737). Naar de moderne opvatting van de rechterlijke evenredigheidtoets zal de rechter echter ook de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van de noodmaatregel in zijn toets moeten betrekken (ABRvS, ECLI:NL:RVS:2022:285).
In deze zaak betekent een en ander concreet het volgende.
Het noodrecht van art. 110 Vreemdelingenrecht, waar de minister zich onder meer op beroept voor haar maatregelen, is in werking te stellen noodrecht. Daardoor is er eerst een koninklijk besluit van de regering nodig waarin staat dat het met oog op de asielcrisis noodzakelijk is om te beschikken over de buitengewone bevoegdheid om het recht op gezinshereniging te beperken en asielverlening voor onbeperkte duur te beëindigen. Ook zal daarin worden vermeld dat het noodzakelijk is dat om die reden art. 111 Vreemdelingenwet in werking wordt gesteld. Art. 111 Vreemdelingenwet bepaalt dat voor het geval van buitengewone omstandigheden bij AMvB regels kunnen worden gesteld die afwijken van hfd. 1 t/m 7 Vreemdelingenwet. Voor de goede orde: dat betreft nagenoeg de hele Vreemdelingenwet, op hfd. 8 (algemene en strafbepalingen) en hfd. 9 (overgangs- en slotbepalingen) na. Dat heeft de bedenkelijke consequentie dat wanneer er op grond van art. 111 Vreemdelingenwet noodrecht wordt toegepast, in het geheel niet meer hoeft te worden aangesloten bij het kader van de Vreemdelingenwet. Dat is opmerkelijk en uitzonderlijk, want het is heel goed mogelijk en gebruikelijk om in noodregelgeving te preciseren van welke bepalingen afgeweken kan worden zonder meteen de hele wet zelf overboord te gooien. In het kader van de huidige moderniseringsexercitie van het staatsnoodrecht die door het ministerie van Justitie en Veiligheid is geïnitieerd, verdient het aanbeveling om hier nog eens goed naar te kijken.
Wanneer het koninklijk besluit is genomen moet onverwijld een wetsvoorstel over het voortduren van de inwerkingstelling van art. 111 Vreemdelingenwet naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Er is geen jurisprudentie over wat ‘onverwijld’ inhoudt en uit de wetgevingsgeschiedenis van de invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden blijkt geen verduidelijking. Het betekent in ieder geval niet per definitie ‘gelijktijdig’- en dat is in dit verband zorgelijk. Als de minister betoogt dat ‘onverwijld’ een bepaalde duur vergt, een paar dagen bijvoorbeeld, kunnen er intussen allerhande, mogelijk niet terug te draaien maatregelen genomen worden omdat alle voorschriften van de Vreemdelingenwet buiten spel zijn gezet. De Tweede Kamer dient er dus op te hameren dat het wetsvoorstel wordt ingediend overeenkomstig de termijn die zij relateert aan het begrip ‘onverwijld’.
Dan de essentiële vraag of er juridisch sprake is van een buitengewone omstandigheid. De buitengewone omstandigheid is de toepassingsdrempel van het staatsnoodrecht: alleen wanneer sprake is van een bedreiging van een vitaal belang en ontoereikendheid van normale bevoegdheden, kan noodrecht worden uitgeoefend. De vitale belangen die in het Nederlandse veiligheidsbeleid worden onderscheiden zijn de economische veiligheid, territoriale veiligheid, internationale rechtsorde en stabiliteit, sociale en politieke stabiliteit, ecologische veiligheid en fysieke veiligheid.
De minister zal dus moeten motiveren welk vitaal belang bedreigd wordt door gezinshereniging en asielverlening. Dat is vooralsnog niet duidelijk. De minister zal de bedreiging niet alleen moeten concretiseren om de Tweede Kamer te overtuigen, maar ook om aan te tonen dat het normale recht niet volstaat om de asielcrisis te bezweren. Daarbij is niet relevant of de dreiging voorzien of onvoorzien is, zoals recentelijk is beweerd – integendeel. Dit stel ik hier expliciet omdat ook voorziene noodsituaties waarop de wetgever om welke reden dan ook niet met wetgeving heeft geanticipeerd, een buitengewone omstandigheid kunnen vormen. Geen enkele situatie kan van het begrip buitengewone omstandigheid worden uitgesloten. Dat biedt nu juist de juridische flexibiliteit die de wetgever in 1997 bewust heeft gezocht bij de totstandkoming van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, die uitvoering geeft aan het constitutionele noodrecht van art. 103 Grondwet en daarmee het geraamte van het staatsnoodrechtelijke bestel vorm geeft. De staatsnoodrechtelijke vraag is dus niet of de noodsituatie voorzienbaar was en de overheid hier op opportunistische wijze haar eigen crisis creëert, maar of de noodsituatie een vitaal belang bedreigt, én of deze bedreiging kan worden afgewend met normale bevoegdheden.
Dit brengt mij bij het tweede criterium van de buitengewone omstandigheid: de ontoereikendheid van normale bevoegdheden. Anders gezegd: biedt het normale recht bevoegdheden om gezinshereniging te beperken en asielverlening te beëindigen? Let wel: het normale recht betreft niet alleen de Vreemdelingenwet, maar ook andere wet- en regelgeving, waaronder de wetgevingsprocedure van de Grondwet die het mogelijk maakt voor de wetgever om al dan niet op grond van delegatie bestaande wet- en regelgeving te wijzigen. We zullen moeten afwachten wat de asielcrisis volgens de minister precies inhoudt, maar m.i. kan in dit geval wel betoogd worden dat reguliere wijziging van de Vreemdelingenwet ook een manier is om tot strenger asielbeleid te komen.
De twee criteria van de buitengewone omstandigheid weerspiegelen het centrale uitgangspunt van het staatsnoodrecht: de toepassing van noodrecht moet altijd evenredig zijn. Het eerste criterium (de vraag naar het bestaan van de bedreiging van een vitaal belang) reflecteert de vraag naar proportionaliteit. Het tweede criterium (de vraag naar ontoereikendheid van normale bevoegdheden) reflecteert de vraag naar subsidiariteit. Indien beide vragen met ‘ja’ kunnen worden beantwoord, is de toepassing van noodrecht evenredig en dus rechtmatig. Moet één van de vragen met ‘nee’ worden beantwoord, is er geen sprake van een buitengewone omstandigheid en is toepassing van noodrecht onrechtmatig.
Zowel de Kamer als de rechter dienen de twee criteria van de buitengewone omstandigheid ten grondslag te leggen aan hun beoordeling van de rechtsstatelijkheid c.q. rechtmatigheid van de door het bestuur voorgelegde noodmaatregel – i.c. de gebruikmaking van het noodrecht van de Vreemdelingenwet. Daarbij geldt dat de Kamer meer ruimte heeft om het bestaan van de nood te betwisten dan de rechter. Het zwaartepunt ligt in eerste instantie dus bij de Kamer die minister Faber kritisch zal moeten bevragen op de aanwezigheid van de nood. Indien de Kamer niet overtuigd is van het bestaan van de nood, meer specifiek een bedreiging van een vitaal belang, zal ze het wetsvoorstel tot voortduren van de inwerkingstelling van art. 111 Vreemdelingenwet moeten afkeuren.
Als de Kamer dat niet doet, zal er ongetwijfeld een burger of instantie beroep aantekenen tegen een besluit dat uitvoering geeft aan de noodmaatregelen die minister Faber wil toepassen. Het is dan aan de rechter om de grondslag van dat besluit – te weten de inwerkingstelling van art. 111 Vreemdelingenwet – te toetsen op evenredigheid. In de eerder genoemde Avondklok-zaak hebben zowel het Hof als de Hoge Raad laten zien dat gedegen te doen.
De systematiek van het staatsnoodrecht heeft ten doel de democratische rechtsstaat te beschermen tegen bestuurders die in het noodrecht een uitgelezen kans lezen om parlementaire waarborgen te omzeilen en buitenwettelijk beleid door te voeren. De Tweede Kamer móet nu haar tanden laten zien. Als ze dat niet doet, lonkt bestuurlijk misbruik van een veelheid aan noodwetgeving op allerhande beleidsterreinen en loopt de democratische rechtsstaat gevaar.
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] (Latijn), in den staart schuilt vergif, d.i. het laatste bederft het, ’t ergste komt achteraan. Daar de staart van den scorpioen venijn bevatte, pasten de Romeinen die zegswijs toe op brieven of redevoeringen, die kalm begonnen, maar vinnig eindigden. Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/beer004woor01_01/beer004woor01_01_0013.php
STAATSNOODRECHT BESCHERMT TEGEN BETUURLIJK MISBRUIK
VAN (ASIEL) RECHT. MITS DE KAMER EN DE RECHTER HUN WERK DOEN
16 SEPTEMBER 2024
Nog geen drie maanden na haar aantreden als minister van Asiel en Migratie ligt Marjolein Faber op ramkoers met de rechtsstaat. Op 13 september kondigde Faber aan dat ze een asielcrisis wil uitroepen om gebruik te kunnen maken van het noodrecht van de Vreemdelingenwet. Op grond van dit noodrecht kan Faber het recht op gezinshereniging beperken en asielverlening voor onbeperkte duur beëindigen om zo vorm te geven aan ‘het strengste asielbeleid ooit’.
Een staatsnoodrechtelijk perspectief op dit voornemen is geboden. Kan dit zomaar? Is het staatsnoodrecht hiervoor bedoeld? Hebben de Tweede Kamer en de rechter hier nog iets over te zeggen? Wat leert de staatsnoodrechtelijke geschiedenis ons over dit soort kunstgrepen?
Allereerst iets over het doel en het belang van het staatsnoodrecht, gevolgd door enkele voorbeelden van misbruik van noodrecht. Daarna ga ik in de op de kwestie zelf.
Het doel van het staatsnoodrecht is de bescherming van de democratische rechtsstaat tegen bestuurlijk machtsmisbruik in tijden van nood. Wie aanvaardt dat de kerntaak van de staat het bieden van veiligheid is aanvaardt dat het bestuur het voorrecht (prerogatief) toekomt om in geval van nood naar eigen inzicht te beoordelen hoe die veiligheid het beste kan worden geboden. Dit prerogatief wordt in onze moderne democratische rechtsstaat met enig argwaan bekeken: het kan de rechtszekerheid ondermijnen, werkt machtsmisbruik in de hand, doorbreekt het beginsel van checks and balances enzovoorts. Die argwaan is terecht, want er zijn genoeg voorbeelden waarin de toepassing van noodrecht uit is gelopen op een langdurige of permanente wijziging van normaal recht en schending van (grond)rechten. Denk bijvoorbeeld aan de Patriot Act, die de Amerikaanse overheid na 9/11 meer dan een decennium in staat stelde om haar burgers onbegrensd af te luisteren, of het langdurig gebruik van noodrecht om autoritaire regimes te stutten zoals de Egyptische president Moebarak en zijn Nationaal Democratische Partij dertig jaar lang hebben gedaan. Tenslotte is het veelvuldige gebruik van noodrecht in de vooroorlogse Weimar-republiek een voor de hand liggend voorbeeld van het ontwrichtende effect dat misbruik van noodrecht op een democratische rechtsstaat kan hebben.
Wanneer direct na het aantreden van een ‘extraparlementair’ kabinet dat gekenmerkt wordt door een radicaal-rechtse meerderheid en interne onenigheid, blijk wordt gegeven van opportuun gebruik van noodrecht om beleid te kunnen doorvoeren, dienen we waakzaam en scherp te zijn.
Hoe doen we dat? Door de Kamer en de rechter aan het werk te zetten. Zij zullen zich moeten bekwamen in de werking van het staatsnoodrecht om er voor zorgen dat het op de juiste manier wordt begrepen en toegepast zodat het kan doen wat het moet doen: de democratische rechtsstaat beschermen. Daarbij zijn de onderstaande punten van belang. Ik werk deze punten eerst kort uit; daarna verbind ik ze met het ministeriële voornemen om een asielcrisis uit te roepen teneinde noodrecht te kunnen gebruiken en buitenwettelijk asielbeleid te forceren.
Ten eerste geldt dat het staatsnoodrecht materieel gezien draait om het begrip ‘buitengewone omstandigheden’. Dit begrip is de juridische definitie van nood (vlg. HR 18 maart 2022, Avondklok-arrest). Er is sprake van een buitengewone omstandigheid als aan twee criteria is voldaan: 1) er is sprake van een bedreiging van een vitaal belang, en 2) normaalrechtelijke bevoegdheden volstaan niet om deze bedreiging af te wenden.
Ten tweede geldt dat het staatsnoodrecht procedureel gezien op verschillende manieren kan worden toegepast, namelijk – kort gezegd – middels inwerkingstelling bij koninklijk besluit of vormvrij. Toepassing van inwerking te stellen noodrecht vereist dat de regering een koninklijk besluit neemt op grond waarvan de benodigde noodregeling in werking wordt gesteld. Als dit besluit is genomen, wordt onverwijld een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van het noodrecht dat bij het koninklijk besluit in werking is gesteld. Als de Staten-Generaal het wetsvoorstel verwerpen, wordt het betreffende noodrecht onverwijld buiten werking gesteld.
Ten derde was het uitgangspunt in de staatsnoodrechtelijke jurisprudentie dat het bestaan van de nood en de juistheid van de gekozen noodmaatregel een kwestie van beleid is. De rechter kon een noodmaatregel alleen verbindende kracht ontzeggen indien de noodzaak van de noodmaatregel niet aanwezig kon zijn geweest (HR 30 oktober 1946, NJ 1946, 737). Naar de moderne opvatting van de rechterlijke evenredigheidtoets zal de rechter echter ook de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van de noodmaatregel in zijn toets moeten betrekken (ABRvS, ECLI:NL:RVS:2022:285).
In deze zaak betekent een en ander concreet het volgende.
Het noodrecht van art. 110 Vreemdelingenrecht, waar de minister zich onder meer op beroept voor haar maatregelen, is in werking te stellen noodrecht. Daardoor is er eerst een koninklijk besluit van de regering nodig waarin staat dat het met oog op de asielcrisis noodzakelijk is om te beschikken over de buitengewone bevoegdheid om het recht op gezinshereniging te beperken en asielverlening voor onbeperkte duur te beëindigen. Ook zal daarin worden vermeld dat het noodzakelijk is dat om die reden art. 111 Vreemdelingenwet in werking wordt gesteld. Art. 111 Vreemdelingenwet bepaalt dat voor het geval van buitengewone omstandigheden bij AMvB regels kunnen worden gesteld die afwijken van hfd. 1 t/m 7 Vreemdelingenwet. Voor de goede orde: dat betreft nagenoeg de hele Vreemdelingenwet, op hfd. 8 (algemene en strafbepalingen) en hfd. 9 (overgangs- en slotbepalingen) na. Dat heeft de bedenkelijke consequentie dat wanneer er op grond van art. 111 Vreemdelingenwet noodrecht wordt toegepast, in het geheel niet meer hoeft te worden aangesloten bij het kader van de Vreemdelingenwet. Dat is opmerkelijk en uitzonderlijk, want het is heel goed mogelijk en gebruikelijk om in noodregelgeving te preciseren van welke bepalingen afgeweken kan worden zonder meteen de hele wet zelf overboord te gooien. In het kader van de huidige moderniseringsexercitie van het staatsnoodrecht die door het ministerie van Justitie en Veiligheid is geïnitieerd, verdient het aanbeveling om hier nog eens goed naar te kijken.
Wanneer het koninklijk besluit is genomen moet onverwijld een wetsvoorstel over het voortduren van de inwerkingstelling van art. 111 Vreemdelingenwet naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Er is geen jurisprudentie over wat ‘onverwijld’ inhoudt en uit de wetgevingsgeschiedenis van de invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden blijkt geen verduidelijking. Het betekent in ieder geval niet per definitie ‘gelijktijdig’- en dat is in dit verband zorgelijk. Als de minister betoogt dat ‘onverwijld’ een bepaalde duur vergt, een paar dagen bijvoorbeeld, kunnen er intussen allerhande, mogelijk niet terug te draaien maatregelen genomen worden omdat alle voorschriften van de Vreemdelingenwet buiten spel zijn gezet. De Tweede Kamer dient er dus op te hameren dat het wetsvoorstel wordt ingediend overeenkomstig de termijn die zij relateert aan het begrip ‘onverwijld’.
Dan de essentiële vraag of er juridisch sprake is van een buitengewone omstandigheid. De buitengewone omstandigheid is de toepassingsdrempel van het staatsnoodrecht: alleen wanneer sprake is van een bedreiging van een vitaal belang en ontoereikendheid van normale bevoegdheden, kan noodrecht worden uitgeoefend. De vitale belangen die in het Nederlandse veiligheidsbeleid worden onderscheiden zijn de economische veiligheid, territoriale veiligheid, internationale rechtsorde en stabiliteit, sociale en politieke stabiliteit, ecologische veiligheid en fysieke veiligheid.
De minister zal dus moeten motiveren welk vitaal belang bedreigd wordt door gezinshereniging en asielverlening. Dat is vooralsnog niet duidelijk. De minister zal de bedreiging niet alleen moeten concretiseren om de Tweede Kamer te overtuigen, maar ook om aan te tonen dat het normale recht niet volstaat om de asielcrisis te bezweren. Daarbij is niet relevant of de dreiging voorzien of onvoorzien is, zoals recentelijk is beweerd – integendeel. Dit stel ik hier expliciet omdat ook voorziene noodsituaties waarop de wetgever om welke reden dan ook niet met wetgeving heeft geanticipeerd, een buitengewone omstandigheid kunnen vormen. Geen enkele situatie kan van het begrip buitengewone omstandigheid worden uitgesloten. Dat biedt nu juist de juridische flexibiliteit die de wetgever in 1997 bewust heeft gezocht bij de totstandkoming van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, die uitvoering geeft aan het constitutionele noodrecht van art. 103 Grondwet en daarmee het geraamte van het staatsnoodrechtelijke bestel vorm geeft. De staatsnoodrechtelijke vraag is dus niet of de noodsituatie voorzienbaar was en de overheid hier op opportunistische wijze haar eigen crisis creëert, maar of de noodsituatie een vitaal belang bedreigt, én of deze bedreiging kan worden afgewend met normale bevoegdheden.
Dit brengt mij bij het tweede criterium van de buitengewone omstandigheid: de ontoereikendheid van normale bevoegdheden. Anders gezegd: biedt het normale recht bevoegdheden om gezinshereniging te beperken en asielverlening te beëindigen? Let wel: het normale recht betreft niet alleen de Vreemdelingenwet, maar ook andere wet- en regelgeving, waaronder de wetgevingsprocedure van de Grondwet die het mogelijk maakt voor de wetgever om al dan niet op grond van delegatie bestaande wet- en regelgeving te wijzigen. We zullen moeten afwachten wat de asielcrisis volgens de minister precies inhoudt, maar m.i. kan in dit geval wel betoogd worden dat reguliere wijziging van de Vreemdelingenwet ook een manier is om tot strenger asielbeleid te komen.
De twee criteria van de buitengewone omstandigheid weerspiegelen het centrale uitgangspunt van het staatsnoodrecht: de toepassing van noodrecht moet altijd evenredig zijn. Het eerste criterium (de vraag naar het bestaan van de bedreiging van een vitaal belang) reflecteert de vraag naar proportionaliteit. Het tweede criterium (de vraag naar ontoereikendheid van normale bevoegdheden) reflecteert de vraag naar subsidiariteit. Indien beide vragen met ‘ja’ kunnen worden beantwoord, is de toepassing van noodrecht evenredig en dus rechtmatig. Moet één van de vragen met ‘nee’ worden beantwoord, is er geen sprake van een buitengewone omstandigheid en is toepassing van noodrecht onrechtmatig.
Zowel de Kamer als de rechter dienen de twee criteria van de buitengewone omstandigheid ten grondslag te leggen aan hun beoordeling van de rechtsstatelijkheid c.q. rechtmatigheid van de door het bestuur voorgelegde noodmaatregel – i.c. de gebruikmaking van het noodrecht van de Vreemdelingenwet. Daarbij geldt dat de Kamer meer ruimte heeft om het bestaan van de nood te betwisten dan de rechter. Het zwaartepunt ligt in eerste instantie dus bij de Kamer die minister Faber kritisch zal moeten bevragen op de aanwezigheid van de nood. Indien de Kamer niet overtuigd is van het bestaan van de nood, meer specifiek een bedreiging van een vitaal belang, zal ze het wetsvoorstel tot voortduren van de inwerkingstelling van art. 111 Vreemdelingenwet moeten afkeuren.
Als de Kamer dat niet doet, zal er ongetwijfeld een burger of instantie beroep aantekenen tegen een besluit dat uitvoering geeft aan de noodmaatregelen die minister Faber wil toepassen. Het is dan aan de rechter om de grondslag van dat besluit – te weten de inwerkingstelling van art. 111 Vreemdelingenwet – te toetsen op evenredigheid. In de eerder genoemde Avondklok-zaak hebben zowel het Hof als de Hoge Raad laten zien dat gedegen te doen.
De systematiek van het staatsnoodrecht heeft ten doel de democratische rechtsstaat te beschermen tegen bestuurders die in het noodrecht een uitgelezen kans lezen om parlementaire waarborgen te omzeilen en buitenwettelijk beleid door te voeren. De Tweede Kamer móet nu haar tanden laten zien. Als ze dat niet doet, lonkt bestuurlijk misbruik van een veelheid aan noodwetgeving op allerhande beleidsterreinen en loopt de democratische rechtsstaat gevaar.
EINDE
[58]
‘WIKIPEDIA
STANTE PEDE
Stante pede is een Latijnse uitdrukking (vertaling: op staande voet) die weergeeft dat iets direct moet gebeuren of is gebeurd. Een Nederlands equivalent is bijvoorbeeld direct of meteen. De vertaling wordt ook in de Nederlandse taal gebruikt: Jan werd stante pede ontslagen / Jan werd op staande voet ontslagen
[59]
”Wanneer het koninklijk besluit is genomen moet onverwijld een wetsvoorstel over het voortduren van de inwerkingstelling van art. 111 Vreemdelingenwet naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Er is geen jurisprudentie over wat ‘onverwijld’ inhoudt en uit de wetgevingsgeschiedenis van de invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden blijkt geen verduidelijking. Het betekent in ieder geval niet per definitie ‘gelijktijdig’- en dat is in dit verband zorgelijk. Als de minister betoogt dat ‘onverwijld’ een bepaalde duur vergt, een paar dagen bijvoorbeeld, kunnen er intussen allerhande, mogelijk niet terug te draaien maatregelen genomen worden omdat alle voorschriften van de Vreemdelingenwet buiten spel zijn gezet”
”Volgens Klaassen is er geen aanleiding om op dit moment noodrecht toe te passen, omdat er geen sprake is van een uitzonderingssituatie in de zin van de Vreemdelingenwet. Onder een uitzonderingssituatie wordt bijvoorbeeld een oorlog of een natuurramp verstaan. Zaken die nu niet aan de orde zijn. Het asielbeleid wordt in vergaande mate bepaald door het Europees recht. ‘Het idee om een beslisstop in te voeren is in strijd met het EU recht.”’
UNIVERSITEIT LEIDEN
INZET NOODRECHT VOOR ”ASIELCRISIS”
JURIDISCH NIET HAALBAAR
17 SEPTEMBER 2024
Het kabinet wil noodrecht toepassen in het asielbeleid. Minister Faber meent dat dit juridisch ook is getoetst. Verschillende juristen, waaronder Mark Klaassen, universitair docent Migratierecht en Wim Voermans, hoogleraar Staatsrecht, betwisten dat het noodrecht in de huidige situatie een geschikt middel is. Dit hebben ze toegelicht aan RTL Nieuws.
Volgens Klaassen is er geen aanleiding om op dit moment noodrecht toe te passen, omdat er geen sprake is van een uitzonderingssituatie in de zin van de Vreemdelingenwet. Onder een uitzonderingssituatie wordt bijvoorbeeld een oorlog of een natuurramp verstaan. Zaken die nu niet aan de orde zijn. Het asielbeleid wordt in vergaande mate bepaald door het Europees recht. ‘Het idee om een beslisstop in te voeren is in strijd met het EU recht.’
Voermans zegt dat na het instellen van een noodprocedure altijd nog een wetsvoorstel moet worden gedaan die daarna ook nog door de Raad van State en de Europese Commissie moeten worden getoetst. Voermans: ‘ik ben heel erg benieuwd wat die zullen oordelen.’
‘Het Kabinet lijkt duidelijk de grenzen van het recht op te zoeken’, zegt Klaassen, waarmee het risico op overtreden van de regels groter wordt en meer procedures met zich brengt. Klaassen meent dat het probleem niet zozeer bij de instroom van de vluchtelingen ligt, maar bij de opvang. ‘Er is geen sprake van een piek.’
EINDE
[62]
”De stukken van het ministerie van Binnenlandse Zaken waren al wel goed leesbaar. Uit die stukken blijkt dat ambtenaren van dit ministerie schrijven dat het kabinet geen beroep kan doen op buitengewone omstandigheden. De ambtenaren raden het hun minister, Judith Uitermark (NSC) af.
“Volgens Binnenlandse Zaken is er geen sprake van een noodsituatie die de activering van artikel 110 en artikel 111 Vreemdelingenwet rechtvaardigt”, is te lezen in de stukken van de ambtenaren. “Inwerkingstelling daarvan zou dan ook uit het regeerprogramma moeten worden gehaald.” Onder “de huidige omstandigheden” kan het kabinet zich niet beroepen op een noodsituatie, schrijven de adviseurs.”
….
….
”Ook ambtenaren van het ministerie van Justitie twijfelen en wijzen er “met nadruk op dat het niet makkelijk zal zijn om tot een juridisch houdbare onderbouwing” te komen van de noodgreep. “Omdat het twijfelachtig is dat thans sprake is van buitengewone omstandigheden die noodzaken tot activering”.
NOS
KAMER IN DE BAN VAN AMBTELIJK ADVIES OVER
NOODWET VOOR ASIEL
19 SEPTEMBER 2024
Op de tweede dag van de Algemene Politieke Beschouwingen spelen ambtelijke adviezen over het uitroepen van een crisistoestand om harde asielmaatregelen mogelijk te maken een grote rol. De oppositie dwong vanochtend af dat de ambtelijke adviezen openbaar gemaakt werden, maar was ontevreden toen bleek dat de stukken van het ministerie van Justitie grotendeels zwartgelakt waren.
Premier Schoof zegde daarop toe dat de ongelakte stukken alsnog naar de Kamer gaan. Na de schorsing voor het avondeten kan de Kamer daarmee waarschijnlijk aan de slag.
De stukken van het ministerie van Binnenlandse Zaken waren al wel goed leesbaar. Uit die stukken blijkt dat ambtenaren van dit ministerie schrijven dat het kabinet geen beroep kan doen op buitengewone omstandigheden. De ambtenaren raden het hun minister, Judith Uitermark (NSC) af.
“Volgens Binnenlandse Zaken is er geen sprake van een noodsituatie die de activering van artikel 110 en artikel 111 Vreemdelingenwet rechtvaardigt”, is te lezen in de stukken van de ambtenaren. “Inwerkingstelling daarvan zou dan ook uit het regeerprogramma moeten worden gehaald.” Onder “de huidige omstandigheden” kan het kabinet zich niet beroepen op een noodsituatie, schrijven de adviseurs.
Hoeden van de Grondwet
In een memo wordt de minister van Binnenlandse Zaken gewezen op haar “bijzondere verantwoordelijkheid voor het hoeden van de Grondwet en het rechtsstatelijk handelen van het bestuur”. Even verderop staat dat ambtenaren de “stellige overtuiging” hebben dat regelgeving “hierover met succes zal worden aangevochten bij de rechter”.
Ook schrijven ze dat “buiten het parlement om werken” alleen kan “in urgente noodsituaties”. “De motivering hiervoor ontbreekt. Dan is inzet van staatsnoodrecht democratisch en rechtstatelijk niet aanvaardbaar.”
Ook ambtenaren van het ministerie van Justitie twijfelen en wijzen er “met nadruk op dat het niet makkelijk zal zijn om tot een juridisch houdbare onderbouwing” te komen van de noodgreep. “Omdat het twijfelachtig is dat thans sprake is van buitengewone omstandigheden die noodzaken tot activering”.
In een ander stuk adviseren ambtenaren spoedwetgeving in te zetten in plaats van de noodgreep die het kabinet nu voorstaat. In het stuk schrijven adviseurs, onduidelijk van welk ministerie, dat voor de rechtvaardiging “onvoorspelbare, niet te beïnvloeden en externe factoren of gebeurtenissen” nodig zijn.
“Ontwikkelingen die al jaren aan de gang zijn en waarbij zich dit jaar geen onverwachte grote nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan, zijn over het algemeen geen argumenten voor de inzet van noodbevoegdheden maar eerder voor gewone beleidswijzigingen”, is te lezen.
Het kabinet wil een deel van de Vreemdelingenwet buiten werking stellen door een crisis uit te roepen. Het wil dan komen met noodwetgeving, zonder die in eerste instantie voor te leggen aan het parlement. Eerder zei minister Faber van Asiel en Migratie, die over het asielbeleid gaat, dat de maatregelen “juridisch getoetst” zijn.
Debat op scherp
Gisteren leidde het voornemen van noodwetging tot veel kritiek van oppositiepartijen, die vinden dat de Tweede Kamer dan buitenspel wordt gezet, omdat er alleen nog achteraf iets aan gedaan kan worden. Dat de ambtenaren, als adviseurs van het kabinet, dat ook blijken te vinden, zet het debat op scherp.
De tijdelijk fractievoorzitter van coalitiepartij NSC Van Vroonhoven werd in de eerste helft van het Miljoenennota-debat gisteren al flink onder vuur genomen vanwege haar steun aan het voornemen, dat volgens de oppositie niet past bij de rechtsstatelijkheid die haar partij hoog in het vaandel heeft staan.
EINDE
Reacties uitgeschakeld voor Noten 61 en 62/Pittige Tijden
” Ten derde zal een opt-out clausule voor het Europees asiel- en migratiebeleid zo snel mogelijk bij de Europese Commissie worden ingediend. Met gelijkgezinde en met omringende landen wordt intensief samengewerkt om in tijden van een gezamenlijke crisis door instroom adequaat op te kunnen treden (‘mini-Schengen’), in aanvulling op het structureel intensiveren van mobiel toezicht veiligheid.”
HOOP, LEF EN TROTS, HOOFDLIJNENAKKOORD 2024-2028 VAN PVV, VVD, NSC EN BBB
”Minister Faber van Asiel en Migratie heeft de Europese Commissie een brief gestuurd waarin staat dat Nederland een opt-out wil als er een nieuw Europees verdrag komt. Het kabinet had al verschillende keren aangekondigd dat het Brussel daar zo snel mogelijk over zou informeren en nu heeft de minister dat ook officieel gedaan. Met een opt-out wordt bedoeld dat Nederland een uitzondering wil voor bepaalde Europese regels op het gebied van migratie.”
NOS
NEDERLAND INFORMEERT EU OVER ”OPT-OUT” PLANNEN, ”IETS VAN DE LANGE ADEM”
18 SEPTEMBER 2024
Minister Faber van Asiel en Migratie heeft de Europese Commissie een brief gestuurd waarin staat dat Nederland een opt-out wil als er een nieuw Europees verdrag komt. Het kabinet had al verschillende keren aangekondigd dat het Brussel daar zo snel mogelijk over zou informeren en nu heeft de minister dat ook officieel gedaan. Met een opt-out wordt bedoeld dat Nederland een uitzondering wil voor bepaalde Europese regels op het gebied van migratie.
Faber vindt dat Nederland weer over zijn eigen asielbeleid moet gaan. In haar brief aan Eurocommissaris Johansson schrijft Faber ook dat zolang voor Nederland geen uitzondering geldt het kabinet hoopt op een snelle inwerkingtreding van het Europese migratiepact. Daarin hebben de landen van de EU allerlei afspraken gemaakt, zoals het meteen screenen van migranten aan de Europese buitengrenzen en het aanmerken van asielzoekers als kansrijk en kansarm.
EU-correspondent Kysia Hekster:
“Zo’n opt-out als Nederland wil, kan formeel alleen als er een nieuw Europees verdrag komt. Dat gebeurt niet vaak, de laatste keer was in 2009. Op dit moment zijn er ook geen concrete plannen om dat verdrag aan te passen. Het is heel moeilijk om het eens te worden over zo’n nieuw Europees verdrag, want het kan alleen als alle landen het daarover eens zijn.
Stel dat er wél over een nieuw verdrag onderhandeld gaat worden dan kan Nederland op dat moment zeggen dat ze niet meer mee willen doen aan het Europees asielbeleid. Alle andere landen moeten dan akkoord gaan dat Nederland zo’n uitzondering krijgt.
Faber schrijft in haar brief dan ook dat het Nederlandse kabinet om deze opt-out gaat vragen als er over een nieuw verdrag onderhandeld gaat worden. Haar brief is vooral een politiek symbolisch gebaar. Want het kan nog jaren duren voor erover gesproken wordt.”
In een toelichting erkent Faber dat het verzoek voor een opt-out “iets van de lange adem” is. Maar ze wil zich daardoor niet laten weerhouden. De vraag om een opt-out is volgens haar een signaal dat Nederland het anders wil gaan doen. “Ik wil ook proberen andere lidstaten mee te krijgen om beweging te krijgen in het migratiedossier.”
Kabinet heeft nog meer asielmaatregelen in petto
De opt-out is een van de manieren waarop het kabinet migratie drastisch wil beperken. Op stapel staan nog het gebruikmaken van uitzonderingsbepalingen waardoor delen van de Vreemdelingenwet buiten werking worden gesteld en het indienen van een tijdelijke ‘asielcrisiswet’.
Een opt-out is alleen te regelen als er binnen de EU wordt onderhandeld over een nieuw EU-verdrag. “Je kan je niet onttrekken aan EU-wetgeving”, zei een woordvoerder van de Europese Commissie daarover in mei. “In het verleden, toen de EU-verdragen tot stand kwamen, hebben bepaalde landen opt-outs bedongen. Maar wij werken hier op basis van bestaande verdragen en wetgeving.”
Politiek verslaggever Jorn Jonker:
“Dat het kabinet deze stap zo snel zet, is vooral een symbolisch gebaar. Faber wil uitstralen dat ze opschiet en dat ze werk maakt van het regeerprogramma. Kabinetsleden weten zelf ook dat als dit al lukt, en over de kansen daarop zijn ze achter de schermen zelf nogal cynisch, het jaren duurt.
Maar het signaal dat er in Nederland een andere wind waait is wel alvast gegeven. Faber heeft daarmee een belangrijk punt voor de PVV nu al uitgevoerd, ook al is het de eerste stap in dat lange traject.
Met de timing van deze brief, op de ochtend van de Algemene Politieke Beschouwingen, weet Faber in elk geval toch de politieke aandacht naar een PVV’er toe te trekken. Bij dat belangrijke debat was Wilders altijd de eerste spreker en wist hij, op zijn minst, de eerste uren de verslaggeving te domineren. Wilders is niet meer de eerste spreker, want die eer is altijd voor de grootste oppositiepartij, nu GroenLinks-PvdA, maar toch staat de PVV in de schijnwerpers.”
De Europese Commissie laat weten de brief van Faber te hebben ontvangen en wijst erop dat de minister erkent dat voor een opt-out een verdragswijziging nodig is. Zo’n aanpassing is nu niet aan de orde en daarom blijven de Europese regels van toepassing op Nederland, aldus de commissie.
Drie lidstaten met opt-outs
Op dit moment zijn er slechts drie EU-lidstaten die opt-outs hebben. Zo hoeft Denemarken in tegenstelling tot andere EU-landen de euro niet in te voeren. Ook doen de Denen niet mee aan de Europese samenwerking op het gebied van veiligheid en justitie. Ierland heeft op dit gebied eveneens een uitzonderingspositie.
Daarnaast heeft Polen een opt-out voor het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, waardoor deze grondrechten in de Poolse rechtbank niet kunnen worden aangehaald. Maar omdat deze rechten in andere delen van het Europees recht zijn vastgelegd, betekent dit in de praktijk weinig.
EINDE
[65]
In een toelichting erkent Faber dat het verzoek voor een opt-out “iets van de lange adem” is. Maar ze wil zich daardoor niet laten weerhouden. De vraag om een opt-out is volgens haar een signaal dat Nederland het anders wil gaan doen. “Ik wil ook proberen andere lidstaten mee te krijgen om beweging te krijgen in het migratiedossier.”
NOS
NEDERLAND INFORMEERT EU OVER ”OPT-OUT” PLANNEN, ”IETS VAN DE LANGE ADEM”
18 SEPTEMBER 2024
ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 64
[66]
”De Europese Commissie laat weten de brief van Faber te hebben ontvangen en wijst erop dat de minister erkent dat voor een opt-out een verdragswijziging nodig is. Zo’n aanpassing is nu niet aan de orde en daarom blijven de Europese regels van toepassing op Nederland, aldus de commissie.”
NOS
NEDERLAND INFORMEERT EU OVER ”OPT-OUT” PLANNEN, ”IETS VAN DE LANGE ADEM”
18 SEPTEMBER 2024
ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 64
[67]
‘Wanneer het koninklijk besluit is genomen moet onverwijld een wetsvoorstel over het voortduren van de inwerkingstelling van art. 111 Vreemdelingenwet naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Er is geen jurisprudentie over wat ‘onverwijld’ inhoudt en uit de wetgevingsgeschiedenis van de invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden blijkt geen verduidelijking. Het betekent in ieder geval niet per definitie ‘gelijktijdig’- en dat is in dit verband zorgelijk. Als de minister betoogt dat ‘onverwijld’ een bepaalde duur vergt, een paar dagen bijvoorbeeld, kunnen er intussen allerhande, mogelijk niet terug te draaien maatregelen genomen worden omdat alle voorschriften van de Vreemdelingenwet buiten spel zijn gezet”
GEVEN: CRISISTOESTAND GAAT NIET OP VOOR ASIELBELEID
19 SEPTEMBER 2024
De heer Timmermans(GroenLinks-PvdA):
De minister-president heeft ons een brief gestuurd waarin hij zegt dat hij ons niet de onderliggende stukken zal sturen die hebben geleid tot het besluit om staatsnoodrecht in te roepen. Dat besluit ligt vast in het hoofdlijnenakkoord. Dat besluit ligt ook vast in het regeerprogramma. Er is dus een besluit. De Kamer heeft een aantal jaar geleden, na heel hard vechten door Pieter Omtzigt, de volgende afspraak gemaakt met het kabinet. De toezegging van het kabinet was: we zullen bij elk stuk dat aan het parlement wordt gestuurd de onderliggende departementale nota’s die de bewindspersonen hebben gebruikt voor besluitvorming, actief openbaar maken op rijksoverheid.nl en op termijn via PLOOI. Er is dus een besluit. Minister Faber heeft gezegd dat het is onderbouwd met adviezen door juristen. Dat zullen geen mondelinge adviezen zijn geweest. Er zijn dus stukken. Ik vraag aan het kabinet, aan de minister-president, om te voldoen aan de afspraak die gemaakt is met de Kamer en om de stukken onverwijld — dan bedoel ik niet “onverwijld” in de zin van de noodwet — meteen, vanochtend, naar de Kamer te sturen, zodat we daar kennis van kunnen nemen en weten waar we het over hebben. Ik vind dat we niet kunnen beginnen met dit debat zolang die stukken er niet zijn.
Mevrouw Bikker(ChristenUnie):
Gisteravond vroegen we al om de stukken. Er is ook in het debat de suggestie gewekt dat er stukken zijn. Minister Faber heeft aangegeven dat ze meer tijd nodig heeft. Voor zo’n belangrijk besluit kan het niet anders dan dat datgene wat juristen hebben geadviseerd, openbaar kan worden gemaakt. Dit gaat over het staatsnoodrecht. Ik ben ook benieuwd wat de minister van Justitie aan onderliggende stukken heeft, want hij gaat over het staatsnoodrecht. Het is een ernstige zaak. Het moet goed gedocumenteerd worden op het moment dat je dat inzet. Hetzelfde geldt voor de minister van Binnenlandse Zaken. Ik deel de overweging van collega Timmermans. Dit was gisteren een essentieel onderdeel van het debat. Het is dan heel ongemakkelijk dat er nog steeds niks ligt vanuit het kabinet.
Minister Schoof:
Voorzitter. Het maken van wetgeving als besluit is niet het besluit dat je het doet. Het besluit van de ministerraad over de artikelen 110 en 111, de AMvB en de voortduringswet met een dragende motivering moet nog in de ministerraad worden genomen. Wij baseren ons in de tekst van het regeerprogramma op datgene wat ook in het hoofdlijnenakkoord is afgesproken. Tegen de heer Timmermans zeg ik: ik heb dat besluit met het hoofdlijnenakkoord natuurlijk niet zelf genomen; dat hebben de vier fractievoorzitters in de formatie met elkaar gedaan onder leiding van de informateur.
Daarmee zit ik een beetje in een klem, zeg ik u heel eerlijk. Want alles wat er rondom het hoofdlijnenakkoord beschikbaar is, is aan uw Kamer beschikbaar gesteld. In het regeerprogramma hebben wij inderdaad gezegd dat we wetgeving willen maken op al die punten. Dat is volledig terecht; daar heeft de heer Jetten gelijk in. Maar het besluit hebben we nog steeds niet genomen. In het regeerprogramma hebben we aangegeven waar we aan denken bij de AMvB met een aantal van die bullets; dat kunt u zich misschien herinneren. Maar het is nog steeds niet een besluit van de ministerraad dat het dat gaat worden. Dat gaan we de komende weken doen. Zodra dat besluit er is, ben ik natuurlijk bereid om alle stukken die daaraan ten grondslag hebben gelegen aan uw Kamer ter beschikking te stellen.
Als na de schorsing voor de lunch, dat is na 15 uur de door de Kamer afgedwongen stukken komen blijken ze grotendeels zwartgelakt. Uit datgene dat overblijft en wel leesbaar is blijkt dat adviserende ambtenaren van Binnenlandse Zaken stelden dat geen beroep op kan doen op een noodtoestand om maatregelen te nemen op het asielbeleid
EINDE
NOS
KAMER IN DE BAN VAN AMBTELIJK ADVIES OVER NOODWET VOOR ASIEL
19 SEPTEMBER 2024
Op de tweede dag van de Algemene Politieke Beschouwingen spelen ambtelijke adviezen over het uitroepen van een crisistoestand om harde asielmaatregelen mogelijk te maken een grote rol. De oppositie dwong vanochtend af dat de ambtelijke adviezen openbaar gemaakt werden, maar was ontevreden toen bleek dat de stukken van het ministerie van Justitie grotendeels zwartgelakt waren.
Premier Schoof zegde daarop toe dat de ongelakte stukken alsnog naar de Kamer gaan. Na de schorsing voor het avondeten kan de Kamer daarmee waarschijnlijk aan de slag.
De stukken van het ministerie van Binnenlandse Zaken waren al wel goed leesbaar. Uit die stukken blijkt dat ambtenaren van dit ministerie schrijven dat het kabinet geen beroep kan doen op buitengewone omstandigheden. De ambtenaren raden het hun minister, Judith Uitermark (NSC) af.
“Volgens Binnenlandse Zaken is er geen sprake van een noodsituatie die de activering van artikel 110 en artikel 111 Vreemdelingenwet rechtvaardigt”, is te lezen in de stukken van de ambtenaren. “Inwerkingstelling daarvan zou dan ook uit het regeerprogramma moeten worden gehaald.” Onder “de huidige omstandigheden” kan het kabinet zich niet beroepen op een noodsituatie, schrijven de adviseurs.
Hoeden van de Grondwet
In een memo wordt de minister van Binnenlandse Zaken gewezen op haar “bijzondere verantwoordelijkheid voor het hoeden van de Grondwet en het rechtsstatelijk handelen van het bestuur”. Even verderop staat dat ambtenaren de “stellige overtuiging” hebben dat regelgeving “hierover met succes zal worden aangevochten bij de rechter”.
Ook schrijven ze dat “buiten het parlement om werken” alleen kan “in urgente noodsituaties”. “De motivering hiervoor ontbreekt. Dan is inzet van staatsnoodrecht democratisch en rechtstatelijk niet aanvaardbaar.”
Ook ambtenaren van het ministerie van Justitie twijfelen en wijzen er “met nadruk op dat het niet makkelijk zal zijn om tot een juridisch houdbare onderbouwing” te komen van de noodgreep. “Omdat het twijfelachtig is dat thans sprake is van buitengewone omstandigheden die noodzaken tot activering”.
In een ander stuk adviseren ambtenaren spoedwetgeving in te zetten in plaats van de noodgreep die het kabinet nu voorstaat. In het stuk schrijven adviseurs, onduidelijk van welk ministerie, dat voor de rechtvaardiging “onvoorspelbare, niet te beïnvloeden en externe factoren of gebeurtenissen” nodig zijn.
“Ontwikkelingen die al jaren aan de gang zijn en waarbij zich dit jaar geen onverwachte grote nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan, zijn over het algemeen geen argumenten voor de inzet van noodbevoegdheden maar eerder voor gewone beleidswijzigingen”, is te lezen.
Het kabinet wil een deel van de Vreemdelingenwet buiten werking stellen door een crisis uit te roepen. Het wil dan komen met noodwetgeving, zonder die in eerste instantie voor te leggen aan het parlement. Eerder zei minister Faber van Asiel en Migratie, die over het asielbeleid gaat, dat de maatregelen “juridisch getoetst” zijn.
Debat op scherp
Gisteren leidde het voornemen van noodwetging tot veel kritiek van oppositiepartijen, die vinden dat de Tweede Kamer dan buitenspel wordt gezet, omdat er alleen nog achteraf iets aan gedaan kan worden. Dat de ambtenaren, als adviseurs van het kabinet, dat ook blijken te vinden, zet het debat op scherp.
De tijdelijk fractievoorzitter van coalitiepartij NSC Van Vroonhoven werd in de eerste helft van het Miljoenennota-debat gisteren al flink onder vuur genomen vanwege haar steun aan het voornemen, dat volgens de oppositie niet past bij de rechtsstatelijkheid die haar partij hoog in het vaandel heeft staan.
EINDE
[69]
”Mevrouw Bikker(ChristenUnie):
Gisteravond vroegen we al om de stukken. Er is ook in het debat de suggestie gewekt dat er stukken zijn. Minister Faber heeft aangegeven dat ze meer tijd nodig heeft. Voor zo’n belangrijk besluit kan het niet anders dan dat datgene wat juristen hebben geadviseerd, openbaar kan worden gemaakt. Dit gaat over het staatsnoodrecht. Ik ben ook benieuwd wat de minister van Justitie aan onderliggende stukken heeft, want hij gaat over het staatsnoodrecht. Het is een ernstige zaak. Het moet goed gedocumenteerd worden op het moment dat je dat inzet. Hetzelfde geldt voor de minister van Binnenlandse Zaken. Ik deel de overweging van collega Timmermans. Dit was gisteren een essentieel onderdeel van het debat. Het is dan heel ongemakkelijk dat er nog steeds niks ligt vanuit het kabinet.”
GEVEN: CRISISTOESTAND GAAT NIET OP VOOR ASIELBELEID
19 SEPTEMBER 2024
ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 68
[70]
METRONIEUWS
TWEEDE KAMER WIL STUKKEN CRISISMAATREGELEN ASIEL ZIEN,
SCHOOF WEIGERT
19 SEPTEMBER 2024
De Tweede Kamer eist toch de adviezen op van ambtenaren en juristen aan het kabinet over de voorgenomen crisismaatregelen om het asielbeleid aan te scherpen. Premier Dick Schoof weigerde die te delen omdat er nog geen besluit over zou zijn gevallen, maar de Kamer legt zich daar niet bij neer. Ook regeringspartij NSC steunde het herhaalde verzoek. Het grote debat over de Prinsjesdag-plannen moet daarom even wachten totdat het kabinet op het verzoek is ingegaan.
Vrijwel de hele oppositie wilde niet aan de zogeheten Algemene Beschouwingen beginnen zonder de kabinetsstukken. Zo zou de Kamer niet goed kunnen oordelen en dus met de premier kunnen debatteren over de plannen voor de crisismaatregelen, waarbij de vreemdelingenwet deels buiten werking wordt gesteld. NSC viel de oppositie bij en wees erop dat de grondwet het kabinet verplicht om een Kamerlid te informeren als het daarom vraagt.
Oppositiepartijen waren niet onder de indruk van het argument van Schoof dat het besluit nog niet is genomen in de ministerraad waarvan de onderliggende stukken gedeeld kunnen worden. Rob Jetten van D66 haalde aan dat de ministerraad heeft ingestemd met het regeerprogramma en daarin ook melding wordt gemaakt van het voornemen voor de crisismaatregelen. „Daar moet dus een stuk onder liggen dat leidt tot dit besluit. Of u heeft het daar zitten bedenken in het luchtledige”, aldus de politicus.
Schoof hield vol dat het besluit nog niet is genomen en verwachtte hier „twee tot vier weken” voor nodig te hebben. „Maar we hebben dus in het kabinet nog niet hierover gesproken.” De premier had weinig begrip voor het aandringen van de Kamer. „Tsjongejongejonge, werkelijk niet te geloven dit”, verzuchtte hij voor de nog open microfoon.
EINDE
[71]
WIKIPEDIA
NICOLIEN VAN VROONHOVEN-KOK
NOS
”RECHTERHAND” VAN VROONHOVEN VERVANGT OMTZIGT:
”IS MAAR TIJDELIJK”
11 SEPTEMBER 2024
NSC-Kamerlid Nicolien van Vroonhoven, die voorlopig de zieke Pieter Omtzigt vervangt, is ervan overtuigd dat haar partijleider over een tijdje weer terug kan komen. “Het is maar tijdelijk hè”, hield ze de verzamelde pers in de Tweede Kamer voor.
Volgens Van Vroonhoven zit Omtzigt “op doktersadvies” thuis. Wat hem precies mankeert wilde ze niet zeggen, maar “we hebben een bizar jaar gehad”, daarbij wijzend op het oprichten van de partij, de campagne en de formatie. “Op een gegeven moment is de beker een beetje leeg. Dus hij neemt even een beetje gas terug.”
Als Omtzigt terugkeert, moet hij zijn werk misschien wel anders gaan indelen, denkt de vicefractievoorzitter. “Hij werkt als een dolle. Ook ’s avonds zit hij hier echt nog heel lang te werken. Misschien dat we zo’n gesprek nog met hem kunnen voeren.”
Ook al is het niet de eerste keer dat Omtzigt met burn-outklachten kampt, Van Vroonhoven wil niets weten van twijfels over zijn geschiktheid als partijleider. “Die twijfels zijn er intern niet. We kennen hem allemaal als een ongelooflijk bevlogen man die vecht voor de zaak.” Nadenken over een definitieve vervanging noemt ze “niet aan de orde”.
Omtzigt heeft op X bekendgemaakt dat hij om gezondheidsredenen de komende weken even een stap terug doet. Van Vroonhoven zal daarom volgende week de Algemene Politieke Beschouwingen doen, het belangrijke debat over de miljoenennota direct na Prinsjesdag.
Ook zal ze namens NSC het overleg met de andere coalitiepartijen voeren. “Ik ben net toegevoegd aan de appgroep.”
EINDE
[72]
”Nicolien van Vroonhoven verbaasde de Tweede Kamer toen ze zich vorige week tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen (APB) schaarde achter een verzoek van de oppositie aan het kabinet. “Ik heb twee woorden. Artikel 68 van de grondwet”, zei ze, daarmee doelend op het recht op informatie van de Kamer.”
NOS
NSC, EEN ”ONTHOOFDE” PARTIJ IN EEN COMPLEXE COALITIE
Het gaat niet zo goed met NSC. De man om wie alles draait, Pieter Omtzigt, zit oververmoeid thuis, terwijl de partij intussen met aanzienlijke tegenzin vastzit in een complexe coalitie. En het recente optreden van interim-fractievoorzitter Van Vroonhoven in het belangrijkste debat van het jaar lokte kritiek uit.
Nicolien van Vroonhoven verbaasde de Tweede Kamer toen ze zich vorige week tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen (APB) schaarde achter een verzoek van de oppositie aan het kabinet. “Ik heb twee woorden. Artikel 68 van de grondwet”, zei ze, daarmee doelend op het recht op informatie van de Kamer.
De oppositie was blij verrast, de andere coalitiepartijen waren boos en de premier was geïrriteerd. Er waren ook verbaasde blikken bij de eigen fractieleden. Van Vroonhovens steun aan de oppositie was “een spontane actie” van haar, klinkt het in de partij. Maar de actie heeft de verhoudingen met PVV, VVD en BBB verder op scherp gezet. Voor de APB hadden ze afgesproken elkaar niet te verrassen.
Geen groot fan
De steun van Van Vroonhoven voor het informatieverzoek bepaalde het verdere verloop van het debat, dat bijna alleen nog ging over al dan niet zwartgelakte documenten. Daarin was te lezen dat ambtenaren de inzet van noodrecht om de komst van asielzoekers in te perken geen goed idee vinden.
Het is geen geheim dat NSC (de partij van goed bestuur en rechtsstatelijkheid) geen groot fan is van het inzetten van noodrecht, omdat het parlement daarmee buiten spel wordt gezet. Dat de documenten openbaar werden, kwam de partij (en NSC-minister van Binnenlandse Zaken Judith Uitermark) dus niet slecht uit. Maar de fractie heeft deze noodrechtroute wel zo afgesproken in het coalitieakkoord.
In het eerste coalitieoverleg vanochtend tussen de leiders van PVV, VVD, NSC en BBB werd Van Vroonhoven beschuldigd van een vooropgezet plan. Met haar Artikel-68-opmerking zou ze de asielafspraak hebben willen torpederen. Zelf ontkent ze dat. Van Vroonhoven zou er in het overleg op hebben gewezen dat de anderen haar eerder in het debat juist niet te hulp schoten toen ze over het noodrecht onder vuur werd genomen.
NSC lijkt voor te sorteren op het niet inzetten van noodrecht, tot irritatie vooral van PVV-leider Wilders. Die wil de noodrechtroute helemaal uitspelen, al was het maar om te laten zien dat hij alles op alles zet om het asielprobleem zo snel mogelijk aan te pakken.
Klem
De kwestie toont de klem waarin NSC zich bevindt. Omtzigt vond dat de verkiezingsuitslag hem haast verplichtte in een coalitie met de PVV te stappen. Maar er leven principiële bezwaren in zijn partij (bij hemzelf, maar nog meer bij Van Vroonhoven).
En hoewel de twintig NSC-parlementariërs allemaal hebben getekend voor het coalitieakkoord, is de fractie nog steeds verdeeld over die samenwerking en valt regelmatig het woord “buikpijn”.
Onthoofd
PVV, VVD en BBB beschouwen NSC als de minst stabiele factor van de coalitie. Zo klinkt het dat er geen afspraken te maken zijn met de partij, dat Omtzigt nog aan de knoppen zit, en dat hij de oppositie zou hebben ‘gevoed’ met informatie bij de APB. Ook wordt bij de coalitiepartijen openlijk gespeculeerd over een breuk in de fractie en welke NSC-Kamerleden dan eventueel in het coalitiekamp zouden blijven.
Hoewel een Kamerlid de partij “onthoofd” noemt na het tijdelijke vertrek van Omtzigt, zijn er geen signalen dat de fractie op instorten staat. Maar dat met zoiets in de coalitie rekening wordt gehouden, zegt iets over het onderlinge vertrouwen.
Wat de sfeer bij NSC niet ten goede komt, is een recente peiling van EenVandaag. Drie zetels blijven er daarin over van de twintig die de partij nu heeft in de Tweede Kamer (in de vorige peiling van een maand geleden waren dat er nog 9). Opvallend: van die virtuele NSC-kiezers wil iets meer dan de helft dat Pieter Omtzigt na zijn ziekte terugkeert als fractievoorzitter. Iets minder dan helft wil dat dus niet, terwijl oprichter Omtzigt het gezicht van de partij is.
Wanneer Omtzigt weer terugkomt, is niet bekend. “De komende weken” in ieder geval niet, zei de partijleider twee weken terug. Voorlopig lijken de problemen dus vooral op het bordje van Van Vroonhoven te liggen.
EINDE
DE NEDERLANDSE GRONDWET
ARTIKEL 68
INLICHTINGENPLICHT
MINISTERS, STAATSSECRETARISSEN:
INTERPELLATIE
De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.
[73]
ZWARTGELAKTE STUKKEN WAARMEE SCHOOF AANVANKELIJK KWAM
AANZETTEN
RIJKSOVERHEID
AMBTELIJKE STUKKEN OVER TOEPASSING ARTIKELEN 110 EN 111 VREEMDELINGENWET 2000
Publicatie | 19-09-2024
Stukken van het kabinet over de toepassing van de artikelen 110 en 111 van de Vreemdelingenwet 2000.
” Premier Schoof zegde daarop toe dat de ongelakte stukken alsnog naar de Kamer gaan. Na de schorsing voor het avondeten kan de Kamer daarmee waarschijnlijk aan de slag.”
NOS
KAMER IN DE BAN VAN AMBTELIJK ADVIES VOOR
NOODWET VOOR ASIEL
19 SEPTEMBER 2024
Op de tweede dag van de Algemene Politieke Beschouwingen spelen ambtelijke adviezen over het uitroepen van een crisistoestand om harde asielmaatregelen mogelijk te maken een grote rol. De oppositie dwong vanochtend af dat de ambtelijke adviezen openbaar gemaakt werden, maar was ontevreden toen bleek dat de stukken van het ministerie van Justitie grotendeels zwartgelakt waren.
Premier Schoof zegde daarop toe dat de ongelakte stukken alsnog naar de Kamer gaan. Na de schorsing voor het avondeten kan de Kamer daarmee waarschijnlijk aan de slag.
De stukken van het ministerie van Binnenlandse Zaken waren al wel goed leesbaar. Uit die stukken blijkt dat ambtenaren van dit ministerie schrijven dat het kabinet geen beroep kan doen op buitengewone omstandigheden. De ambtenaren raden het hun minister, Judith Uitermark (NSC) af.
“Volgens Binnenlandse Zaken is er geen sprake van een noodsituatie die de activering van artikel 110 en artikel 111 Vreemdelingenwet rechtvaardigt”, is te lezen in de stukken van de ambtenaren. “Inwerkingstelling daarvan zou dan ook uit het regeerprogramma moeten worden gehaald.” Onder “de huidige omstandigheden” kan het kabinet zich niet beroepen op een noodsituatie, schrijven de adviseurs.
Hoeden van de Grondwet
In een memo wordt de minister van Binnenlandse Zaken gewezen op haar “bijzondere verantwoordelijkheid voor het hoeden van de Grondwet en het rechtsstatelijk handelen van het bestuur”. Even verderop staat dat ambtenaren de “stellige overtuiging” hebben dat regelgeving “hierover met succes zal worden aangevochten bij de rechter”.
Ook schrijven ze dat “buiten het parlement om werken” alleen kan “in urgente noodsituaties”. “De motivering hiervoor ontbreekt. Dan is inzet van staatsnoodrecht democratisch en rechtstatelijk niet aanvaardbaar.”
Ook ambtenaren van het ministerie van Justitie twijfelen en wijzen er “met nadruk op dat het niet makkelijk zal zijn om tot een juridisch houdbare onderbouwing” te komen van de noodgreep. “Omdat het twijfelachtig is dat thans sprake is van buitengewone omstandigheden die noodzaken tot activering”.
In een ander stuk adviseren ambtenaren spoedwetgeving in te zetten in plaats van de noodgreep die het kabinet nu voorstaat. In het stuk schrijven adviseurs, onduidelijk van welk ministerie, dat voor de rechtvaardiging “onvoorspelbare, niet te beïnvloeden en externe factoren of gebeurtenissen” nodig zijn.
“Ontwikkelingen die al jaren aan de gang zijn en waarbij zich dit jaar geen onverwachte grote nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan, zijn over het algemeen geen argumenten voor de inzet van noodbevoegdheden maar eerder voor gewone beleidswijzigingen”, is te lezen.
Het kabinet wil een deel van de Vreemdelingenwet buiten werking stellen door een crisis uit te roepen. Het wil dan komen met noodwetgeving, zonder die in eerste instantie voor te leggen aan het parlement. Eerder zei minister Faber van Asiel en Migratie, die over het asielbeleid gaat, dat de maatregelen “juridisch getoetst” zijn.
Debat op scherp
Gisteren leidde het voornemen van noodwetging tot veel kritiek van oppositiepartijen, die vinden dat de Tweede Kamer dan buitenspel wordt gezet, omdat er alleen nog achteraf iets aan gedaan kan worden. Dat de ambtenaren, als adviseurs van het kabinet, dat ook blijken te vinden, zet het debat op scherp.
De tijdelijk fractievoorzitter van coalitiepartij NSC Van Vroonhoven werd in de eerste helft van het Miljoenennota-debat gisteren al flink onder vuur genomen vanwege haar steun aan het voornemen, dat volgens de oppositie niet past bij de rechtsstatelijkheid die haar partij hoog in het vaandel heeft staan.
EINDE
Reacties uitgeschakeld voor Noot 74/Pittige Tijden
NSC, EEN ”ONTHOOFDE” PARTIJ IN EEN COMPLEXE COALITIE
Het gaat niet zo goed met NSC. De man om wie alles draait, Pieter Omtzigt, zit oververmoeid thuis, terwijl de partij intussen met aanzienlijke tegenzin vastzit in een complexe coalitie. En het recente optreden van interim-fractievoorzitter Van Vroonhoven in het belangrijkste debat van het jaar lokte kritiek uit.
Nicolien van Vroonhoven verbaasde de Tweede Kamer toen ze zich vorige week tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen (APB) schaarde achter een verzoek van de oppositie aan het kabinet. “Ik heb twee woorden. Artikel 68 van de grondwet”, zei ze, daarmee doelend op het recht op informatie van de Kamer.
De oppositie was blij verrast, de andere coalitiepartijen waren boos en de premier was geïrriteerd. Er waren ook verbaasde blikken bij de eigen fractieleden. Van Vroonhovens steun aan de oppositie was “een spontane actie” van haar, klinkt het in de partij. Maar de actie heeft de verhoudingen met PVV, VVD en BBB verder op scherp gezet. Voor de APB hadden ze afgesproken elkaar niet te verrassen.
Geen groot fan
De steun van Van Vroonhoven voor het informatieverzoek bepaalde het verdere verloop van het debat, dat bijna alleen nog ging over al dan niet zwartgelakte documenten. Daarin was te lezen dat ambtenaren de inzet van noodrecht om de komst van asielzoekers in te perken geen goed idee vinden.
Het is geen geheim dat NSC (de partij van goed bestuur en rechtsstatelijkheid) geen groot fan is van het inzetten van noodrecht, omdat het parlement daarmee buiten spel wordt gezet. Dat de documenten openbaar werden, kwam de partij (en NSC-minister van Binnenlandse Zaken Judith Uitermark) dus niet slecht uit. Maar de fractie heeft deze noodrechtroute wel zo afgesproken in het coalitieakkoord.
In het eerste coalitieoverleg vanochtend tussen de leiders van PVV, VVD, NSC en BBB werd Van Vroonhoven beschuldigd van een vooropgezet plan. Met haar Artikel-68-opmerking zou ze de asielafspraak hebben willen torpederen. Zelf ontkent ze dat. Van Vroonhoven zou er in het overleg op hebben gewezen dat de anderen haar eerder in het debat juist niet te hulp schoten toen ze over het noodrecht onder vuur werd genomen.
NSC lijkt voor te sorteren op het niet inzetten van noodrecht, tot irritatie vooral van PVV-leider Wilders. Die wil de noodrechtroute helemaal uitspelen, al was het maar om te laten zien dat hij alles op alles zet om het asielprobleem zo snel mogelijk aan te pakken.
Klem
De kwestie toont de klem waarin NSC zich bevindt. Omtzigt vond dat de verkiezingsuitslag hem haast verplichtte in een coalitie met de PVV te stappen. Maar er leven principiële bezwaren in zijn partij (bij hemzelf, maar nog meer bij Van Vroonhoven).
En hoewel de twintig NSC-parlementariërs allemaal hebben getekend voor het coalitieakkoord, is de fractie nog steeds verdeeld over die samenwerking en valt regelmatig het woord “buikpijn”.
Onthoofd
PVV, VVD en BBB beschouwen NSC als de minst stabiele factor van de coalitie. Zo klinkt het dat er geen afspraken te maken zijn met de partij, dat Omtzigt nog aan de knoppen zit, en dat hij de oppositie zou hebben ‘gevoed’ met informatie bij de APB. Ook wordt bij de coalitiepartijen openlijk gespeculeerd over een breuk in de fractie en welke NSC-Kamerleden dan eventueel in het coalitiekamp zouden blijven.
Hoewel een Kamerlid de partij “onthoofd” noemt na het tijdelijke vertrek van Omtzigt, zijn er geen signalen dat de fractie op instorten staat. Maar dat met zoiets in de coalitie rekening wordt gehouden, zegt iets over het onderlinge vertrouwen.
Wat de sfeer bij NSC niet ten goede komt, is een recente peiling van EenVandaag. Drie zetels blijven er daarin over van de twintig die de partij nu heeft in de Tweede Kamer (in de vorige peiling van een maand geleden waren dat er nog 9). Opvallend: van die virtuele NSC-kiezers wil iets meer dan de helft dat Pieter Omtzigt na zijn ziekte terugkeert als fractievoorzitter. Iets minder dan helft wil dat dus niet, terwijl oprichter Omtzigt het gezicht van de partij is.
Wanneer Omtzigt weer terugkomt, is niet bekend. “De komende weken” in ieder geval niet, zei de partijleider twee weken terug. Voorlopig lijken de problemen dus vooral op het bordje van Van Vroonhoven te liggen.
EINDE
”Na twee dagen debatteren in de Tweede Kamer over de Prinsjesdagstukken is duidelijk dat premier Schoof voldoende steun heeft van de fracties van PVV, VVD, NSC en BBB en zijn ministerploeg. Hij heeft de boel bij elkaar weten te houden. Wel werd duidelijk dat het wantrouwen tussen vooral PVV en NSC groot is.
De vier partijen hebben de afspraak dat zij afwijkende standpunten in mogen nemen, maar vooral op het gebied van asiel werd duidelijk dat PVV en NSC mijlenver uit elkaar liggen. Een conflict over strengere asielwetgeving binnen het kabinet is niet uitgesloten.
NOS
KABINET-SCHOOF SLALOMT LANGS PROBLEMEN,
”VERHOUDINGEN COALITIE ZEER SLECHT”
20 SEPTEMBER 2024
Na twee dagen debatteren in de Tweede Kamer over de Prinsjesdagstukken is duidelijk dat premier Schoof voldoende steun heeft van de fracties van PVV, VVD, NSC en BBB en zijn ministerploeg. Hij heeft de boel bij elkaar weten te houden. Wel werd duidelijk dat het wantrouwen tussen vooral PVV en NSC groot is.
De vier partijen hebben de afspraak dat zij afwijkende standpunten in mogen nemen, maar vooral op het gebied van asiel werd duidelijk dat PVV en NSC mijlenver uit elkaar liggen. Een conflict over strengere asielwetgeving binnen het kabinet is niet uitgesloten.
Op het financiële vlak zijn de vier partijen eensgezind in het feit dat zij zich aan de afspraken houden. De oppositie kreeg het niet voor elkaar om ze uit elkaar te spelen voor bijvoorbeeld meer geld voor het onderwijs en lagere huren. Wel heeft het kabinet toegezegd mee te willen denken over het schrappen van de hogere btw op sport en cultuur op voorwaarde dat het belastinggeld dat dat kost ergens anders wordt gevonden.
Voor Schoof was het de eerste keer dat hij in een debat zijn eigen kabinetsbeleid moest verdedigen als partijloze minister-president. Veel fractievoorzitters wilden weten hoe hij dat invult.
De oppositie hamerde de hele dag op het belang van adviezen van ambtenaren over de asielnoodwet. In de adviezen staat dat het kabinet hoogstwaarschijnlijk niet juridisch kan onderbouwen dat het staatsnoodrecht van de Vreemdelingenwet ingezet kan worden om snelle en strenge asielmaatregelen te nemen.
Er is geen sprake van een urgente noodsituatie maar van een probleem dat al langer speelt. Dat kan ook met gewone wetgeving, luidt het advies.
Door de noodwet kan het kabinet besluiten nemen en pas achteraf goedkeuring vragen aan de Tweede Kamer in plaats van vooraf. Dat is een zwaar middel waarschuwden de ambtenaren. Ook wezen zij op de mogelijke schending van grondrechten van asielzoekers. “Staatsrechtelijk vandalisme”, noemde GL-PvdA-leider Timmermans het voornemen de noodwet in te roepen.
Aan het sturen van de stukken naar de Tweede Kamer ging veel gedoe vooraf. Schoof vond het in eerste instantie niet nodig omdat de adviezen gaan over kabinetsvoornemens en nog niet over afgeronde besluiten uit de ministerraad. Maar de oppositie bleef aandringen.
Opvallend genoeg gaf fractievoorzitter Van Vroonhoven van NSC, de tijdelijke vervanger van Pieter Omtzigt, het laatste duwtje. Ze liep naar de microfoon en zei: “Ik heb twee woorden. Artikel 68 van de grondwet.” Daarin staat dat het kabinet gevraagde informatie moet geven mits dit niet in strijd is met het belang van de staat. Het kabinet besloot de stukken naar de Kamer te sturen. En dat zette een urenlang debat over de adviezen van de ambtenaren in gang.
Daarbij ging het eerst over de zwartgelakte delen in de stukken. “Een minachting van de Kamer”, vond D66-leider Jetten. De Kamerleden zwaaiden demonstratief met de zwarte pagina’s. Later stuurde het kabinet nog stukken zonder weggelakte delen naar de Kamer, maar daar bleek niet heel veel anders uit.
Daarna ging het weer over waarom noodwetgeving volgens het kabinet nodig was. Schoof bleef erbij dat de oppositie te vroeg is met kritiek omdat het kabinet er nog niet mee bezig is. Het is niet meer dan een afspraak uit het ‘hoofdlijnenakkoord’ van PVV, VVD, NSC en BBB die in het regeerprogramma van het kabinet is overgenomen, zei hij.
De urenlange discussie lokte PVV en VVD uit om juist te pleiten voor vaart achter alle asielwetgeving: de noodbepaling uit de Vreemdelingenwet, de tijdelijke asielcrisiswet en alle andere maatregelen uit het regeerprogramma. “We kunnen hier wel tot diep in de nacht over praten, maar kom gewoon snel met deugdelijke wetgeving”, zei fractievoorzitter Yesilgöz. “Dan kunnen we daar als Kamer over oordelen.”
Ook Wilders wil niets van afzwakking weten. “Ik heb niet de ruggengraat van een banaan”, zei hij tegen de camera’s in de gangen van de Tweede Kamer. Hij vindt dat het kabinet eerst moet proberen met een juridisch houdbare onderbouwing van de noodwetgeving te komen. “De minister heeft hier nog niet eens de kans voor gehad.”
Een motie die het kabinet oproept af te zien van de noodwet haalde geen meerderheid. De oppositiepartijen hoopten misschien stiekem op steun van NSC, maar die vlieger ging niet op. “Goed bestuur is ook afspraken maken en je eraan houden”, zei Van Vroonhoven (NSC). “We weten hoe belangrijk dit is voor de heer Wilders.”
Het debat was dus ook een nadere kennismaking met de minister-president als persoon, al was hij tot vlak voor het eind terughoudend. Hoe kijkt hij naar de toekomst van het land, wat is zijn mensbeeld, wilden verschillende fractievoorzitters weten. Schoof zei niet de indruk te hebben dat de mensen in het land zitten te wachten op zijn mensbeeld. Hij maakte er weinig woorden aan vuil. “Het is een mensbeeld dat zich ongetwijfeld in 67 jaar heeft gevormd.”
Op andere momenten toonde Schoof zich bevlogen. “Als ik zeg dat ik de premier van iedereen wil zijn, is dat geen loze kreet.” Toen fractievoorzitter Dijk van de SP fel zei dat Schoof armoede niet echt een probleem vindt zei die dat kinderarmoede hem “naar de keel” grijpt. En door een openstaande microfoon werd duidelijk dat de minister-president weinig begrip kon opbrengen voor de langdurige discussie over de asielstukken.
“Tjonge jonge jonge”, verzuchtte hij:
Aan andere onderwerpen besteedde de Kamer weinig tijd. Maar NSC wilde nog wel even weten of het kabinet de transgenderwet van het vorige kabinet ging intrekken. Dat was Schoof niet van plan, hij vindt dat aan de Tweede Kamer. Van Vroonhoven neemt daar geen genoegen mee. “Dan vraagt u in feite aan mij een motie van wantrouwen tegen u in te dienen”, zei ze. “Geintje.”
Het geintje van Van Vroonhoven zorgde voor een hoop rumoer en ontsteltenis bij de ministers in vak K. En helemaal zonder betekenis was dit geintje niet, wilden Kamerleden anoniem wel kwijt in de wandelgangen. Het wantrouwen tussen NSC en de drie andere partijen is groot.
Politiek verslaggever Xander van der Wulp:
“Premier Schoof en zijn kabinet kunnen na heel moeilijke uren weer een beetje opgelucht ademhalen want het debat zit erop. Maar het politieke probleem is de wereld nog niet uit. Hij heeft de opdracht om strenge maatregelen te nemen op het gebied van asiel. Maar hij moet het met al zijn ministers nog wel eens worden over hóé ze dat gaan doen.
Met noodrecht, met een spoedwet, een asielcrisiswet. Of het ze snel lukt om het daarover eens te worden is zeer de vraag. De meningsverschillen binnen het kabinet en vooral tussen de PVV en NSC zijn enorm. Dit is een kwestie die zelfs de komende tijd al het voortbestaan van dit jonge kabinet in gevaar kan brengen, want de verhoudingen zijn zeer slecht.”
EINDE
Reacties uitgeschakeld voor Noot 75/Pittige Tijden
Den HaagHet kabinet moet niet alleen aan noodwetgeving op het gebied van asiel werken, maar daarnaast ook spoedwetgeving voorbereiden, vindt VVD-leider Dilan Yeşilgöz. „Doe het maar lekker parallel”, zei ze zichtbaar geïrriteerd tegen premier Dick Schoof.
Bij noodwetgeving wordt het parlement voor enkele maanden buitenspel gezet, iets waar de oppositie grote moeite mee heeft. Bij spoedwetgeving krijgen de Eerste en Tweede Kamer nog wel de kans zich er vooraf over te buigen. In de Eerste Kamer heeft de coalitie geen meerderheid.
De premier verdedigde in het debat keer op keer dat het kabinet voornemens is om met noodwetgeving te komen, maar daar eerst nog over moet praten in de ministerraad. Maar Yeşilgöz vindt dat er donderdag al veel te lang over is gesproken. „Het had al af kunnen zijn”, zei ze ook tegen minister Marjolein Faber (Asiel). „We zijn echt te veel tijd kwijt.”
Yeşilgöz: ga aan de slag
Yeşilgöz wil bovendien dat het kabinet met deugdelijke wetgeving komt, „dat ook écht staat en ook écht werkt”. Ambtenaren spraken zich heel duidelijk uit tegen de noodwetgeving, bleek uit donderdag gedeelde stukken: de huidige omstandigheden zijn niet ernstig genoeg om tot noodwetgeving over te gaan, waarschuwen zij.
Schoof wil met een „tijdlijn” komen waarin hij schetst welke asielwetten hij allemaal voorbereidt. Maar daar heeft Yeşilgöz geen behoefte aan: „ik hoef geen ’timetable” ga aan de slag.”
Kritiek op voorstel
CDA-leider Henri Bontenbal is geen voorstander van wat Yeşilgöz voorstelt. Het levert ambtenaren veel werk op om twee ’sporen’ tegelijkertijd uit te werken. „Als je zoveel haast hebt, ga je niet twee keer ambtelijke capaciteit inzetten.” Ook vindt hij dat de politiek zich „verschuilt” achter ambtenaren, door de keuze voor de beste route bij hen te laten. „Kies nou, maak nou gewoon een goede, politieke keuze.” Voor Bontenbal zou die keuze op spoedwetgeving moeten vallen.
EINDE
[77]
”Bij noodwetgeving wordt het parlement voor enkele maanden buitenspel gezet, iets waar de oppositie grote moeite mee heeft. Bij spoedwetgeving krijgen de Eerste en Tweede Kamer nog wel de kans zich er vooraf over te buigen. In de Eerste Kamer heeft de coalitie geen meerderheid.”
HAARLEMS DAGBLAD
YESILGOZ WIL DAT KABINET OOK AAN SPOEDWET WERKT
19 SEPTEMBER 2024
ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 76
[78]
NOS
ASIELMINISTER FABER DENKT NOODRECHT TE KUNNEN DOORZETTEN
20 SEPTEMBER
Minister Faber van Asiel en Migratie denkt nog steeds dat het kabinet noodmaatregelen kan nemen door een beroep te doen op “buitengewone omstandigheden” in de Vreemdelingenwet. De Algemene Beschouwingen in de Tweede Kamer stonden de afgelopen twee dagen voor een groot deel in het teken van discussies over dat voornemen van het kabinet.
Veel Kamerleden zijn kritisch over deze methode, vooral omdat er noodmaatregelen kunnen worden genomen zonder voorafgaande toestemming van de Kamer. En gisteren bleek dat ook ambtenaren er zeer kritisch over hebben geadviseerd.
Faber zei vanochtend dat ze ervan overtuigd is dat er een crisis is. “Ik ga voor het noodrecht en daar zetten we op in, want dan kan ik heel snel maatregelen nemen. Dit land snakt naar veranderingen. Het beleid moet om. Dat kan het snelst als ik een juridische asielcrisis kan uitroepen.”
‘Ambtenaren hebben adviserende taak’
Volgens haar zijn er wel degelijk mogelijkheden om de noodroute te proberen en ze denkt nog steeds dat ze dat kan onderbouwen: “Ik waardeer de ambtenaren zeer, maar zij hebben een adviserende taak en het is uiteindelijk aan de minister en aan het kabinet om te besluiten wat we doen.”
In het debat kwam gisteren ook aan de orde of er geen ‘gewone’ spoedwet kan worden ingediend, waardoor de Tweede en Eerste Kamer eerst toestemming moeten geven voor er maatregelen worden genomen. PVV’er Faber ziet daar weinig in. “Dat is een veel langer traject, dan spreek ik eerder in maanden dan in dagen.” Ze wil er niet op vooruitlopen of de spoedwet toch een mogelijkheid is als het met de noodmaatregelen niet lukt.
‘Dragende motivering’
Minister Uitermark van Binnenlandse Zaken benadrukte vanochtend dat je een “dragende motivering” moet hebben voordat de uitzonderingsbepalingen in de Vreemdelingenwet worden ingezet. “Dat vind ik heel belangrijk; daar hebben mijn ambtenaren naar gekeken met de stukken die ze op dat moment hadden”, zei Uitermark. “Mevrouw Faber moet nog met de dragende motivering komen.” Die kans moet ze ook krijgen, zei de NSC-minister. Als het met de noodroute niet lukt, is volgens haar de spoedwet ook een optie.
Uitermark voegde eraan toe dat ze staat voor de rechtsstaat, maar dat het hele kabinet dat doet: “Ook mevrouw Faber zal handelen binnen de grenzen van het recht en de wet.” Het kabinet zal binnenkort knopen doorhakken over hoe het nu verdergaat.
Schoof: nog geen besluit genomen
Premier Schoof onderstreepte gisteren en vandaag verschillende keren dat er nog geen besluit is genomen. Hij zei na de vergadering van het kabinet dat de inzet blijft om het volgens de uitzonderingsbepalingen van de Vreemdelingenwet te doen. “Maar tegelijkertijd betrekken we alle adviezen en opvattingen en ook het debat in de Kamer bij onze uiteindelijke afweging, die er ook over gaat of we tot een dragende motivering kunnen komen.”
In het Kamerdebat sloot de coalitie gisteren uiteindelijk de rijen, maar het is wel duidelijk dat PVV en NSC heel verschillend over het asielbeleid denken. PVV-voorman Wilders hecht sterk aan het ‘noodplan’. Maar waarnemend NSC-fractievoorzitter Van Vroonhoven wees gisteren, net als partijgenoot Uitermark vandaag, op het belang van een dragende motivering. Ze heeft er een hard hoofd in dat het plan er komt. “Maar we gaan het proberen”, zei ze ook.
EINDE
[79]
”Ook Wilders wil niets van afzwakking weten. “Ik heb niet de ruggengraat van een banaan”, zei hij tegen de camera’s in de gangen van de Tweede Kamer”
NOS
NOS
KABINET-SCHOOF SLALOMT LANGS PROBLEMEN,
”VERHOUDINGEN COALITIE ZEER SLECHT”
20 SEPTEMBER 2024
Na twee dagen debatteren in de Tweede Kamer over de Prinsjesdagstukken is duidelijk dat premier Schoof voldoende steun heeft van de fracties van PVV, VVD, NSC en BBB en zijn ministerploeg. Hij heeft de boel bij elkaar weten te houden. Wel werd duidelijk dat het wantrouwen tussen vooral PVV en NSC groot is.
De vier partijen hebben de afspraak dat zij afwijkende standpunten in mogen nemen, maar vooral op het gebied van asiel werd duidelijk dat PVV en NSC mijlenver uit elkaar liggen. Een conflict over strengere asielwetgeving binnen het kabinet is niet uitgesloten.
Op het financiële vlak zijn de vier partijen eensgezind in het feit dat zij zich aan de afspraken houden. De oppositie kreeg het niet voor elkaar om ze uit elkaar te spelen voor bijvoorbeeld meer geld voor het onderwijs en lagere huren. Wel heeft het kabinet toegezegd mee te willen denken over het schrappen van de hogere btw op sport en cultuur op voorwaarde dat het belastinggeld dat dat kost ergens anders wordt gevonden.
Voor Schoof was het de eerste keer dat hij in een debat zijn eigen kabinetsbeleid moest verdedigen als partijloze minister-president. Veel fractievoorzitters wilden weten hoe hij dat invult.
De oppositie hamerde de hele dag op het belang van adviezen van ambtenaren over de asielnoodwet. In de adviezen staat dat het kabinet hoogstwaarschijnlijk niet juridisch kan onderbouwen dat het staatsnoodrecht van de Vreemdelingenwet ingezet kan worden om snelle en strenge asielmaatregelen te nemen.
Er is geen sprake van een urgente noodsituatie maar van een probleem dat al langer speelt. Dat kan ook met gewone wetgeving, luidt het advies.
Door de noodwet kan het kabinet besluiten nemen en pas achteraf goedkeuring vragen aan de Tweede Kamer in plaats van vooraf. Dat is een zwaar middel waarschuwden de ambtenaren. Ook wezen zij op de mogelijke schending van grondrechten van asielzoekers. “Staatsrechtelijk vandalisme”, noemde GL-PvdA-leider Timmermans het voornemen de noodwet in te roepen.
Aan het sturen van de stukken naar de Tweede Kamer ging veel gedoe vooraf. Schoof vond het in eerste instantie niet nodig omdat de adviezen gaan over kabinetsvoornemens en nog niet over afgeronde besluiten uit de ministerraad. Maar de oppositie bleef aandringen.
Opvallend genoeg gaf fractievoorzitter Van Vroonhoven van NSC, de tijdelijke vervanger van Pieter Omtzigt, het laatste duwtje. Ze liep naar de microfoon en zei: “Ik heb twee woorden. Artikel 68 van de grondwet.” Daarin staat dat het kabinet gevraagde informatie moet geven mits dit niet in strijd is met het belang van de staat. Het kabinet besloot de stukken naar de Kamer te sturen. En dat zette een urenlang debat over de adviezen van de ambtenaren in gang.
Daarbij ging het eerst over de zwartgelakte delen in de stukken. “Een minachting van de Kamer”, vond D66-leider Jetten. De Kamerleden zwaaiden demonstratief met de zwarte pagina’s. Later stuurde het kabinet nog stukken zonder weggelakte delen naar de Kamer, maar daar bleek niet heel veel anders uit.
Daarna ging het weer over waarom noodwetgeving volgens het kabinet nodig was. Schoof bleef erbij dat de oppositie te vroeg is met kritiek omdat het kabinet er nog niet mee bezig is. Het is niet meer dan een afspraak uit het ‘hoofdlijnenakkoord’ van PVV, VVD, NSC en BBB die in het regeerprogramma van het kabinet is overgenomen, zei hij.
De urenlange discussie lokte PVV en VVD uit om juist te pleiten voor vaart achter alle asielwetgeving: de noodbepaling uit de Vreemdelingenwet, de tijdelijke asielcrisiswet en alle andere maatregelen uit het regeerprogramma. “We kunnen hier wel tot diep in de nacht over praten, maar kom gewoon snel met deugdelijke wetgeving”, zei fractievoorzitter Yesilgöz. “Dan kunnen we daar als Kamer over oordelen.”
Ook Wilders wil niets van afzwakking weten. “Ik heb niet de ruggengraat van een banaan”, zei hij tegen de camera’s in de gangen van de Tweede Kamer. Hij vindt dat het kabinet eerst moet proberen met een juridisch houdbare onderbouwing van de noodwetgeving te komen. “De minister heeft hier nog niet eens de kans voor gehad.”
Een motie die het kabinet oproept af te zien van de noodwet haalde geen meerderheid. De oppositiepartijen hoopten misschien stiekem op steun van NSC, maar die vlieger ging niet op. “Goed bestuur is ook afspraken maken en je eraan houden”, zei Van Vroonhoven (NSC). “We weten hoe belangrijk dit is voor de heer Wilders.”
Het debat was dus ook een nadere kennismaking met de minister-president als persoon, al was hij tot vlak voor het eind terughoudend. Hoe kijkt hij naar de toekomst van het land, wat is zijn mensbeeld, wilden verschillende fractievoorzitters weten. Schoof zei niet de indruk te hebben dat de mensen in het land zitten te wachten op zijn mensbeeld. Hij maakte er weinig woorden aan vuil. “Het is een mensbeeld dat zich ongetwijfeld in 67 jaar heeft gevormd.”
Op andere momenten toonde Schoof zich bevlogen. “Als ik zeg dat ik de premier van iedereen wil zijn, is dat geen loze kreet.” Toen fractievoorzitter Dijk van de SP fel zei dat Schoof armoede niet echt een probleem vindt zei die dat kinderarmoede hem “naar de keel” grijpt. En door een openstaande microfoon werd duidelijk dat de minister-president weinig begrip kon opbrengen voor de langdurige discussie over de asielstukken.
“Tjonge jonge jonge”, verzuchtte hij:
Aan andere onderwerpen besteedde de Kamer weinig tijd. Maar NSC wilde nog wel even weten of het kabinet de transgenderwet van het vorige kabinet ging intrekken. Dat was Schoof niet van plan, hij vindt dat aan de Tweede Kamer. Van Vroonhoven neemt daar geen genoegen mee. “Dan vraagt u in feite aan mij een motie van wantrouwen tegen u in te dienen”, zei ze. “Geintje.”
Het geintje van Van Vroonhoven zorgde voor een hoop rumoer en ontsteltenis bij de ministers in vak K. En helemaal zonder betekenis was dit geintje niet, wilden Kamerleden anoniem wel kwijt in de wandelgangen. Het wantrouwen tussen NSC en de drie andere partijen is groot.
Politiek verslaggever Xander van der Wulp:
“Premier Schoof en zijn kabinet kunnen na heel moeilijke uren weer een beetje opgelucht ademhalen want het debat zit erop. Maar het politieke probleem is de wereld nog niet uit. Hij heeft de opdracht om strenge maatregelen te nemen op het gebied van asiel. Maar hij moet het met al zijn ministers nog wel eens worden over hóé ze dat gaan doen.
Met noodrecht, met een spoedwet, een asielcrisiswet. Of het ze snel lukt om het daarover eens te worden is zeer de vraag. De meningsverschillen binnen het kabinet en vooral tussen de PVV en NSC zijn enorm. Dit is een kwestie die zelfs de komende tijd al het voortbestaan van dit jonge kabinet in gevaar kan brengen, want de verhoudingen zijn zeer slecht.”
EINDE
Reacties uitgeschakeld voor Noten 76 t/m 79/Pittige Tijden
It is very difficult and arduous to create and sustain a democracy — but history shows that closing one down is much simpler. You simply have to be willing to take the 10 steps.
Last autumn, there was a military coup in Thailand. The leaders of the coup took a number of steps, rather systematically, as if they had a shopping list. In a sense, they did. Within a matter of days, democracy had been closed down: the coup leaders declared martial law, sent armed soldiers into residential areas, took over radio and TV stations, issued restrictions on the press, tightened some limits on travel, and took certain activists into custody.
They were not figuring these things out as they went along. If you look at history, you can see that there is essentially a blueprint for turning an open society into a dictatorship. That blueprint has been used again and again in more and less bloody, more and less terrifying ways. But it is always effective. It is very difficult and arduous to create and sustain a democracy – but history shows that closing one down is much simpler. You simply have to be willing to take the 10 steps.
As difficult as this is to contemplate, it is clear, if you are willing to look, that each of these 10 steps has already been initiated today in the United States by the Bush administration.
Because Americans like me were born in freedom, we have a hard time even considering that it is possible for us to become as unfree – domestically – as many other nations. Because we no longer learn much about our rights or our system of government – the task of being aware of the constitution has been outsourced from citizens’ ownership to being the domain of professionals such as lawyers and professors – we scarcely recognise the checks and balances that the founders put in place, even as they are being systematically dismantled. Because we don’t learn much about European history, the setting up of a department of “homeland” security – remember who else was keen on the word “homeland” – didn’t raise the alarm bells it might have.
It is my argument that, beneath our very noses, George Bush and his administration are using time-tested tactics to close down an open society. It is time for us to be willing to think the unthinkable – as the author and political journalist Joe Conason, has put it, that it can happen here. And that we are further along than we realise.
Conason eloquently warned of the danger of American authoritarianism. I am arguing that we need also to look at the lessons of European and other kinds of fascism to understand the potential seriousness of the events we see unfolding in the US.
1 Invoke a terrifying internal and external enemy
After we were hit on September 11 2001, we were in a state of national shock. Less than six weeks later, on October 26 2001, the USA Patriot Act was passed by a Congress that had little chance to debate it; many said that they scarcely had time to read it. We were told we were now on a “war footing”; we were in a “global war” against a “global caliphate” intending to “wipe out civilisation”. There have been other times of crisis in which the US accepted limits on civil liberties, such as during the civil war, when Lincoln declared martial law, and the second world war, when thousands of Japanese-American citizens were interned. But this situation, as Bruce Fein of the American Freedom Agenda has noted, is unprecedented: all our other wars had an endpoint, so the pendulum was able to swing back toward freedom; this war is defined as open-ended in time and without national boundaries in space – the globe itself is the battlefield. “This time,” Fein says, “there will be no defined end.”
Creating a terrifying threat – hydra-like, secretive, evil – is an old trick. It can, like Hitler’s invocation of a communist threat to the nation’s security, be based on actual events (one Wisconsin academic has faced calls for his dismissal because he noted, among other things, that the alleged communist arson, the Reichstag fire of February 1933, was swiftly followed in Nazi Germany by passage of the Enabling Act, which replaced constitutional law with an open-ended state of emergency). Or the terrifying threat can be based, like the National Socialist evocation of the “global conspiracy of world Jewry”, on myth.
It is not that global Islamist terrorism is not a severe danger; of course it is. I am arguing rather that the language used to convey the nature of the threat is different in a country such as Spain – which has also suffered violent terrorist attacks – than it is in America. Spanish citizens know that they face a grave security threat; what we as American citizens believe is that we are potentially threatened with the end of civilisation as we know it. Of course, this makes us more willing to accept restrictions on our freedoms.
2 Create a gulag
Once you have got everyone scared, the next step is to create a prison system outside the rule of law (as Bush put it, he wanted the American detention centre at Guantánamo Bay to be situated in legal “outer space”) – where torture takes place.
At first, the people who are sent there are seen by citizens as outsiders: troublemakers, spies, “enemies of the people” or “criminals”. Initially, citizens tend to support the secret prison system; it makes them feel safer and they do not identify with the prisoners. But soon enough, civil society leaders – opposition members, labour activists, clergy and journalists – are arrested and sent there as well.
This process took place in fascist shifts or anti-democracy crackdowns ranging from Italy and Germany in the 1920s and 1930s to the Latin American coups of the 1970s and beyond. It is standard practice for closing down an open society or crushing a pro-democracy uprising.
With its jails in Iraq and Afghanistan, and, of course, Guantánamo in Cuba, where detainees are abused, and kept indefinitely without trial and without access to the due process of the law, America certainly has its gulag now. Bush and his allies in Congress recently announced they would issue no information about the secret CIA “black site” prisons throughout the world, which are used to incarcerate people who have been seized off the street.
Gulags in history tend to metastasise, becoming ever larger and more secretive, ever more deadly and formalised. We know from first-hand accounts, photographs, videos and government documents that people, innocent and guilty, have been tortured in the US-run prisons we are aware of and those we can’t investigate adequately.
But Americans still assume this system and detainee abuses involve only scary brown people with whom they don’t generally identify. It was brave of the conservative pundit William Safire to quote the anti-Nazi pastor Martin Niemöller, who had been seized as a political prisoner: “First they came for the Jews.” Most Americans don’t understand yet that the destruction of the rule of law at Guantánamo set a dangerous precedent for them, too.
By the way, the establishment of military tribunals that deny prisoners due process tends to come early on in a fascist shift. Mussolini and Stalin set up such tribunals. On April 24 1934, the Nazis, too, set up the People’s Court, which also bypassed the judicial system: prisoners were held indefinitely, often in isolation, and tortured, without being charged with offences, and were subjected to show trials. Eventually, the Special Courts became a parallel system that put pressure on the regular courts to abandon the rule of law in favour of Nazi ideology when making decisions.
3 Develop a thug caste
When leaders who seek what I call a “fascist shift” want to close down an open society, they send paramilitary groups of scary young men out to terrorise citizens. The Blackshirts roamed the Italian countryside beating up communists; the Brownshirts staged violent rallies throughout Germany. This paramilitary force is especially important in a democracy: you need citizens to fear thug violence and so you need thugs who are free from prosecution.
The years following 9/11 have proved a bonanza for America’s security contractors, with the Bush administration outsourcing areas of work that traditionally fell to the US military. In the process, contracts worth hundreds of millions of dollars have been issued for security work by mercenaries at home and abroad. In Iraq, some of these contract operatives have been accused of involvement in torturing prisoners, harassing journalists and firing on Iraqi civilians. Under Order 17, issued to regulate contractors in Iraq by the one-time US administrator in Baghdad, Paul Bremer, these contractors are immune from prosecution
Yes, but that is in Iraq, you could argue; however, after Hurricane Katrina, the Department of Homeland Security hired and deployed hundreds of armed private security guards in New Orleans. The investigative journalist Jeremy Scahill interviewed one unnamed guard who reported having fired on unarmed civilians in the city. It was a natural disaster that underlay that episode – but the administration’s endless war on terror means ongoing scope for what are in effect privately contracted armies to take on crisis and emergency management at home in US cities.
Thugs in America? Groups of angry young Republican men, dressed in identical shirts and trousers, menaced poll workers counting the votes in Florida in 2000. If you are reading history, you can imagine that there can be a need for “public order” on the next election day. Say there are protests, or a threat, on the day of an election; history would not rule out the presence of a private security firm at a polling station “to restore public order”.
4 Set up an internal surveillance system
In Mussolini’s Italy, in Nazi Germany, in communist East Germany, in communist China – in every closed society – secret police spy on ordinary people and encourage neighbours to spy on neighbours. The Stasi needed to keep only a minority of East Germans under surveillance to convince a majority that they themselves were being watched.
In 2005 and 2006, when James Risen and Eric Lichtblau wrote in the New York Times about a secret state programme to wiretap citizens’ phones, read their emails and follow international financial transactions, it became clear to ordinary Americans that they, too, could be under state scrutiny.
In closed societies, this surveillance is cast as being about “national security”; the true function is to keep citizens docile and inhibit their activism and dissent.
5 Harass citizens’ groups
The fifth thing you do is related to step four – you infiltrate and harass citizens’ groups. It can be trivial: a church in Pasadena, whose minister preached that Jesus was in favour of peace, found itself being investigated by the Internal Revenue Service, while churches that got Republicans out to vote, which is equally illegal under US tax law, have been left alone.
Other harassment is more serious: the American Civil Liberties Union reports that thousands of ordinary American anti-war, environmental and other groups have been infiltrated by agents: a secret Pentagon database includes more than four dozen peaceful anti-war meetings, rallies or marches by American citizens in its category of 1,500 “suspicious incidents”. The equally secret Counterintelligence Field Activity (Cifa) agency of the Department of Defense has been gathering information about domestic organisations engaged in peaceful political activities: Cifa is supposed to track “potential terrorist threats” as it watches ordinary US citizen activists. A little-noticed new law has redefined activism such as animal rights protests as “terrorism”. So the definition of “terrorist” slowly expands to include the opposition.
6 Engage in arbitrary detention and release
This scares people. It is a kind of cat-and-mouse game. Nicholas D Kristof and Sheryl WuDunn, the investigative reporters who wrote China Wakes: the Struggle for the Soul of a Rising Power, describe pro-democracy activists in China, such as Wei Jingsheng, being arrested and released many times. In a closing or closed society there is a “list” of dissidents and opposition leaders: you are targeted in this way once you are on the list, and it is hard to get off the list.
In 2004, America’s Transportation Security Administration confirmed that it had a list of passengers who were targeted for security searches or worse if they tried to fly. People who have found themselves on the list? Two middle-aged women peace activists in San Francisco; liberal Senator Edward Kennedy; a member of Venezuela’s government – after Venezuela’s president had criticised Bush; and thousands of ordinary US citizens.
Professor Walter F Murphy is emeritus of Princeton University; he is one of the foremost constitutional scholars in the nation and author of the classic Constitutional Democracy. Murphy is also a decorated former marine, and he is not even especially politically liberal. But on March 1 this year, he was denied a boarding pass at Newark, “because I was on the Terrorist Watch list”.
“Have you been in any peace marches? We ban a lot of people from flying because of that,” asked the airline employee.
“I explained,” said Murphy, “that I had not so marched but had, in September 2006, given a lecture at Princeton, televised and put on the web, highly critical of George Bush for his many violations of the constitution.”
“That’ll do it,” the man said.
Anti-war marcher? Potential terrorist. Support the constitution? Potential terrorist. History shows that the categories of “enemy of the people” tend to expand ever deeper into civil life.
James Yee, a US citizen, was the Muslim chaplain at Guantánamo who was accused of mishandling classified documents. He was harassed by the US military before the charges against him were dropped. Yee has been detained and released several times. He is still of interest.
Brandon Mayfield, a US citizen and lawyer in Oregon, was mistakenly identified as a possible terrorist. His house was secretly broken into and his computer seized. Though he is innocent of the accusation against him, he is still on the list.
It is a standard practice of fascist societies that once you are on the list, you can’t get off.
7 Target key individuals
Threaten civil servants, artists and academics with job loss if they don’t toe the line. Mussolini went after the rectors of state universities who did not conform to the fascist line; so did Joseph Goebbels, who purged academics who were not pro-Nazi; so did Chile’s Augusto Pinochet; so does the Chinese communist Politburo in punishing pro-democracy students and professors.
Academe is a tinderbox of activism, so those seeking a fascist shift punish academics and students with professional loss if they do not “coordinate”, in Goebbels’ term, ideologically. Since civil servants are the sector of society most vulnerable to being fired by a given regime, they are also a group that fascists typically “coordinate” early on: the Reich Law for the Re-establishment of a Professional Civil Service was passed on April 7 1933.
Bush supporters in state legislatures in several states put pressure on regents at state universities to penalise or fire academics who have been critical of the administration. As for civil servants, the Bush administration has derailed the career of one military lawyer who spoke up for fair trials for detainees, while an administration official publicly intimidated the law firms that represent detainees pro bono by threatening to call for their major corporate clients to boycott them.
Elsewhere, a CIA contract worker who said in a closed blog that “waterboarding is torture” was stripped of the security clearance she needed in order to do her job.
Most recently, the administration purged eight US attorneys for what looks like insufficient political loyalty. When Goebbels purged the civil service in April 1933, attorneys were “coordinated” too, a step that eased the way of the increasingly brutal laws to follow.
8 Control the press
Italy in the 1920s, Germany in the 30s, East Germany in the 50s, Czechoslovakia in the 60s, the Latin American dictatorships in the 70s, China in the 80s and 90s – all dictatorships and would-be dictators target newspapers and journalists. They threaten and harass them in more open societies that they are seeking to close, and they arrest them and worse in societies that have been closed already.
The Committee to Protect Journalists says arrests of US journalists are at an all-time high: Josh Wolf (no relation), a blogger in San Francisco, has been put in jail for a year for refusing to turn over video of an anti-war demonstration; Homeland Security brought a criminal complaint against reporter Greg Palast, claiming he threatened “critical infrastructure” when he and a TV producer were filming victims of Hurricane Katrina in Louisiana. Palast had written a bestseller critical of the Bush administration.
Other reporters and writers have been punished in other ways. Joseph C Wilson accused Bush, in a New York Times op-ed, of leading the country to war on the basis of a false charge that Saddam Hussein had acquired yellowcake uranium in Niger. His wife, Valerie Plame, was outed as a CIA spy – a form of retaliation that ended her career.
Prosecution and job loss are nothing, though, compared with how the US is treating journalists seeking to cover the conflict in Iraq in an unbiased way. The Committee to Protect Journalists has documented multiple accounts of the US military in Iraq firing upon or threatening to fire upon unembedded (meaning independent) reporters and camera operators from organisations ranging from al-Jazeera to the BBC. While westerners may question the accounts by al-Jazeera, they should pay attention to the accounts of reporters such as the BBC’s Kate Adie. In some cases reporters have been wounded or killed, including ITN’s Terry Lloyd in 2003. Both CBS and the Associated Press in Iraq had staff members seized by the US military and taken to violent prisons; the news organisations were unable to see the evidence against their staffers.
Over time in closing societies, real news is supplanted by fake news and false documents. Pinochet showed Chilean citizens falsified documents to back up his claim that terrorists had been about to attack the nation. The yellowcake charge, too, was based on forged papers.
You won’t have a shutdown of news in modern America – it is not possible. But you can have, as Frank Rich and Sidney Blumenthal have pointed out, a steady stream of lies polluting the news well. What you already have is a White House directing a stream of false information that is so relentless that it is increasingly hard to sort out truth from untruth. In a fascist system, it’s not the lies that count but the muddying. When citizens can’t tell real news from fake, they give up their demands for accountability bit by bit.
9 Dissent equals treason
Cast dissent as “treason” and criticism as “espionage’. Every closing society does this, just as it elaborates laws that increasingly criminalise certain kinds of speech and expand the definition of “spy” and “traitor”. When Bill Keller, the publisher of the New York Times, ran the Lichtblau/Risen stories, Bush called the Times’ leaking of classified information “disgraceful”, while Republicans in Congress called for Keller to be charged with treason, and rightwing commentators and news outlets kept up the “treason” drumbeat. Some commentators, as Conason noted, reminded readers smugly that one penalty for violating the Espionage Act is execution.
Conason is right to note how serious a threat that attack represented. It is also important to recall that the 1938 Moscow show trial accused the editor of Izvestia, Nikolai Bukharin, of treason; Bukharin was, in fact, executed. And it is important to remind Americans that when the 1917 Espionage Act was last widely invoked, during the infamous 1919 Palmer Raids, leftist activists were arrested without warrants in sweeping roundups, kept in jail for up to five months, and “beaten, starved, suffocated, tortured and threatened with death”, according to the historian Myra MacPherson. After that, dissent was muted in America for a decade.
In Stalin’s Soviet Union, dissidents were “enemies of the people”. National Socialists called those who supported Weimar democracy “November traitors”.
And here is where the circle closes: most Americans do not realise that since September of last year – when Congress wrongly, foolishly, passed the Military Commissions Act of 2006 – the president has the power to call any US citizen an “enemy combatant”. He has the power to define what “enemy combatant” means. The president can also delegate to anyone he chooses in the executive branch the right to define “enemy combatant” any way he or she wants and then seize Americans accordingly.
Even if you or I are American citizens, even if we turn out to be completely innocent of what he has accused us of doing, he has the power to have us seized as we are changing planes at Newark tomorrow, or have us taken with a knock on the door; ship you or me to a navy brig; and keep you or me in isolation, possibly for months, while awaiting trial. (Prolonged isolation, as psychiatrists know, triggers psychosis in otherwise mentally healthy prisoners. That is why Stalin’s gulag had an isolation cell, like Guantánamo’s, in every satellite prison. Camp 6, the newest, most brutal facility at Guantánamo, is all isolation cells.)
We US citizens will get a trial eventually – for now. But legal rights activists at the Center for Constitutional Rights say that the Bush administration is trying increasingly aggressively to find ways to get around giving even US citizens fair trials. “Enemy combatant” is a status offence – it is not even something you have to have done. “We have absolutely moved over into a preventive detention model – you look like you could do something bad, you might do something bad, so we’re going to hold you,” says a spokeswoman of the CCR.
Most Americans surely do not get this yet. No wonder: it is hard to believe, even though it is true. In every closing society, at a certain point there are some high-profile arrests – usually of opposition leaders, clergy and journalists. Then everything goes quiet. After those arrests, there are still newspapers, courts, TV and radio, and the facades of a civil society. There just isn’t real dissent. There just isn’t freedom. If you look at history, just before those arrests is where we are now.
10 Suspend the rule of law
The John Warner Defense Authorization Act of 2007 gave the president new powers over the national guard. This means that in a national emergency – which the president now has enhanced powers to declare – he can send Michigan’s militia to enforce a state of emergency that he has declared in Oregon, over the objections of the state’s governor and its citizens.
Even as Americans were focused on Britney Spears’s meltdown and the question of who fathered Anna Nicole’s baby, the New York Times editorialised about this shift: “A disturbing recent phenomenon in Washington is that laws that strike to the heart of American democracy have been passed in the dead of night … Beyond actual insurrection, the president may now use military troops as a domestic police force in response to a natural disaster, a disease outbreak, terrorist attack or any ‘other condition’.”
Critics see this as a clear violation of the Posse Comitatus Act – which was meant to restrain the federal government from using the military for domestic law enforcement. The Democratic senator Patrick Leahy says the bill encourages a president to declare federal martial law. It also violates the very reason the founders set up our system of government as they did: having seen citizens bullied by a monarch’s soldiers, the founders were terrified of exactly this kind of concentration of militias’ power over American people in the hands of an oppressive executive or faction.
Of course, the United States is not vulnerable to the violent, total closing-down of the system that followed Mussolini’s march on Rome or Hitler’s roundup of political prisoners. Our democratic habits are too resilient, and our military and judiciary too independent, for any kind of scenario like that.
Rather, as other critics are noting, our experiment in democracy could be closed down by a process of erosion.
It is a mistake to think that early in a fascist shift you see the profile of barbed wire against the sky. In the early days, things look normal on the surface; peasants were celebrating harvest festivals in Calabria in 1922; people were shopping and going to the movies in Berlin in 1931. Early on, as WH Auden put it, the horror is always elsewhere – while someone is being tortured, children are skating, ships are sailing: “dogs go on with their doggy life … How everything turns away/ Quite leisurely from the disaster.”
As Americans turn away quite leisurely, keeping tuned to internet shopping and American Idol, the foundations of democracy are being fatally corroded. Something has changed profoundly that weakens us unprecedentedly: our democratic traditions, independent judiciary and free press do their work today in a context in which we are “at war” in a “long war” – a war without end, on a battlefield described as the globe, in a context that gives the president – without US citizens realising it yet – the power over US citizens of freedom or long solitary incarceration, on his say-so alone.
That means a hollowness has been expanding under the foundation of all these still- free-looking institutions – and this foundation can give way under certain kinds of pressure. To prevent such an outcome, we have to think about the “what ifs”.
What if, in a year and a half, there is another attack – say, God forbid, a dirty bomb? The executive can declare a state of emergency. History shows that any leader, of any party, will be tempted to maintain emergency powers after the crisis has passed. With the gutting of traditional checks and balances, we are no less endangered by a President Hillary than by a President Giuliani – because any executive will be tempted to enforce his or her will through edict rather than the arduous, uncertain process of democratic negotiation and compromise.
What if the publisher of a major US newspaper were charged with treason or espionage, as a rightwing effort seemed to threaten Keller with last year? What if he or she got 10 years in jail? What would the newspapers look like the next day? Judging from history, they would not cease publishing; but they would suddenly be very polite.
Right now, only a handful of patriots are trying to hold back the tide of tyranny for the rest of us – staff at the Center for Constitutional Rights, who faced death threats for representing the detainees yet persisted all the way to the Supreme Court; activists at the American Civil Liberties Union; and prominent conservatives trying to roll back the corrosive new laws, under the banner of a new group called the American Freedom Agenda. This small, disparate collection of people needs everybody’s help, including that of Europeans and others internationally who are willing to put pressure on the administration because they can see what a US unrestrained by real democracy at home can mean for the rest of the world.
We need to look at history and face the “what ifs”. For if we keep going down this road, the “end of America” could come for each of us in a different way, at a different moment; each of us might have a different moment when we feel forced to look back and think: that is how it was before – and this is the way it is now.
“The accumulation of all powers, legislative, executive, and judiciary, in the same hands … is the definition of tyranny,” wrote James Madison. We still have the choice to stop going down this road; we can stand our ground and fight for our nation, and take up the banner the founders asked us to carry.
STAATSNOODRECHT BESCHERMT TEGEN BETUURLIJK MISBRUIK
VAN (ASIEL) RECHT. MITS DE KAMER EN DE RECHTER HUN WERK DOEN
16 SEPTEMBER 2024
Nog geen drie maanden na haar aantreden als minister van Asiel en Migratie ligt Marjolein Faber op ramkoers met de rechtsstaat. Op 13 september kondigde Faber aan dat ze een asielcrisis wil uitroepen om gebruik te kunnen maken van het noodrecht van de Vreemdelingenwet. Op grond van dit noodrecht kan Faber het recht op gezinshereniging beperken en asielverlening voor onbeperkte duur beëindigen om zo vorm te geven aan ‘het strengste asielbeleid ooit’.
Een staatsnoodrechtelijk perspectief op dit voornemen is geboden. Kan dit zomaar? Is het staatsnoodrecht hiervoor bedoeld? Hebben de Tweede Kamer en de rechter hier nog iets over te zeggen? Wat leert de staatsnoodrechtelijke geschiedenis ons over dit soort kunstgrepen?
Allereerst iets over het doel en het belang van het staatsnoodrecht, gevolgd door enkele voorbeelden van misbruik van noodrecht. Daarna ga ik in de op de kwestie zelf.
Het doel van het staatsnoodrecht is de bescherming van de democratische rechtsstaat tegen bestuurlijk machtsmisbruik in tijden van nood. Wie aanvaardt dat de kerntaak van de staat het bieden van veiligheid is aanvaardt dat het bestuur het voorrecht (prerogatief) toekomt om in geval van nood naar eigen inzicht te beoordelen hoe die veiligheid het beste kan worden geboden. Dit prerogatief wordt in onze moderne democratische rechtsstaat met enig argwaan bekeken: het kan de rechtszekerheid ondermijnen, werkt machtsmisbruik in de hand, doorbreekt het beginsel van checks and balances enzovoorts. Die argwaan is terecht, want er zijn genoeg voorbeelden waarin de toepassing van noodrecht uit is gelopen op een langdurige of permanente wijziging van normaal recht en schending van (grond)rechten. Denk bijvoorbeeld aan de Patriot Act, die de Amerikaanse overheid na 9/11 meer dan een decennium in staat stelde om haar burgers onbegrensd af te luisteren, of het langdurig gebruik van noodrecht om autoritaire regimes te stutten zoals de Egyptische president Moebarak en zijn Nationaal Democratische Partij dertig jaar lang hebben gedaan. Tenslotte is het veelvuldige gebruik van noodrecht in de vooroorlogse Weimar-republiek een voor de hand liggend voorbeeld van het ontwrichtende effect dat misbruik van noodrecht op een democratische rechtsstaat kan hebben.
Wanneer direct na het aantreden van een ‘extraparlementair’ kabinet dat gekenmerkt wordt door een radicaal-rechtse meerderheid en interne onenigheid, blijk wordt gegeven van opportuun gebruik van noodrecht om beleid te kunnen doorvoeren, dienen we waakzaam en scherp te zijn.
Hoe doen we dat? Door de Kamer en de rechter aan het werk te zetten. Zij zullen zich moeten bekwamen in de werking van het staatsnoodrecht om er voor zorgen dat het op de juiste manier wordt begrepen en toegepast zodat het kan doen wat het moet doen: de democratische rechtsstaat beschermen. Daarbij zijn de onderstaande punten van belang. Ik werk deze punten eerst kort uit; daarna verbind ik ze met het ministeriële voornemen om een asielcrisis uit te roepen teneinde noodrecht te kunnen gebruiken en buitenwettelijk asielbeleid te forceren.
Ten eerste geldt dat het staatsnoodrecht materieel gezien draait om het begrip ‘buitengewone omstandigheden’. Dit begrip is de juridische definitie van nood (vlg. HR 18 maart 2022, Avondklok-arrest). Er is sprake van een buitengewone omstandigheid als aan twee criteria is voldaan: 1) er is sprake van een bedreiging van een vitaal belang, en 2) normaalrechtelijke bevoegdheden volstaan niet om deze bedreiging af te wenden.
Ten tweede geldt dat het staatsnoodrecht procedureel gezien op verschillende manieren kan worden toegepast, namelijk – kort gezegd – middels inwerkingstelling bij koninklijk besluit of vormvrij. Toepassing van inwerking te stellen noodrecht vereist dat de regering een koninklijk besluit neemt op grond waarvan de benodigde noodregeling in werking wordt gesteld. Als dit besluit is genomen, wordt onverwijld een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van het noodrecht dat bij het koninklijk besluit in werking is gesteld. Als de Staten-Generaal het wetsvoorstel verwerpen, wordt het betreffende noodrecht onverwijld buiten werking gesteld.
Ten derde was het uitgangspunt in de staatsnoodrechtelijke jurisprudentie dat het bestaan van de nood en de juistheid van de gekozen noodmaatregel een kwestie van beleid is. De rechter kon een noodmaatregel alleen verbindende kracht ontzeggen indien de noodzaak van de noodmaatregel niet aanwezig kon zijn geweest (HR 30 oktober 1946, NJ 1946, 737). Naar de moderne opvatting van de rechterlijke evenredigheidtoets zal de rechter echter ook de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van de noodmaatregel in zijn toets moeten betrekken (ABRvS, ECLI:NL:RVS:2022:285).
In deze zaak betekent een en ander concreet het volgende.
Het noodrecht van art. 110 Vreemdelingenrecht, waar de minister zich onder meer op beroept voor haar maatregelen, is in werking te stellen noodrecht. Daardoor is er eerst een koninklijk besluit van de regering nodig waarin staat dat het met oog op de asielcrisis noodzakelijk is om te beschikken over de buitengewone bevoegdheid om het recht op gezinshereniging te beperken en asielverlening voor onbeperkte duur te beëindigen. Ook zal daarin worden vermeld dat het noodzakelijk is dat om die reden art. 111 Vreemdelingenwet in werking wordt gesteld. Art. 111 Vreemdelingenwet bepaalt dat voor het geval van buitengewone omstandigheden bij AMvB regels kunnen worden gesteld die afwijken van hfd. 1 t/m 7 Vreemdelingenwet. Voor de goede orde: dat betreft nagenoeg de hele Vreemdelingenwet, op hfd. 8 (algemene en strafbepalingen) en hfd. 9 (overgangs- en slotbepalingen) na. Dat heeft de bedenkelijke consequentie dat wanneer er op grond van art. 111 Vreemdelingenwet noodrecht wordt toegepast, in het geheel niet meer hoeft te worden aangesloten bij het kader van de Vreemdelingenwet. Dat is opmerkelijk en uitzonderlijk, want het is heel goed mogelijk en gebruikelijk om in noodregelgeving te preciseren van welke bepalingen afgeweken kan worden zonder meteen de hele wet zelf overboord te gooien. In het kader van de huidige moderniseringsexercitie van het staatsnoodrecht die door het ministerie van Justitie en Veiligheid is geïnitieerd, verdient het aanbeveling om hier nog eens goed naar te kijken.
Wanneer het koninklijk besluit is genomen moet onverwijld een wetsvoorstel over het voortduren van de inwerkingstelling van art. 111 Vreemdelingenwet naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Er is geen jurisprudentie over wat ‘onverwijld’ inhoudt en uit de wetgevingsgeschiedenis van de invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden blijkt geen verduidelijking. Het betekent in ieder geval niet per definitie ‘gelijktijdig’- en dat is in dit verband zorgelijk. Als de minister betoogt dat ‘onverwijld’ een bepaalde duur vergt, een paar dagen bijvoorbeeld, kunnen er intussen allerhande, mogelijk niet terug te draaien maatregelen genomen worden omdat alle voorschriften van de Vreemdelingenwet buiten spel zijn gezet. De Tweede Kamer dient er dus op te hameren dat het wetsvoorstel wordt ingediend overeenkomstig de termijn die zij relateert aan het begrip ‘onverwijld’.
Dan de essentiële vraag of er juridisch sprake is van een buitengewone omstandigheid. De buitengewone omstandigheid is de toepassingsdrempel van het staatsnoodrecht: alleen wanneer sprake is van een bedreiging van een vitaal belang en ontoereikendheid van normale bevoegdheden, kan noodrecht worden uitgeoefend. De vitale belangen die in het Nederlandse veiligheidsbeleid worden onderscheiden zijn de economische veiligheid, territoriale veiligheid, internationale rechtsorde en stabiliteit, sociale en politieke stabiliteit, ecologische veiligheid en fysieke veiligheid.
De minister zal dus moeten motiveren welk vitaal belang bedreigd wordt door gezinshereniging en asielverlening. Dat is vooralsnog niet duidelijk. De minister zal de bedreiging niet alleen moeten concretiseren om de Tweede Kamer te overtuigen, maar ook om aan te tonen dat het normale recht niet volstaat om de asielcrisis te bezweren. Daarbij is niet relevant of de dreiging voorzien of onvoorzien is, zoals recentelijk is beweerd – integendeel. Dit stel ik hier expliciet omdat ook voorziene noodsituaties waarop de wetgever om welke reden dan ook niet met wetgeving heeft geanticipeerd, een buitengewone omstandigheid kunnen vormen. Geen enkele situatie kan van het begrip buitengewone omstandigheid worden uitgesloten. Dat biedt nu juist de juridische flexibiliteit die de wetgever in 1997 bewust heeft gezocht bij de totstandkoming van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, die uitvoering geeft aan het constitutionele noodrecht van art. 103 Grondwet en daarmee het geraamte van het staatsnoodrechtelijke bestel vorm geeft. De staatsnoodrechtelijke vraag is dus niet of de noodsituatie voorzienbaar was en de overheid hier op opportunistische wijze haar eigen crisis creëert, maar of de noodsituatie een vitaal belang bedreigt, én of deze bedreiging kan worden afgewend met normale bevoegdheden.
Dit brengt mij bij het tweede criterium van de buitengewone omstandigheid: de ontoereikendheid van normale bevoegdheden. Anders gezegd: biedt het normale recht bevoegdheden om gezinshereniging te beperken en asielverlening te beëindigen? Let wel: het normale recht betreft niet alleen de Vreemdelingenwet, maar ook andere wet- en regelgeving, waaronder de wetgevingsprocedure van de Grondwet die het mogelijk maakt voor de wetgever om al dan niet op grond van delegatie bestaande wet- en regelgeving te wijzigen. We zullen moeten afwachten wat de asielcrisis volgens de minister precies inhoudt, maar m.i. kan in dit geval wel betoogd worden dat reguliere wijziging van de Vreemdelingenwet ook een manier is om tot strenger asielbeleid te komen.
De twee criteria van de buitengewone omstandigheid weerspiegelen het centrale uitgangspunt van het staatsnoodrecht: de toepassing van noodrecht moet altijd evenredig zijn. Het eerste criterium (de vraag naar het bestaan van de bedreiging van een vitaal belang) reflecteert de vraag naar proportionaliteit. Het tweede criterium (de vraag naar ontoereikendheid van normale bevoegdheden) reflecteert de vraag naar subsidiariteit. Indien beide vragen met ‘ja’ kunnen worden beantwoord, is de toepassing van noodrecht evenredig en dus rechtmatig. Moet één van de vragen met ‘nee’ worden beantwoord, is er geen sprake van een buitengewone omstandigheid en is toepassing van noodrecht onrechtmatig.
Zowel de Kamer als de rechter dienen de twee criteria van de buitengewone omstandigheid ten grondslag te leggen aan hun beoordeling van de rechtsstatelijkheid c.q. rechtmatigheid van de door het bestuur voorgelegde noodmaatregel – i.c. de gebruikmaking van het noodrecht van de Vreemdelingenwet. Daarbij geldt dat de Kamer meer ruimte heeft om het bestaan van de nood te betwisten dan de rechter. Het zwaartepunt ligt in eerste instantie dus bij de Kamer die minister Faber kritisch zal moeten bevragen op de aanwezigheid van de nood. Indien de Kamer niet overtuigd is van het bestaan van de nood, meer specifiek een bedreiging van een vitaal belang, zal ze het wetsvoorstel tot voortduren van de inwerkingstelling van art. 111 Vreemdelingenwet moeten afkeuren.
Als de Kamer dat niet doet, zal er ongetwijfeld een burger of instantie beroep aantekenen tegen een besluit dat uitvoering geeft aan de noodmaatregelen die minister Faber wil toepassen. Het is dan aan de rechter om de grondslag van dat besluit – te weten de inwerkingstelling van art. 111 Vreemdelingenwet – te toetsen op evenredigheid. In de eerder genoemde Avondklok-zaak hebben zowel het Hof als de Hoge Raad laten zien dat gedegen te doen.
De systematiek van het staatsnoodrecht heeft ten doel de democratische rechtsstaat te beschermen tegen bestuurders die in het noodrecht een uitgelezen kans lezen om parlementaire waarborgen te omzeilen en buitenwettelijk beleid door te voeren. De Tweede Kamer móet nu haar tanden laten zien. Als ze dat niet doet, lonkt bestuurlijk misbruik van een veelheid aan noodwetgeving op allerhande beleidsterreinen en loopt de democratische rechtsstaat gevaar.
EINDE
[83]
When Adolf Hitler took power in 1933, the Nazis controlled less than three percent of Germany’s 4,700 papers.
The elimination of the German multi-party political system brought about the demise of hundreds of newspapers produced by outlawed political parties. It also allowed the state to seize the printing plants and equipment of the Communist and Social Democratic Parties, which were often turned over directly to the Nazi Party. In the following months, the Nazis established control or exerted influence over independent press organs.”
HOLOCAUST ENCYCLOPEDIA
ESTABLISHING CONTROL OF THE PRESS
When Adolf Hitler took power in 1933, the Nazis controlled less than three percent of Germany’s 4,700 papers.
The elimination of the German multi-party political system brought about the demise of hundreds of newspapers produced by outlawed political parties. It also allowed the state to seize the printing plants and equipment of the Communist and Social Democratic Parties, which were often turned over directly to the Nazi Party. In the following months, the Nazis established control or exerted influence over independent press organs.
During the first weeks of 1933, the Nazi regime deployed the radio, press, and newsreels to stoke fears of a pending “Communist uprising,” then channeled popular anxieties into political measures that eradicated civil liberties and democracy. SA (Storm Troopers) and members of the Nazi elite paramilitary formation, the SS, took to the streets to brutalize or arrest political opponents and incarcerate them in hastily established detention centers and concentration camps. Nazi thugs broke into opposing political party offices, destroying printing presses and newspapers.
Sometimes using holding companies to disguise new ownership, executives of the Nazi Party-owned publishing house, Franz Eher, established a huge empire that drove out competition and purchased newspapers at below-market prices. Some independent newspapers, particularly conservative newspapers and non-political illustrated weeklies, accommodated to the regime through self-censorship or initiative in dealing with approved topics.
“Aryanization”Click here to copy a link to this section
Through measures to “Aryanize” businesses, the regime also assumed control of Jewish-owned publishing companies, notably Ullstein and Mosse.
Ullstein, which published the well-known Berlin daily the Vossische Zeitung, was the largest publishing house company in Europe by 1933, employing 10,000 people. In 1933, German officials forced the Ullstein family to resign from the board of the company and, a year later, to sell the company assets.
Owners of a worldwide advertising agency, the Mosse family owned and published a number of major liberal papers much hated by the Nazis, including the Berlin Tageblatt; the Mosse family fled Germany the day after Hitler took power. Fearing imprisonment or death, reputable journalists also began to flee the country in large numbers. German non-Jewish newspaper owners replaced them in part with ill-trained and inexperienced amateurs loyal to the Nazi Party, as well as with skilled and veteran journalists prepared to collaborate with the regime in order to maintain and even enhance their careers.
The Propaganda Ministry and the Reich Press ChamberClick here to copy a link to this section
The Propaganda Ministry, through its Reich Press Chamber, assumed control over the Reich Association of the German Press, the guild which regulated entry into the profession. Under the new Editors Law of October 4, 1933, the association kept registries of “racially pure” editors and journalists, and excluded Jews and those married to Jews from the profession. Propaganda Ministry officials expected editors and journalists, who had to register with the Reich Press Chamber to work in the field, to follow the mandates and instructions handed down by the ministry. In paragraph 14 of the law, the regime required editors to omit anything “calculated to weaken the strength of the Reich abroad or at home.”
The Propaganda Ministry aimed further to control the content of news and editorial pages through directives distributed in daily conferences in Berlin and transmitted via the Nazi Party propaganda offices to regional or local papers. Detailed guidelines stated what stories could or could not be reported and how to report the news. Journalists or editors who failed to follow these instructions could be fired or, if believed to be acting with intent to harm Germany, sent to a concentration camp. Rather than suppressing news, the Nazi propaganda apparatus instead sought to tightly control its flow and interpretation and to deny access to alternative sources of news.
Toward the End of World War IIClick here to copy a link to this section
By 1944, a shortage of newspaper and ink forced the Nazi government to limit all newspapers first to eight, then four, and finally, two pages. Of the 4,700 newspapers published in Germany when the Nazis took power in 1933, no more that 1,100 remained. Approximately half were still in the hands of private or institutional owners, but these newspapers operated in strict compliance with government press laws and published material only in accordance with directives issued by the Ministry of Propaganda. While the circulation of these newspapers was approximately 4.4 million, the circulation of the 325 newspapers and their multiple regional editions owned by the Nazi Party was 21 million. Many of these newspapers continued to publish until the end of the war.
Upon occupying Germany, Allied authorities shut down and confiscated presses owned by Nazi Party organs. The last surviving German radio station, located in Flensberg, near the Danish border, made its final broadcast in the name of the National Socialist state on May 9, 1945. After reporting the news of the unconditional capitulation of German forces to the Allies, it went off the air.
After the WarClick here to copy a link to this section
In the postwar US occupation zone of Germany, the military administration believed that the reestablishment of a free press was vital to the denazification and reeducation of Germans, and essential to the creation of democracy in Germany. Therefore, the first German newspaper approved for publication by the US military high command appeared on January 24, 1945, in Aachen, three months after the US forces captured the city.
‘Rijkspresident Von Hindenburg kondigt de volgende ochtend de Rijksdagbrandverordening af. Deze legt de basis voor een dictatuur. De burgerrechten van de Duitse bevolking worden ingeperkt. Vrijheid van meningsuiting is niet langer vanzelfsprekend en de politie kan willekeurig huizen doorzoeken en mensen arresteren. De politieke tegenstanders van de nazi’s zijn nu vogelvrij.
ANNE FRANK STICHTING
DUITSLAND 133: VAN DEMOCRATIE NAAR DICTATUUR
”Hitler gaf vanaf 30 januari 1933 als rijkskanselier leiding aan een coalitieregering van de NSDAP en de Deutschnationale Volkspartei. Hij is dus niet direct door het Duitse volk gekozen als president, maar werd wel op een legale manier benoemd als het hoofd van de Duitse regering. Dat hij zich als benoemd rijkskanselier nuttig zou maken voor de conservatieven bleek een vergissing.
Binnen enkele maanden hadden de nationaal-socialisten alle macht in handen en zuiverden ze politieke tegenstanders. Het Duitse parlement werd namelijk in 1933 in brand gestoken. Hitler gebruikte het moment als aanleiding om de grondrechten in te perken en alle macht naar zich toe te trekken”
Op 30 januari 1933, vandaag negentig jaar geleden, kwam Adolf Hitler in Duitsland aan de macht. Hij werd benoemd tot rijkskanselier, het hoofd van de Duitse regering. De democratie bracht hem in positie om een dictatuur te vestigen. Hoe lukte hem dit?
Hitlers weg naar de macht startte in de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Als twintiger vocht hij mee in deze oorlog, die Duitsland verloor. Hij voelde zich – net als veel Duitsers – vernederd door de zware eisen van de overwinnaars.
De Duitsers moesten van de overwinnende landen herstelbetalingen doen, grondgebied afstaan en de industrie en het leger verkleinen. De herstelbetalingen waren voor de Duitse naoorlogse economie een enorme kostenpost.
Na de Eerste Wereldoorlog trok Hitler de aandacht met zijn felle speeches en uitvoerige redes. Daarmee wist hij slim in te spelen op de grote onvrede onder de Duitse bevolking. Die kwam voort uit de slechte toestand van de economie door onder meer de herstelbetalingen.
Steeds meer mensen sloten zich daarom aan bij de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij van Hitler, die verbetering beloofde. Hitlers volgers noemden zichzelf nationaalsocialisten. De afkorting ‘nazi’ komt daarvandaan.
Hitler probeerde tien jaar voor hij rijkskanselier werd al een staatsgreep te plegen. Dat was in 1923. De jonge, democratische, naoorlogse Duitse Republiek van Weimar was wankel. Vanuit München wilde Hitler de regering in Berlijn ten val brengen.
Die couppoging staat bekend als de Bierkellerputsch, omdat Hitler en zijn aanhangers zich verzamelden in de kelder van een biercafé. De poging mislukte door ingrijpen van de politie en het leger. Als straf moest Hitler de cel in.
Toen Hitler in de gevangenis zat, werkte hij aan zijn boek Mein Kampf (mijn strijd). Een deel van zijn antisemitische gedachtegoed wordt hierin uiteengezet. Hitler geloofde in een niet bestaand Joods complot (de Protocollen van de wijzen van Sion), waarin werd beschreven hoe Joden de wereld in hun macht zouden willen krijgen.
Bovendien waren de Joden volgens Hitler ook verantwoordelijk voor het vernederende Duitse verlies in de Eerste Wereldoorlog. Hitler vond het Germaanse ras superieur aan alle andere rassen.
Nadat hij was vrijgekomen, verspreidde Hitler zijn ideeën op bijeenkomsten waar zijn volgers massaal samenkwamen. De nazi’s bewandelden vanaf dat moment de legale weg voor machtsovername, namelijk via verkiezingen.
De partij was aanvankelijk nog verboden, maar Hitler kon in sommige deelstaten vrijelijk speechen. Veel mensen voelden zich aangetrokken tot zijn woorden en partij. De nazileiders waren jong en fris. Hitler oogde voor hen als een sterke leider.
Hitlers partij speelde met beloftes en nationalistische propaganda in op de slechte economie. Hij beloofde verbetering, werkgelegenheid en een uitweg uit de armoede. Veel mensen hadden er wel oren naar. Daar kwam de wereldwijde economische recessie van eind jaren twintig nog bovenop. Het land werd geteisterd door hoge inflatie, grote werkloosheid en vooral grote onvrede onder de bevolking.
Het bleken de ideale omstandigheden voor Hitler om zijn nazipartij groot te maken en dankzij een gesmeerde propagandamachine aan de macht te komen. De strategie werkte; de NSDAP groeide uit tot de grootste partij.
Bij de verkiezingen van 1928 kreeg de NSDAP nog geen miljoen stemmen. In 1930 was het met ruim zes miljoen stemmen al de één na grootste partij en in 1932 werd het de grootste partij. Miljoenen Duitsers stemden op Adolf Hitler.
De NSDAP maakte in de verkiezingsstrijd goed gebruik van moderne propaganda methoden. Met massabijeenkomsten, radio-uitzendingen, kranten en pamfletten overtuigden de nazi’s de bevolking.
Hoewel Hitler populair was onder het volk, wist hij de aparte verkiezingen voor de rijkspresident van 1932 niet te winnen van de stokoude conservatief Paul von Hindenburg. Von Hindenburg werd in 1932 herkozen met 53 procent van de stemmen. Hitler behaalde 37 procent.
Op 30 januari 1933 werd Hitler tot rijkskanselier benoemd. De conservatieve elite – de grondbezitters in Pruisen en de grootindustriëlen – wilde Hitler echter aan de macht helpen. Deze elite zette rijkspresident Paul von Hindenburg onder druk om Hitler te benoemen als rijkskanselier en hoopte hem voor het eigen karretje te spannen.
Hitler gaf vanaf 30 januari 1933 als rijkskanselier leiding aan een coalitieregering van de NSDAP en de Deutschnationale Volkspartei. Hij is dus niet direct door het Duitse volk gekozen als president, maar werd wel op een legale manier benoemd als het hoofd van de Duitse regering. Dat hij zich als benoemd rijkskanselier nuttig zou maken voor de conservatieven bleek een vergissing.
Binnen enkele maanden hadden de nationaal-socialisten alle macht in handen en zuiverden ze politieke tegenstanders. Het Duitse parlement werd namelijk in 1933 in brand gestoken. Hitler gebruikte het moment als aanleiding om de grondrechten in te perken en alle macht naar zich toe te trekken. Een Nederlandse communist, Marinus van der Lubbe, werd veroordeeld voor de brandstichting.
Een jaar later overleed Paul von Hindenburg, waarop Hitler naast rijkskanselier ook de functie van president op zich nam. Die functie schafte hij meteen ook weer af, want Hitler benoemde zichzelf tot Führer van het Duitse Rijk. Hij werd de absolute leider en dictator van Duitsland. Zijn autoriteit had geen tegengewicht. De rassenwetten, de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust waren het gevolg.
[84]
ZIE NOTEN 18 T/M 21
[85]
ZIE NOTEN 68 T/M 74
[86]
”Want wat een dieptepunt hebben we bereikt in onze Nederlandse
parlementaire geschiedenis, dat glashard mensen, die gevlucht zijn
voor oorlog en geweld zo ongeveer de schuld krijgen van het nieuwe kabinet
van alle problemen en dingen die niet goed gaan in Nederland en alleen
omdat mensen een crisis ervaren.
[1.00] Ja, mensen zijn jarenlang opgehitst tegen asielzoekers.”