”Arthur de Gobineau refereerde in Essai sur l’inégalité des races humaines (Verhandeling over de ongelijkheid van de menselijke rassen) uit 1853-1855 aan Carus. In dit werk verhaalde hij dat gunstige natuurlijke omstandigheden niet tot superieure culturen hadden geleid, maar dat superieure rassen deze tot stand hadden gebracht. Ook Gobineau zag drie rassen – blank, geel en zwart – waarbij volgens Gods wil het blanke ras over de grootste schoonheid en intelligentie zou beschikken.”
WIKIPEDIA
WETENSCHAPPELIJK RACISME/GOBINEAU
ORIGINELE BRON
WIKIPEDIA
WETENSCHAPPELIJK RACISME
[66]
IS GESCHIEDENIS
RASSENLEER: ONTSTAAN IN DE 19 EEUW TOT DE NAZI’S
Anders Breivik probeerde er volgens een voormalige vriend ‘zo Arisch mogelijk uit te zien’. Het Arische ras is een begrip dat stamt uit de 19e eeuw. Een aantal filosofen beweerde dat de Ariërs de voorvaders waren van de noordelijke Europeanen. Volgens deze filosofen was dit ras voorbestemd om over andere rassen te heersen. Deze theorie vormde de basis voor de rassenleerideologie van de nazi’s.
De eerste theorieën over het Arische ras werden in de 19e eeuw gevormd door Duitse en Franse filosofen. Max Müller was de eerste filosoof die een vermelding maakte van het Arische ras in 1861. Hij gaf in zijn werk echter aan dat hij met Ariërs een stammenverband bedoelde, en niet een biologisch ras. Andere wetenschappers zetten zijn theorie echter verder voort. De Franse antropoloog Vacher de Lapouge schreef bijvoorbeeld dat de Ariërs weldegelijk een apart ras vormden, dat herkend kon worden aan het feit dat hun schedels langer waren dan die van andere rassen. Hij stelde verder dat de Ariërs ‘geboren leiders’ waren, voorbestemd om te heersen over andere rassen. Uit deze theorieën ontstond de filosofische stroming ‘Ariosofie’. Volgens de Ariosofische leer waren de Duitsers superieur omdat zij het meest recentelijke Arische ras waren.
De nazi’s
Een kenmerk van het opkomende Duitse nationaalsocialisme in de jaren ’30 was dat de nazi’s de Ariosofische stroming aanhingen. Volgens hen behoorden ze tot het meesterras, dat voorbestemd was om te heersen. De nazi’s leenden bij het vormen van hun rassenleer een term van Friedrich Nietzsche, namelijk ‘übermensch’. Volgens Nietzsche was dit een oppermenselijke status, die alle mensen konden verkrijgen door zich volledig in te zetten voor de vooruitgang van de mensheid. Nietzsche zelf was echter niet antisemitisch. Hij zei zelfs dat hij “alle antisemieten af zou schieten”. Desalniettemin gebruikten de nazi’s het woord übermensch om zichzelf te bestempelen als het beste ras.
De Holocaust
Dit zette de nazi’s ertoe aan om het ras te ‘zuiveren’. Mensen met een verstandelijke handicap werden gedwongen zich te laten steriliseren. Verstandelijk gehandicapten die wegens hun geestelijke toestand vastzaten werden geëxecuteerd. De nazi’s vonden eveneens dat er ongewenste elementen in de samenleving aanwezig waren die verwijderd dienden te worden, zoals joden en zigeuners. In 1942 gaf Adolf Hitler daarom de opdracht aan Heinrich Himmler om de ‘oplossing op de jodenkwestie’ uit te voeren. Als gevolg werden 6 miljoen joden gedood in concentratiekampen. 5 miljoen zigeuners, gehandicapten, homoseksuelen en politieke tegenstanders van het naziregime vonden eveneens de dood in de kampen.
Anders Breivik is verantwoordelijk voor de aanslagen in Oslo en Utoya eerder dit jaar. Hij zegt een studie te hebben gemaakt naar het nationaalsocialisme en heeft volgens een vriend zijn best gedaan om er zo Arisch mogelijk uit te zien.
EINDE
[67]
ZIE NOTEN 65 EN 66
[68]
WIKIPEDIA
JAN VAN DE BEEK
Reacties uitgeschakeld voor NOTEN 64 T/M 68/Daar gaan we weer!
‘Dan is er de factor culturele afstand tot het herkomstland. Als die te groot is, is dat nadelig voor integratie. Dat pakt slecht uit voor participatie op de arbeidsmarkt en leidt tot oververtegenwoordiging in criminaliteit. Wat helpt, zijn gemengde relaties. Dat zie je veel bij Surinamers, Antillianen en mensen uit Oost-Afrika. Die komen met grote achterstand binnen, maar dat verandert door huwelijken met autochtonen. Dan zie je in de tweede en derde generatie opeens hogere cito-scores. Maar juist asielmigranten uit andere delen van Afrika en het Midden-Oosten, veelal moslims, hebben weerstand tegen gemengde relaties. Daar hapert de integratiemotor.’
VOLKSKRANT
WE REKENEN CONTINU MET MENSEN, WAAROM ZOU JE DAN GEEN SOMMEN MOGEN LOSLATEN OP MIGRATIE
22 OCTOBER 2024
Lang werd wiskundige Jan van de Beek vanwege zijn puur economische blik op migratie door velen met de nek aangekeken. Maar net nu zijn boek hierover verschijnt, verandert in heel Europa het denken over immigratie en zit hij aan tafel bij minister Faber om zijn visie te geven. ‘We zitten op een omslagmoment.’
door Remco Meijer
‘De huidige immigratie biedt Nederland over het geheel genomen geen economisch voordeel’, schrijft wiskundige en cultureel antropoloog Jan van de Beek in zijn nieuwe boek Migratiemagneet Nederland. Mythen. Feiten. Oplossingen. ‘Bevolkingsgroei draagt bij aan verergering van bestaande problemen’, concludeert hij, en om toekomstige krimp te ondervangen volstaat een migratiesaldo van voorlopig 5.000 per jaar (in plaats van jaarlijks 100- tot 200 duizend mensen erbij, zoals sinds 2016 is gebeurd).
Van de Beek (56) geldt, zeker sinds de publicatie van Grenzeloze verzorgingsstaat. De gevolgen van immigratie voor de overheidsfinanciën (2021, mede gefinancierd door Forum voor Democratie), als het buitenbeentje onder de migratiedeskundigen. Met zijn economische bril zou hij de morele component van immigratie negeren: ieder mens heeft immers het recht op zoek te gaan naar de beste leefomstandigheden. Maar dat zet de verzorgingsstaat Nederland onder almaar toenemende druk, met verschraling van voorzieningen tot gevolg, stelt Van de Beek.
Hij behandelt alle vormen van migratie, zowel door arbeid, studie als asiel. Alsof hij met zijn pleidooi voor rigoureuze selectie anticipeert op tegenspraak, heeft Van de Beek de vele tientallen paragrafen in zijn uitputtende boek steeds voorzien van een vragende titel. Zoals: ‘Asiel is toch maar een klein deel van de immigratie?’ Waarop hij dan antwoordt: dat is ‘een volstrekte misvatting’.
Andere vraag: ‘Immigranten zijn toch nodig voor werk waarvoor wij ons te goed voelen?’ Antwoord: ‘Ook dat is een hardnekkig verhaal.’ Want: arbeidsmigratie is vooral een gevolg van het lagelonenbeleid van de overheid en het bedrijfsleven, en van een verzorgingsstaat die mede door uitkeringen mensen onvoldoende activeert.
Wat betreft asielmigratie: bij de vaak gehoorde opmerking dat asiel slechts 10 tot 12 procent van de totale immigratie betreft, geeft Van de Beek een bijsluiter. Van de arbeidsmigranten is na tien jaar nog maar 21 procent in Nederland, van de studiemigranten 18 procent. Bij asielmigranten is dit 55 procent, bij gezinsmigranten 59 procent.
Met andere woorden: ‘De bijdrage van asiel aan de bevolkingsgroei is veel groter dan op het eerste gezicht lijkt.’ En dat is van belang om te weten, ‘want geen andere vorm van immigratie belast de samenleving en verzorgingsstaat zozeer als asiel’.
In het motto bij uw boek spreekt u van ‘een sociaal experiment op ongekende schaal’. Kijkt u naar immigratie als een moedwillig plan van de overheid, of juist als een laat-maar-waaien-experiment?
‘Dat laatste. Experimenten kunnen bedacht zijn, maar je hebt ook natuurlijke experimenten. Ik zie het als onvoorziene omstandigheden die voortvloeien uit het tekenen van verdragen. In 1951 is het Vluchtelingenverdrag ondertekend, in 1967 het aanvullende Protocol van New York. Toen is de rem van asiel af gehaald. Daarna heeft het nog een tijdje geduurd voordat iedereen dat ontdekte, en voordat de vliegtickets heel goedkoop werden. Rond 1980 gingen we door de duizend asielzoekers heen, daarna werden het er vijfduizend, tienduizend en midden jaren negentig waren het er opeens vijftigduizend.’
U spreekt van ‘grote risico’s en een ongewisse afloop’. En: ‘Waarom zouden we daarmee doorgaan?’ Wie zijn ‘we’?
‘Dat zijn we met z’n allen, vertegenwoordigd in onze nationale overheid en de Europese Unie. Daar ligt de macht. Maar doordat veel is gedelegeerd naar internationale verdragen, is er helemaal geen grip op arbeids- en studiemigratie binnen de EU, en niet op asiel. En juist bij asiel staan alle integratie-seinen op rood.’
Waarom?
‘De herkomstgroep Afrika en Midden-Oosten, waar de bevolkingsgroei het hoogst is, zal bij ongewijzigd beleid heel groot worden in Nederland. Zij zijn veel lager opgeleid dan de gemiddelde immigrant, veel lager ook dan arbeids- en studiemigranten. Veel mensen hebben een romantisch beeld van de asielzoeker als een soort Kader Abdolah of Afshin Ellian, maar dat zijn de uitzonderingen. Gemiddeld genomen doen kinderen van asielmigranten het niet goed en volgens mijn data steeds slechter. Er is bijvoorbeeld een heel lage deelname aan havo-vwo.
‘Dan is er de factor culturele afstand tot het herkomstland. Als die te groot is, is dat nadelig voor integratie. Dat pakt slecht uit voor participatie op de arbeidsmarkt en leidt tot oververtegenwoordiging in criminaliteit. Wat helpt, zijn gemengde relaties. Dat zie je veel bij Surinamers, Antillianen en mensen uit Oost-Afrika. Die komen met grote achterstand binnen, maar dat verandert door huwelijken met autochtonen. Dan zie je in de tweede en derde generatie opeens hogere cito-scores. Maar juist asielmigranten uit andere delen van Afrika en het Midden-Oosten, veelal moslims, hebben weerstand tegen gemengde relaties. Daar hapert de integratiemotor.’
U schrijft: ‘Het is al decennia taboe om de negatieve kanten van immigratie te bespreken of te berekenen.’ Maar er verschijnen toch de laatste jaren allerlei gedegen boeken hierover, zoals van Hein de Haas (Hoe migratie echt werkt) en Ruud Koopmans (De asielloterij)?
‘Het taboe is er in elk geval heel lang geweest. Je zou niet met mensen mogen rekenen, je zou niet aan blaming the victim mogen doen en je mocht extreemrechts niet in de kaart spelen. En het zou moreel ontoelaatbaar zijn, wat een heel dom argument is. We rekenen continu met mensen. De overheid bepaalt de waarde van een mensenleven aan de hand van de kosten van medicijnen. Er wordt gecalculeerd bij het vergroten van verkeersveiligheid. Waarom zou je dan geen rekensommen mogen loslaten op migratie?’
Een politieke partij in de Haagse gemeenteraad wilde u weren van een bijeenkomst, omdat u een ‘extreemrechtse charlatan’ en ‘te politiek gekleurd’ zou zijn. Wat zegt u op mogelijke kritiek dat uw boek een maatschappijvisie in een economisch jasje is?
‘Nee, dat is het niet. Natuurlijk is het altijd zo dat wetenschappers onderwerpen kiezen die ze interesseren. Daaruit blijken misschien voorkeuren, maar wat ik doe is rekenen met data over migratie en kijken waar ik op uitkom. Voor Japanners, Zuid-Koreanen, Noord-Amerikanen en Scandinaviërs kan ik dan een positieve boodschap brengen. Maar voor heel veel andere groepen niet.
‘Omdat dat een onwelgevallige boodschap was, is dit soort studie heel lang niet gedaan. Op universiteiten hangt een eenzijdige sfeer. Een wetenschapper die het wel deed, kreeg te horen: ‘Als jij het woord migranten door Joden vervangt, weet je wel dat je fout bezig bent.’ Heel intimiderend.
‘Sociale wetenschap in Nederland is voor en door linkse mensen. Die niet migratie-kritisch zijn. Als je dan binnen zo’n context aan dit soort onderzoek begint, lijkt het alsof je iets heel buitenissigs doet. Maar feitelijk is dat niet zo. Dit is een ontbrekend stuk van het debat. Ik kleur een blinde vlek in. In andere westerse landen, zoals de VS en Denemarken, gebeurt dit ook.’
Over uw oplossingen zal meteen worden gezegd: onhaalbaar. U oppert onder meer: ‘Mensenrechtenverdragen en Europese wetgeving ondermijnen de Nederlandse democratie en moeten daarom worden opgezegd en/of aangepast.’ Dan is Nederland toch meteen een paria in Europa?
‘Nee, totaal niet. Dit is heel actueel. Wat wij nu doen, is heel hypocriet. Wij lokken mensen, die we eigenlijk niet willen hebben, met asielrecht. Maar ze moeten wel een dodelijke hindernisbaan nemen. Ze mogen niet gewoon met de veerboot komen, en ook niet meer met het vliegtuig, maar moeten met kleine bootjes de zee op. Daardoor is de Europese buitengrens de dodelijkste ter wereld. Met name links zou in de spiegel moeten kijken. Asiel is humaan in intenties, maar inhumaan in uitwerking. Weet u wat pas radicaal is? De huidige status quo handhaven.’
U zegt ook: ‘Wie echt grip op asiel wil krijgen, moet minstens het VN Vluchtelingenverdrag, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Kinderrechtenverdrag opzeggen. Klinkt misschien inhumaan, maar is het niet.’
‘Ja, we moeten die hindernisbaan slopen, dat zou veel humaner zijn. Maar veel mensen zijn feitenresistent. Die hebben een morele positie ingenomen en gaan daar moeilijk van af. Terwijl alle Europese landen op dit moment hoofdpijn hebben van asiel. Nederland staat absoluut niet alleen. Allerlei regeringen gaan om, ook om electorale redenen, want bevolkingen onttrekken zich in toenemende mate aan de morele druk waaronder je niets over migratie mocht zeggen. We zitten op een omslagmoment. Het moet mogelijk zijn om een coalitie te smeden van flink wat EU-landen die af willen van het asielrecht in zijn huidige vorm.’
U bent half april, samen met Hein de Haas, op gesprek geweest in de formatie. Gaf u dat genoegdoening?
‘Ja, in die zin dat ik voor het eerst het idee kreeg: er zit nu een club mensen die wil luisteren naar iemand als ik. Dat was daarvoor ondenkbaar. Ik heb ook drie keer gesproken met de Staatscommissie demografische ontwikkelingen 2050, waarvan een keer apart met voorzitter Van Zwol. En ik ben op bezoek geweest bij minister Faber (Asiel en Migratie, red.), op haar uitnodiging, maar ik zou mij niet haar adviseur willen noemen. Ik ga in gesprek met iedereen die van mijn data gebruik wil maken.’
Het rapport van de staatscommissie kiest voor ‘gematigde groei’ van de bevolking. U schreef in januari op Wynia’s Week, de website van columnist en journalist Syp Wynia, dat eigenlijk nog te ruim te vinden.
‘Ja. We hebben een klein land. Alles komt in het gedrang. Klimaat, natuur, energiedoelen, CO2-reductie, openbare ruimte, infrastructuur, landschapsbehoud.’
Als PVV-minister Marjolein Faber nog een ‘dragende motivering’ zoekt, kan ze vanaf nu uw boek omhoog houden. Maar volgens u had ze al maandenlang uit het rapport van de staatscommissie kunnen putten?
‘Ja, ik zou denken: er is een grondwettelijke taak voor onderwijs, gezondheidszorg en wonen. Die komt in het gedrang als er zoveel mensen bij komen. Je kunt wel zeggen: er wordt te weinig gebouwd, maar er is niet tegenop te bouwen. De kosten voor zorg lopen op, de onderwijskwaliteit daalt. Dat mag je best een crisis noemen.’
Maar wat is er acuut aan?
‘Dan moet u even omdenken. We hebben het over een klimaatcrisis. Maar is de zeespiegel al vier meter gestegen? Nee. Toch zijn we ermee bezig. Want zeespiegelstijging kan voor ons in de toekomst een probleem zijn. Regeren is vooruitzien. Immigratie idem. Het is een cumulatieve crisis, maar ook die kan acuut zijn. Iedere asielzoeker die een status krijgt, heeft toegang tot de verzorgingsstaat, ook als hij kansloos is op de arbeidsmarkt. Dat is een chequeboek, waarmee hij elke maand kan zeggen: ‘Mag ik even vangen uit de collectieve pot?’
U schrijft: ‘Er wordt in Nederland al jaren oeverloos gedebatteerd of we nu een asiel-instroomcrisis of een asiel-opvangcrisis hebben. Die hebben we allebei, maar de grootste asielcrisis is dat we bij ongewijzigd beleid geen middelen hebben om deze desastreuze en in potentie maatschappij-ontwrichtende vorm van immigratie te stoppen.’ Hoezo desastreus?
‘Economische tegenstellingen lopen langs etnische en religieuze breuklijnen. Als die ook nog eens gepolitiseerd worden, en die groep steeds groter wordt, kan dat een recept voor een ramp zijn. Want wat is dan de binding met Nederland? Daarover moet je nadenken. En diegenen die zeggen dat dit spookbeelden zijn, zijn ook degenen die zeggen dat we absoluut niets aan asiel mogen doen.’
Jan van de Beek: Migratiemagneet Nederland. Mythen. Feiten. Oplossingen. Uitgeverij Blauwburgwal. 468 pagina’s, € 23,50
[63]
‘Dan is er de factor culturele afstand tot het herkomstland. Als die te groot is, is dat nadelig voor integratie. Dat pakt slecht uit voor participatie op de arbeidsmarkt en leidt tot oververtegenwoordiging in criminaliteit. Wat helpt, zijn gemengde relaties. Dat zie je veel bij Surinamers, Antillianen en mensen uit Oost-Afrika. Die komen met grote achterstand binnen, maar dat verandert door huwelijken met autochtonen. Dan zie je in de tweede en derde generatie opeens hogere cito-scores. Maar juist asielmigranten uit andere delen van Afrika en het Midden-Oosten, veelal moslims, hebben weerstand tegen gemengde relaties. Daar hapert de integratiemotor.’
VOLKSKRANT
WE REKENEN CONTINU MET MENSEN, WAAROM ZOU JE DAN GEEN SOMMEN MOGEN LOSLATEN OP MIGRATIE
22 OCTOBER 2024
ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 62
Reacties uitgeschakeld voor NOTEN 61 T/M 63/Daar gaan we weer!
” Artikel 18 Asielrecht Het recht op asiel is gegarandeerd met inachtneming van de voorschriften van het Verdrag van GenŁve van 28 juli 1951 en het Protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen, en overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.”
Please note that this content has been updated on a new page.
The world’s system for protecting refugees is broken. It is obvious – from Australia to South Sudan’s vast camps, from Istanbul’s cold streets to the European Union’s heavily fortified walls.
Worldwide, more than 21 million people have been forced to seek sanctuary abroad. Governments have a duty to help them. But most rich countries are still treating refugees as somebody else’s problem. Hiding behind closed borders and fears of being “flooded”, they have conveniently allowed poorer, mainly Middle Eastern, African and South Asian countries, to host an incredible 86% of all refugees.
And by ignoring most appeals for humanitarian aid, they have left UN agencies so broke they can’t even feed many refugees properly anymore.
This has to change, now. Amnesty is putting forward eight solutions for how world leaders – in particular the richest countries – can start tackling this massive humanitarian crisis together.
2. It also means resettling all refugees who need it. Resettlement is a vital solution for the most vulnerable refugees – including torture survivors and people with serious medical problems.
Right now, 1.2 million people urgently need this lifeline.
Saving lives
3. World leaders also need to put saving lives first. No one should have to die crossing a border, and yet almost 7,000 people drowned in the Mediterranean alone in the two years since the first big shipwreck in October 2013.
Thousands of people fleeing persecution in Myanmar suffered for weeks on board boats while Thailand, Malaysia and Indonesia bickered over who should help them in May 2015.
States can stop this by investing in search and rescue operations and immediately helping people in distress.
4. And whether they travel by land or by sea, people fleeing persecution or wars should be allowed to cross borders, with or without travel documents. Pushing people back and putting up massive fences only forces them to take more dangerous routes to safety.
Stop trafficking and racism
5. All countries should investigate andprosecute trafficking gangs who exploit refugees and migrants, and put people’s safety above all else. Survivors whom Amnesty met in Southeast Asia said traffickers killed people on board boats when their families couldn’t pay ransoms. Others were thrown overboard and left to drown, or died from because there was no food and water.
6. Governments also need to stop blaming refugees and migrants for economic and social problems, and instead combat all kinds of xenophobia and racial discrimination. Doing otherwise is deeply unfair, stirs up tensions and fear of foreigners, and sometimes leads to violence – even death.
In Durban, South Africa, at least four people died, many were seriously injured, and over 1,000 mainly Burundian and Congolese refugees forced to flee after violence and looting broke out in April and May 2015.
Asylum is a human right
8. The world has a very short memory. In the aftermath of World War II, most countries agreed to protect refugees through the 1951 Refugee Convention, and through UN agencies like the UNHCR.
Barbed wire fences and chronic underfunding have left that vision of a better world in tatters. By ignoring the warning signs, world leaders have allowed a huge, global humanitarian crisis to unfold. Ultimately, it will be resolved by ending the conflicts and persecution that forced people to flee in the first place.
But no one knows when that will be. Meanwhile, we need radical solutions, visionary leadership and global co-operation on a scale not seen for 70 years. That involves setting up strong refugee systems: allowing people to apply for asylum, treating their refugee claims fairly, resettling the most vulnerable of all, and providing basics like education and healthcare.
None of these eight solutions are impossible to achieve, if politicians listen to the millions of people saying “I welcome refugees”, and put solidarity and compassion above petty wrangling over who should host a few thousand refugees.
END
Reacties uitgeschakeld voor NOTEN 57 EN 58/Daar gaan we weer!
In Den Haag wordt, iedere dag weer, hard gewerkt aan een betere wereld. Symbool hiervan is het Vredespaleis. Zo’n 100 jaar geleden werd dit paleis gebouwd. Daarmee werd een stevig fundament gelegd voor Den Haag als internationale stad van Vrede en Recht. Naast het Vredespaleis zijn er tal van andere plekken en gebouwen waar gewerkt wordt aan een veiligere en rechtvaardigere wereld. Uit alle windstreken komen ze hiervoor naar ‘The Hague’ om, met elkaar, mondiale problemen op te lossen. Daarmee is Den Haag het kloppend hart van de wereldvrede.
Het verhaal van Vrede & Recht
Wereldnieuws Den Haag is regelmatig in het wereldnieuws vanwege de internationale rechtszaken die zich afspelen in de diverse gerechtshoven zoals het Internationaal Gerechtshof (Vredepaleis) en het Internationaal Strafhof (ICC). Maar Den Haag is meer dan rechtbanken, tribunalen en paleizen. De bijzondere status van de stad trekt vele regeringsleiders, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, bedrijven en studenten aan. Zij werken hier met elkaar samen, delen hun kennis en ontwikkelen nieuwe ideeën. In Den Haag worden internationale conflicten in overleg opgelost, om te voorkomen dat landen elkaar met wapens bevechten.
Rechtvaardigheid en milieu Den Haag is dan ook een logische plek voor internationale conferenties. In 2014 bezochten 53 wereldleiders de stad tijdens de grootste conferentie ooit in Nederland, de Nuclear Security Summit. En in 2018 vond de grootste internationale conferentie voor jongeren, One Young World Summit, plaats in Den Haag. 1.500 toekomstige wereldleiders uit 190 landen bogen zich toen over mondiale vraagstukken als rechtvaardigheid, vrede en milieu.
Veiligheid In het verlengde van rechtspraak wordt in Den Haag ook volop gewerkt aan internationale veiligheidsissues. Zoals door de OPCW, de organisatie voor het verbod op chemische wapens, die in 2013 de Nobelprijs voor de Vrede kreeg. En Den Haag is het kloppend hart van het grootste veiligheidscluster van Europa: The Hague Security Delta. Hier werken ruim 13.000 mensen in zo’n 400 organisaties met elkaar samen om de veiligheid in de wereld te vergroten, met name op het gebied van ‘cyber security’.
EINDE
INTERNATIONAL CRIMINAL COURT
INTERNATIONAL COURT OF JUSTICE
Reacties uitgeschakeld voor NOOT 56/Daar gaan we weer!
Article 33. – Prohibition of expulsion or return (“refoulement”)
1. No Contracting State shall expel or return (“refouler”) a refugee in any manner whatsoever to the frontiers of territories where his life or freedom would be threatened on account of his race, religion, nationality, membership of a particular social group or political opinion.”
Alvorens die vraag te beantwoorden, is het niet onverstandig eerst de vraag te stellen in hoeverre ze dat ooit zijn geweest en, zo ja, sinds wanneer. Nederlandse politici spreken graag over een Nederlandse humanitaire traditie op het terrein van de buitenlandse politiek. Maar alleen al de blijvende roep van Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders om meer erkenning van het slavernijverleden en het recentelijk heropende onderzoek naar Nederlandse oorlogsmisdaden tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog van 1945 tot 1949 laten zien dat de feitelijke basis voor zo’n traditie flinterdun is.
Pas in de jaren zeventig van de 20ste eeuw begon er met het aantreden van het progressieve kabinet-Den Uyl daadwerkelijk wat te veranderen. Een onbaatzuchtig gidsland werd Nederland niet. Maar bewindslieden als Max van der Stoel en Jan Pronk, inclusief premier Den Uyl zelf, waren vaker dan ooit bereid om vanaf een zeepkist omringd door juichende actievoerders militaire junta’s publiekelijk de oren te wassen. En ook al werd het belerende wijsvingertje niet altijd even consequent opgestoken, zichtbaar was het wel, waardoor het kabinet-Den Uyl op het gebied van de mensenrechten inmiddels een mythologische status geniet.”
CLINGENDAEL SPECTATOR
MENSENRECHTEN EN BUITENLANDS BELEID
2018
In hoeverre mogen de mensenrechten zeventig jaar na de afkondiging van de Universele Verklaring nog steeds een hoeksteen van het Nederlands beleid worden genoemd? Alvorens die vraag te beantwoorden, is het niet onverstandig eerst de vraag te stellen in hoeverre ze dat ooit zijn geweest.
Toen in oktober 2017 Halbe Zijlstra Bert Koenders in het kabinet-Rutte III opvolgde als minister van Buitenlandse Zaken, rees onmiddellijk de vraag wat dat voor de mensenrechten als onderdeel van het buitenlandbeleid zou betekenen. Had de VVD-politicus als fractieleider van zijn partij in de Tweede Kamer niet verkondigd dat om de vluchtelingenstroom uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten richting Europa te beteugelen, deals met foute regimes over regionale opvang niet moesten worden uitgesloten?
Het is natuurlijk irreëel om enkel relaties te onderhouden met landen die een onbevlekt cv op het terrein van de mensenrechten kunnen overleggen. Dan blijven er niet zo gek veel landen meer over. Bovendien dient een effectief mensenrechtenbeleid open te staan voor diplomatieke betrekkingen met bedenkelijke regimes want door ze slechts te isoleren lossen de problemen zich doorgaans niet op. Maar om er dan gelijk afspraken mee te maken over de opvang van vluchtelingen die elders aan schendingen van mensenrechten proberen te ontkomen, lijkt het cynisme ten top.
Natuurlijk moet worden afgewacht in hoeverre de nieuwe minister de daad bij het woord voegt en met de Turkije-deal als inspiratiebron ook afspraken gaat maken met regimes waar individuele rechten nog minder waard zijn dan onder het huidige bewind van president Erdoğan. Desondanks roept het gegeven dat Zijlstra’s voornemen tot dusverre niet massaal is afgefakkeld in de Tweede Kamer de vraag op in hoeverre de mensenrechten zeventig jaar na de afkondiging van de Universele Verklaring in 1948 nog steeds een hoeksteen van het Nederlands beleid mogen worden genoemd.
De mythe van Nederland gidsland
Alvorens die vraag te beantwoorden, is het niet onverstandig eerst de vraag te stellen in hoeverre ze dat ooit zijn geweest en, zo ja, sinds wanneer. Nederlandse politici spreken graag over een Nederlandse humanitaire traditie op het terrein van de buitenlandse politiek. Maar alleen al de blijvende roep van Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders om meer erkenning van het slavernijverleden en het recentelijk heropende onderzoek naar Nederlandse oorlogsmisdaden tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog van 1945 tot 1949 laten zien dat de feitelijke basis voor zo’n traditie flinterdun is.
Pas in de jaren zeventig van de 20ste eeuw begon er met het aantreden van het progressieve kabinet-Den Uyl daadwerkelijk wat te veranderen. Een onbaatzuchtig gidsland werd Nederland niet. Maar bewindslieden als Max van der Stoel en Jan Pronk, inclusief premier Den Uyl zelf, waren vaker dan ooit bereid om vanaf een zeepkist omringd door juichende actievoerders militaire junta’s publiekelijk de oren te wassen. En ook al werd het belerende wijsvingertje niet altijd even consequent opgestoken, zichtbaar was het wel, waardoor het kabinet-Den Uyl op het gebied van de mensenrechten inmiddels een mythologische status geniet.
Minder zichtbaarheid betekent niet minder effectief
Rond 2000 stelden Nederlandse mensenrechtendeskundigen echter teleurgesteld vast dat het met die zichtbaarheid in de loop van de jaren negentig flink bergafwaarts was gegaan.[1] Dat was een opvallende conclusie. Uitgerekend tijdens dit decennium – de tien jaar tussen het einde van de Koude Oorlog en de opkomst van het islamitische terrorisme als nieuwe internationale dreiging – stonden de mensenrechten hoger op de internationale agenda dan ooit.
Maar betekende minder uitgesproken ook automatisch minder actief of effectief? In vergelijkend perspectief viel het allemaal nog wel mee. Uit interviews met buitenlandse diplomaten in Genève in 2006 bleek dat Nederland in de VN-Mensenrechtenraad nog altijd te boek stond als een voortvarende, kundige en effectieve belangenbehartiger van de internationale mensenrechten. Wel karakteriseerden diezelfde diplomaten het optreden van hun Nederlandse collega’s als ‘arrogant’, ‘koppig’ en ‘inflexibel’. Daarbij onderstreepten zij echter dat niet ondanks maar juist dankzij deze karaktertrekken het Nederlandse optreden zich door een hoge mate van effectiviteit kenmerkte.[2]
Dat het Nederlandse mensenrechtenbeleid desondanks in absolute zin minder uitgesproken was, had niet zozeer te maken met een verminderde bereidheid om voor de mensenrechten op te komen als wel met een professionaliseringsslag op dit terrein. Inmiddels was wel duidelijk dat een effectief mensenrechtenbeleid meer behelsde dan enkel en alleen in het openbaar met het vingertje wijzen. Stille diplomatie en preventief beleid in de vorm van het versterken van internationale toezichtsmechanismen en het inzetten van hulpgelden om een beter mensenrechtenklimaat te creëren, bijvoorbeeld door onderwijs of het trainen van politieagenten, waren evenzeer van belang.
Samenwerking en keuzes maken als noodzaak
Bovendien kon Nederland het allemaal niet in zijn eentje af. Een imago als gidsland was leuk en gaf Nederland de mogelijkheid zich internationaal te profileren. Maar zonder voldoende steun er met gestrekt been ingaan tegen landen die een maatje te groot zijn, kan averechtse resultaten opleveren.
Met die werkelijkheid werd de Nederlandse regering in 1992 hardhandig geconfronteerd, toen het dreigen met het dichtdraaien van de hulpkraan om het regime van generaal Soeharto in Indonesië tot een beter mensenrechtenbeleid te dwingen, niet langer bleek te werken. Te laat besefte Den Haag dat de voormalige kolonie Nederland economisch niet meer nodig had, waardoor Soeharto het zich kon veroorloven de ontwikkelingsrelatie tussen beide landen eenzijdig op te zeggen. Meer samenwerking met andere westerse landen werd daardoor noodzakelijk om nog iets te kunnen bereiken. In de praktijk betekende dat vooral steeds meer samenwerking met de andere lidstaten van de EU, ook al had dit tot gevolg dat er soms water bij de wijn moest worden gedaan om tot een gezamenlijke positie te kunnen komen.
Verder was het voor Nederland als relatief kleine speler op het wereldtoneel ook niet langer mogelijk om voor alle rechten uit de nog steeds uitdijende universele mensenrechtencatalogus op te komen. Wie in het begin van de jaren zeventig over mensenrechten sprak, dacht daarbij sneller aan politieke en burgerlijke rechten zoals het verbod op marteling of het verbod op langdurige opsluiting zonder aanklacht of proces. Niet voor niets werd Amnesty International in die jaren groot door het opkomen voor politieke gevangenen die juist deze rechten ontbeerden. Economische, sociale en culturele rechten volgden qua belangstelling op gepaste afstand en over gemeenschappelijke rechten werd, met uitzondering van het recht op zelfbeschikking, nog niet of nauwelijks gesproken.
Dat ligt inmiddels anders. Sinds de jaren zeventig is de VN-mensenrechtencatalogus uitgebreid met maar liefst zes nieuwe verdragen en negen optionele protocollen als uitbreiding op reeds bestaande verdragen. Om er voor te zorgen dat deze verdragen niet alleen bleven steken in goede voornemens, moest zelfs Nederland met zijn internationaalrechtelijke expertise keuzes maken. Om die reden kwam de aandacht in het nieuwe millennium steeds meer te liggen bij de bescherming van mensenrechtenverdedigers, LGBT-rechten en gelijke rechten voor vrouwen.[3]
Juist het bevorderen van rechten als deze lukt echter niet alleen door regeringen van landen waar deze worden geschonden publiekelijk aan het kruis te nagelen. Integendeel. In landen waar de rechten van vrouwen en de rechten van lesbiennes, homo’s en andere seksuele minderheden niet serieus worden genomen liggen daar vaak vastgeroeste culturele tradities aan ten grondslag.
Positieve actie op basis van een geduldige dialoog zet dan meer zoden aan de dijk dan publieke verkettering. Of zoals Michael Ignatieff het ooit kernachtig verwoordde toen het over het altijd nog veel voorkomende fenomeen van vrouwenbesnijdenis in Afrika ging: “What may appear as genital mutilation in Western eyes is simply the price of tribal and family belonging to women; if they fail to submit to the ritual, they no longer have a place within their world.”[4] Hard roepen dat vrouwenbesnijdenis mensonterend is, mag het westerse gemoed misschien verlichten. Het brengt een oplossing voor de problemen waarin de slachtoffers verkeren nog niet naderbij.
Diplomatie mag geen doel op zich worden
Maar wie A zegt, moet ook B durven zeggen. Als de regering zegt op te komen voor mensenrechtenverdedigers, en daartoe zelfs een staatsprijs instelt, dan moet minister Rosenthal de uitreiking daarvan niet proberen weg te moffelen als deze wordt toegekend aan een activist uit economische groeimarkt China. Als in Rusland LGBT-rechten met voeten worden getreden en de minachting voor de geaardheid van seksuele minderheden door het Kremlin zelf wordt gecultiveerd, moet er dan per se een topzware staatsdelegatie naar Sotsji om daar de Olympische Winterspelen op te luisteren?
De Franse president Hollande en de Duitse bondskanselier Merkel bleven thuis. Premier Rutte, vergezeld door koning en koningin, ging daarentegen wel. Hij beloofde dat hij niet zou vergeten de kwestie van de LGBT-rechten bij Poetin ter sprake te brengen. En dat deed hij ook. Maar laten we eerlijk zijn. Hoeveel indruk zal dat hebben gemaakt, wetende dat de aanwezigheid van de premier en het koninklijk paar in Sotsji toch vooral bedoeld was om de Nederlandse schaatsers op de lange en korte baan aan te vuren. Op zo’n manier dreigt (stille) diplomatie zijn waarde te verliezen en verwordt dit instrument gemakkelijk tot een doel op zich of nog erger, tot een vijgenblad om te verdoezelen dat verdere actie niet zal worden overwogen.
Nog steeds een integraal onderdeel van het buitenlands beleid?
Toch is er geen reden om aan te nemen dat mensenrechten niet langer een integraal onderdeel van het Nederlandse buitenlandbeleid vormen. Opeenvolgende ministers van Buitenlandse Zaken hebben er in opeenvolgende mensenrechtennota’s op gehamerd dat er sinds de moeder aller mensenrechtennota’s uit 1979 wat dat betreft niets is veranderd. En ook al handelden diezelfde ministers niet altijd in lijn met hun op papier gestelde beloftes, dat is, zoals ik eerder al aangaf, nooit anders geweest.
Natuurlijk, het kan allemaal veel beter en het zou ook veel beter moeten. Maar laten we niet vergeten dat ook thans – in een wereld waarin democratie en mensenrechten internationaal steeds verder onder druk komen – Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken nog steeds hun nek durven uit te steken.
Zijlstra’s voorganger Koenders deed het in september 2017 nog toen hij een coalitie van westerse landen aanvoerde om de VN-Mensenrechtenraad een resolutie te laten aannemen ten behoeve van een internationaal onderzoek naar oorlogsmisdrijven in het door burgeroorlog verscheurde Jemen. Koenders zwichtte niet voor druk van Saoedi-Arabië, dat als interventiemacht medeverantwoordelijk is voor wat inmiddels als de grootste humanitaire crisis ter wereld geldt. Ook zwichtte Koenders niet voor de tegenstribbelende Britten en Fransen, die hun lucratieve wapenleveranties aan Saoedi-Arabië wilden beschermen.[5]
Verder mag niet worden vergeten dat het departement van Buitenlandse Zaken naast de minister ook nog andere inwoners kent. Zonder zijn ambtenaren kan hij weinig. En juist door de aanwezigheid van dat massale ambtelijke apparaat geldt voor het Nederlandse mensenrechtenbeleid hetzelfde als voor het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, dat door historicus Duco Hellema ooit vergeleken werd met een “mammoettanker, die, ondanks alle discussies op de brug, zijn ingezette koers volgt en slechts met grote moeite in een andere richting kan worden gestuurd”.[6]
De institutionalisering van het thema mensenrechten op het ministerie van Buitenlandse Zaken in de jaren zeventig droeg ertoe bij dat daarna nog hele generaties diplomaten en beleidsmakers dit concept met de paplepel kregen ingegoten. Gewoonten kunnen na verloop van tijd veranderen, maar zo snel gaat dat niet.
Gevaren op de loer
Toch ligt dat gevaar wel steeds meer op de loer. Te meer omdat sinds het einde van de jaren tachtig beleidsmakers en diplomaten op het ministerie van Buitenlandse Zaken in de regel om de drie à vier jaar van directie of standplaats veranderen. Dat betekent op termijn behalve minder betrokkenheid ook kennisverlies, met alle negatieve consequenties voor de Nederlandse invloed op het internationale toneel als gevolg.
Niet alleen afnemende kennis en expertise binnen het ambtelijke apparaat kunnen de mensenrechten als hoeksteen van het buitenlands beleid schade toebrengen. Ook de geloofwaardigheid van dit beleid komt op de tocht te staan naarmate de EU vaker met twee maten lijkt te meten. Tien jaar geleden was ik in de VN-Mensenrechtenraad aanwezig toen de Unie weigerde speciale rapporteur inzake marteling, Theo van Boven, te hulp te schieten toen Spanje als EU-lidstaat Van Bovens rapport naar de brandstapel verwees, omdat hij daarin van incidentele vormen van marteling tegen terroristen van de Baskische afscheidingsbeweging ETA had gesproken.
Dat was geen beste beurt van Europa en bevestigde het vooroordeel dat de mensenrechtenstok waarmee de EU zuidelijke landen slaat, in de hoek blijft staan wanneer er in eigen gelederen sprake is van onoorbaar gedrag. Het blijvende onvermogen van de EU om tot een humaan asielbeleid te komen als antwoord op de vluchtelingenstroom uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten versterkt dat beeld eens te meer. Waarom zou een land met aanzienlijke mensenrechtenproblemen als Turkije ons nog serieus nemen als we enerzijds verwachten dat de Turken beterschap beloven, terwijl we ze anderzijds miljarden toestoppen om ons vluchtelingenprobleem op te lossen?
EINDE
Reacties uitgeschakeld voor NOTEN 54 EN 55/Daar gaan we weer!
”’ SAMENVATTING Vanaf het midden van de jaren tachtig nam het aantal asielzoekers fors toe. Waren er in 1985 ruim 5 600 asielzoekers, in 1990 waren dat er ruim 21 000 en in 1994 ruim 52 000.””
TWEEDE KAMER DER STATEN GENERAAL
VERGADERJAAR 1995-1996
24 440 ASIELBELEID
NR 2 RAPPORT
file:///C:/Users/Astrid/Downloads/Asielbeleid.pdf
[SAMENVATTING STAAT OP BLZ 2]
[53]
” De prognose voor 1995 is 35 000”
TWEEDE KAMER DER STATEN GENERAAL
VERGADERJAAR 1995-1996
24 440 ASIELBELEID
NR 2 RAPPORT
file:///C:/Users/Astrid/Downloads/Asielbeleid.pdf
[SAMENVATTING STAAT OP BLZ 2]
Reacties uitgeschakeld voor NOTEN 52 EN 53/Daar gaan we weer!
”Hij noemt iedereen die naar een ander land gaat, migrant. En zo heb je dan arbeidsmigranten, studiemigranten en asielmigranten. Het verbaast me daarom dat hij de ‘vakantiemigranten’ niet heeft meegenomen. Die groepen gaat hij vervolgens met elkaar vergelijken op ‘bijdragen aan de samenleving’ en daarop scoren de asielmigranten het slechtst. Ja, dank je de koekoek. Natuurlijk doen asielzoekers het slechter op de arbeidsmarkt dan mensen die hier naar toe worden gehaald door een werkgever en maken ze meer aanspraak op sociale voorzieningen dan mensen die hier komen studeren. Als je naar hier wordt gehaald om te werken heb je werk en als je naar hier komt om te studeren dan heb je geld om te overleven. Als vluchteling heb je dat niet. Dan begin je echt bij nul en omdat het gemiddeld bijna twee jaar duurt voordat je als statushouder ergens woont en dan pas mag beginnen met je inburgering, begin je eigenlijk diep in de min. En dus is het niet vreemd dat een veel groter deel van hen een beroep doet on sociale voorzieningen.”
“Wat betreft asielmigratie: bij de vaak gehoorde opmerking dat asiel slechts 10 tot 12 procent van de totale immigratie betreft, geeft Van de Beek een bijsluiter. Van de arbeidsmigranten is na tien jaar nog maar 21 procent in Nederland, van de studiemigranten 18 procent. Bij asielmigranten is dit 55 procent, bij gezinsmigranten 59 procent. Met andere woorden: ‘De bijdrage van asiel aan de bevolkingsgroei is veel groter dan op het eerste gezicht lijkt.’ En dat is van belang om te weten, ‘want geen andere vorm van immigratie belast de samenleving en verzorgingsstaat zozeer als asiel’.” zo lees ik in een interview met de Volkskrant Jan van de Beek in de Volkskrant. Ik dacht: ‘Je hebt leugens, verdomde leugens en statistieken.’ En toen ik er wat verder indook dacht ik aan appels en peren waarmee knollen voor citroenen worden verkocht.
Van wie deze uitspraak over statistiek is, is onbekend. De Amerikaanse auteur Mark Twain schreef hem toe aan de Britse premier Benjamin Disraeli, maar, als je Wikipedia mag geloven, dan is de uitdrukking: “in geen enkel werk van Disraeli te vinden en de vroegste bekende verschijningen waren jaren na zijn dood. Er zijn verschillende andere mensen genoemd als bedenkers van het citaat, en het wordt vaak toegeschreven aan Twain zelf.” Ik moest denken aan deze uitspraak bij het lezen van het interview. Een interview over zijn nieuwe boek Migratiemagneet Nederland. Mythen. Feiten. Oplossingen. Even vooraf. Ik heb het boek nog niet gelezen en baseer me alleen op zijn uitspraken de Volkskrant en gedaan bij Bar Laat van 22 oktober 2024.
“Als je onderzoek doet, moet je proberen niet links en niet rechts te zijn maar zo zuiver mogelijk je onderzoek te doen en in de spiegel te kijken wat zijn mijn vooroordelen? Waar zou je kunnen struikelen?” Aldus van de Beek bij Bar Laat. Hij wil ‘niet politiseren’. Nu is dat al een eerste spiegel waarin hij zichzelf wat vertekend waarneemt. De uitspraak over het belasten van de samenleving en de verzorgingsstaat door asielzoekers, is een politieke uitspraak. ‘Belasten’ is een waardeoordeel en waardeoordelen zijn politiserend. “We zitten op een omslagmoment. Het moet mogelijk zijn om een coalitie te smeden van flink wat EU-landen die af willen van het asielrecht in zijn huidige vorm,” in de Volkskrant, is politiseren. ‘Af willen’ van rechten is politiseren. “Je kunt wel zeggen: er wordt te weinig gebouwd, maar er is niet tegenop te bouwen. De kosten voor zorg lopen op, de onderwijskwaliteit daalt. Dat mag je best een crisis noemen.” Iets een crisis noemen is politiseren. Sterker nog, door te zeggen dat je niet wilt politiseren, politiseer je. Je politiseert omdat je als ‘neutraal en feitelijk’ bestempeld en daarmee iedereen die het anders ziet labelt als ‘bevooroordeeld en niet feitelijk’. Op dit punt is Van de Beek al ‘gestruikeld’ om zijn eigen woorden te gebruiken.
Hij noemt iedereen die naar een ander land gaat, migrant. En zo heb je dan arbeidsmigranten, studiemigranten en asielmigranten. Het verbaast me daarom dat hij de ‘vakantiemigranten’ niet heeft meegenomen. Die groepen gaat hij vervolgens met elkaar vergelijken op ‘bijdragen aan de samenleving’ en daarop scoren de asielmigranten het slechtst. Ja, dank je de koekoek. Natuurlijk doen asielzoekers het slechter op de arbeidsmarkt dan mensen die hier naar toe worden gehaald door een werkgever en maken ze meer aanspraak op sociale voorzieningen dan mensen die hier komen studeren. Als je naar hier wordt gehaald om te werken heb je werk en als je naar hier komt om te studeren dan heb je geld om te overleven. Als vluchteling heb je dat niet. Dan begin je echt bij nul en omdat het gemiddeld bijna twee jaar duurt voordat je als statushouder ergens woont en dan pas mag beginnen met je inburgering, begin je eigenlijk diep in de min. En dus is het niet vreemd dat een veel groter deel van hen een beroep doet on sociale voorzieningen.
Natuurlijk is het percentage van de groep die asiel heeft verkregen dat na tien jaar nog hier woont, groter dan dat van degenen die hier komen voor arbeid of studie. Een studie duurt ongeveer vier jaar. Degenen die blijven hebben hier werk, een partner en waarschijnlijk allebei gevonden. Iets soortgelijks gaat ook op voor mensen die hier voor werk naartoe komen. De tijden dat je na veertig jaar trouwe dienst bij een werkgever met pensioen gaat, zijn allang voorbij. Na een jaar of vier ben je weer toe aan ‘een nieuwe uitdaging’ en die kan overal liggen. Iemand die asiel zoekt, komt hier omdat de persoon een veilig heenkomen zoekt, omdat het land van herkomst door oorlog of de politieke situatie voor de persoon te gevaarlijk is. In de landen waar het gros van de huidige vluchtelingen vandaan komen, landen als Afghanistan, Syrië en Eritrea, is nog steeds in oorlog of is de politieke situatie van dien aard dat velen hun leven er niet zeker zijn.
“‘Dan is er de factor culturele afstand tot het herkomstland. Als die te groot is, is dat nadelig voor integratie. Dat pakt slecht uit voor participatie op de arbeidsmarkt en leidt tot oververtegenwoordiging in criminaliteit. Wat helpt, zijn gemengde relaties.” En “ juist asielmigranten uit andere delen van Afrika en het Midden-Oosten, veelal moslims, hebben weerstand tegen gemengde relaties. Daar hapert de integratiemotor.” Aldus Van de Beek in de Volkskrant. Om te integreren moet de club waarin je verwacht wordt te integreren wel open staan voor je integratie. Het narratief waarvan Van de Beek hier de milde variant geeft, ze zijn ‘te verschillend’, en dat ook in steeds extremere mate door partijen als de BBB en de PVV wordt gehanteerd, draagt niet bij aan het ‘open staan’ en het zal de belangstelling voor een gemengd huwelijk onder de kant van de geboortige Nederlanders, niet echt doen toenemen. Dat narratief is een self-fulfilling prophecy.
Wat al deze groepen met elkaar gemeen hebben, is dat het mensen zijn die naar een ander land trekken. De reden voor vertrek naar dat andere land is echter zeer verschillend. Door ze op één hoop te gooien en te spreken over arbeidsmigratie, studiemigratie, asielmigratie worden onvergelijkbare groepen op één hoop gegooid en daarvan wordt de kwetsbaarste groep, de asielzoekers, het slachtoffer. Het wegpoetsen van deze verschillen is politiseren. Daar een bruinkleurig cultureel sausje over gieten is politiseren. Van de Beek vergelijkt appels met peren, verkoopt knollen voor citroenen en onderbouwt dit met statistiek.
EINDE
Reacties uitgeschakeld voor NOOT 51/Daar gaan we weer!
Anderhalf jaar na het verkrijgen van de verblijfsvergunning, ontvangt 90 procent van de 18-tot 65-jarigen die in 2014 een vergunning hebben gekregen, een uitkering. Drie jaar later – vier-en-een-half jaar na het verkrijgen van een vergunning – is dit percentage gedaald naar 51 procent. Nog eens anderhalf jaar later (zes jaar na het verkrijgen van de vergunning) ontvangt 46 procent van het cohort een uitkering. Daarna verloopt de daling minder snel, waarschijnlijk als gevolg van de coronacrisis: statushouders hebben vaker een tijdelijk contract en zijn vaker werkzaam in die sectoren die hard door de crisis worden geraakt (horeca, uitzendbranche). In de meest recente twaalf maanden verloopt de daling weer wat sneller hetgeen zou kunnen duiden op het einde van het effect van de coronacrisis. Inmiddels, ruim zeven jaar na het verkrijgen van de vergunning, is iets meer dan een derde nog afhankelijk van een uitkering. Dit kunnen overigens ook statushouders met een (deeltijd)baan zijn.”
SER
VLUCHTELINGEN/FEITEN EN CIJFERS ARBEIDSMARKT
ZIE VOOR GEHELE ARTIKEL, NOOT 49
Reacties uitgeschakeld voor NOOT 50/Daar gaan we weer!
Vluchtelingen met verblijfsvergunning mogen in Nederland gewoon aan het werk. In de praktijk is het voor vluchtelingen vaak wel lastiger om een (fulltime) baan te vinden. Hoe staat het ervoor met de integratie van vluchtelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt?
Aandeel werknemers onder statushouders neemt toe
Het CBS volgt periodiek de maatschappelijke positie van statushouders die in 2014 een verblijfsvergunning hebben gekregen. De meest recente publicatie van deze cohortstudie CBS 2023 Asiel en Integratie is gepubliceerd in begin 2024. Uit de CBS-studie blijkt dat na zeven jaar 45 procent van alle 18- tot 65-jarige statushouders een fulltime baan heeft. De meeste werkende statushouders werken in deeltijd (53 procent) en met een tijdelijk contract (79 procent). Niet alleen stijgt de arbeidsdeelname van deze statushouders gestaag; maar ook de verschillen in arbeidsdeelname tussen de nationaliteiten worden kleiner. Na een kleine daling die vermoedelijk te maken had met de coronacrisis neemt het aandeel werkenden in de afgelopen maanden weer toe. Van de werkenden, werkt bijna 5 procent als zelfstandige.
Aandeel bijstandsgerechtigden daalt verder
Anderhalf jaar na het verkrijgen van de verblijfsvergunning, ontvangt 90 procent van de 18-tot 65-jarigen die in 2014 een vergunning hebben gekregen, een uitkering. Drie jaar later – vier-en-een-half jaar na het verkrijgen van een vergunning – is dit percentage gedaald naar 51 procent. Nog eens anderhalf jaar later (zes jaar na het verkrijgen van de vergunning) ontvangt 46 procent van het cohort een uitkering. Daarna verloopt de daling minder snel, waarschijnlijk als gevolg van de coronacrisis: statushouders hebben vaker een tijdelijk contract en zijn vaker werkzaam in die sectoren die hard door de crisis worden geraakt (horeca, uitzendbranche). In de meest recente twaalf maanden verloopt de daling weer wat sneller hetgeen zou kunnen duiden op het einde van het effect van de coronacrisis. Inmiddels, ruim zeven jaar na het verkrijgen van de vergunning, is iets meer dan een derde nog afhankelijk van een uitkering. Dit kunnen overigens ook statushouders met een (deeltijd)baan zijn.
In dit onderzoek is ook gekeken naar werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, maar die komen, zoals verwacht mag worden wegens het ontbreken van een arbeidsverleden in Nederland, in de eerste zeven-en-een-half jaar na verkrijgen van de vergunning nog niet zoveel voor. Van alle uitkeringsgerechtigde statushouders van vergunningscohort 2014, ontvangt 97 procent een bijstandsuitkering, 3 procent een werkloosheidsuitkering en minder dan 0,5 procent een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het aandeel uitkeringsgerechtigden dat een werkloosheidsuitkering ontvangt is met 8 procent het hoogst onder Afghanen. Dat komt doordat Afghanen relatief snel aan het werk waren en dus inmiddels wel een arbeidsverleden hebben opgebouwd.
Steeds meer statushouders volgen onderwijs
Van alle statushouders die in 2014 hun vergunning kregen, volgt 29 procent onderwijs op 1 oktober 2015. Drie jaar later (op 1 oktober 2018) volgt 41 procent van hen onderwijs. Dit percentage daalt daarna naar 38 procent in 2022. Van de statushouders die in 2015 een vergunning kregen volgt 44 procent op 1 oktober 2022 onderwijs en voor degenen die in 2016 een vergunning kregen is dit 46 procent. Voor het cohort 2017 is dit 54 procent, voor het cohort 2018 55 procent, voor het cohort 2019 37 procent en voor het cohort 2020 29 procent. Een interessant gegeven is dat niet-leerplichtige jongeren vanaf 18 jaar vaker onderwijs volgen naarmate ze langer in Nederland zijn. Zij volgen vaak een opleiding binnen het middelbaar beroepsonderwijs.
Toename mbo gestopt; stijging deelname aan hbo en wo
Naarmate statushouders langer in Nederland zijn, stromen zij van het voortgezet onderwijs vooral uit naar het middelbaar beroepsonderwijs en het praktijkonderwijs. Waar er van de personen die in 2014 een verblijfsvergunning asiel ontvingen ongeveer 350 personen (15 procent) praktijkonderwijs of vmbo volgen in 2015, zijn dat er in 2018 ongeveer 1 010 (23 procent). In 2022 is het percentage gedaald naar 14 procent (650 personen). Het lagere deelnamepercentage wordt veroorzaakt doordat het cohort 2014 inmiddels wat ouder is geworden en uit het onderwijs is gestroomd.
Statushouders die het voortgezet onderwijs verlaten, stromen met name door naar het middelbaar beroepsonderwijs. Het aandeel statushouders uit 2014 dat een mbo-opleiding volgt is eerst gestegen van 12 procent in 2015 naar 55 procent in 2018 en vervolgens iets gedaald naar 50 procent in 2022. De daling van het aandeel mbo gaat gepaard met een stijging van deelname aan hbo en wo (van 2 procent in 2015 naar 10 procent in 2022), met name onder Turkse statushouders zien we dit. In de meest recente jaren zien we daarnaast ook een stijging van het aandeel personen dat een brugklas of internationale schakelklas volgt. Dit kan verklaard worden door een toename van kinderen uit cohort 2014 die de brugklasleeftijd hebben bereikt.
Uitkering nog steeds belangrijkste inkomstenbron
Het aandeel statushouders met werk als voornaamste inkomstenbron loopt voor cohort 2014 gestaag op tot 31 procent zeven jaar na het verkrijgen van de verblijfsvergunning. Voor de statushouders uit 2015 en 2016 zien we vergelijkbare patronen. Hoewel steeds meer statushouders een (deeltijd) baan hebben, leveren die banen vaak onvoldoende inkomsten op. Hierdoor kan een uitkering ook voor deze groep de voornaamste inkomstenbron zijn.
Opleiding onder Syriërs
Het grootste deel van de statushouders die bij het krijgen van hun vergunning 12 tot 18 jaar oud zijn volgt in eerste instantie onderwijs in een internationale schakelklas (ISK). Van de jonge Syriërs volgt 44% onderwijs in de ISK in het jaar nadat zij hun verblijfsvergunning kregen.
Naarmate de 12-18-jarige statushouders ouder worden en langer in Nederland wonen, stijgt het aandeel jonge statushouders dat onderwijs volgt op het mbo. In eerste instantie volgen zij voornamelijk onderwijs op mbo-1-niveau.
In de jaren die volgen stroomt een substantieel deel van de statushouders via mbo-1 of het vmbo door naar de hogere mbo-niveaus. Met het behalen van een diploma op mbo-2-4-niveau is een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt behaald. Vier jaar nadat zij hun vergunning kregen, volgt 38% van de Syriërs die toen 12 tot 18 jaar oud waren onderwijs op mbo-2-4-niveau. Onder de overige statushouders is dit met 30% wat lager.
Het overgrote deel van de niet-leerplichtige statushouders die 18 tot 30 jaar oud waren toen zij hun vergunning kregen, volgt geen onderwijs in Nederland. Wel stromen zij steeds vaker op een later moment alsnog het onderwijs in. Dit is voor een deel te verklaren doordat zij eerst het verplichte inburgeringstraject volgen. Pas daarna komen zij in aanmerking voor het bekostigd onderwijs.
Bron: SCP, Syrische statushouders op weg in Nederland: de ontwikkeling van hun positie en leefsituatie, 2020.
Geactualiseerd mei 2024
EINDE
Reacties uitgeschakeld voor NOOT 49/Daar gaan we weer!