donderdag 4 februari 2016
Dit stuk hadden bloglezers nog van me tegoed, zogezegd. Ik heb het in de zomer van 2015 geschreven. Het is, iets anders geredigeerd en dergelijke, in druk verschenen in Buiten de Orde nummer drie van vorig jaar. Aanleiding om het nu te publiceren vond ik in het feit dat uitgerekend vandaag het een dag is van wederom een grote staking tegen het regeringsbeleid. En het is Syriza dat die regering vormt.
Griekenland: notities bij een debacle
In 2013 werden ze ontslagen: zeshonderd schoonmaaksters die het Griekse ministerie van financiën hielpen schoonhouden. in het kader van de austeriteit, de bezuinigingspolitiek zoals die de door ECB, IMF en EU was opgelegd in ruil voor leningen waarmee Griekenland kon doorgaan met het afbetalen van eerdere leningen. Vanaf mei 2014 protesteerden ze, een actiekamp voor het ministerie getuigde van hun volharding. In januari 2015 won de zich links-radicaal noemende partij Syriza de verkiezingen en ging regeren. Ze had al eerder de schoonmakers steun beloofd, en ja hoor: de schoonmakers kregen hun baan terug. Eventjes althans. Berichtgeving wijst er op dat ze alweer ontslagen worden, in het kader van… een volgende ronde austeriteit, opgedrongen door dezelfde drie instellingen, en onder de zware druk van die instellingen door Syriza geslikt.
” ‘Syriza steunde ons in hoge mate. Ze lobbiede voor ons in het parlement, zelfs voordat ze aan de macht waren’, zei ze.” De ‘ze’ was bestuurder van een vakbond die betrokken schoonmaaksters bundelden. “Haar strijd leek beloond te worden toen de regering op 1 juli ermee instemde om 200 schoonmaaksters die ze vertegenwoordigt hun baan terug te geven, tenminste tot het eind van het jaar. Maar de nieuwe maatregelen hebben die beslissing in flarden gescheurd”, zo schreef de Financial Times in het op 16 juli verschenen artikel [1] dat hatelijk opende met “Voor Vagelis Alexiou duur de door Alexes Tsipras geleide socialistische revolutie slechts twaalf wonderschone dagen.” Alexiou is één van de betrokken schoonmakers, en de ‘socialistische revolutie’ die zo gretig wordt neergehaald door de zakenkrant was de regeringsperiode van Syriza tot het moment dat die regering voor de troika capituleerde om via meer bezuinigingsbeleid de weg vrij te maken voor een nieuw miljardenkrediet om de zieltogende economie van Griekenland van bankroet te behoeden, wederom op kosten van de al zo verarmde bevolking.
De hele episode symboliseert de hele tragische cyclus van gebeurtenissen in Griekenland. Crisis en bezuinigingen, afbraak van pensioenrechten, loondalingen en massa-ontslagen zoals de ontslaggolf waar de schoonmakers de dupe door waren. Heftig protest, demonstraties, straatgevechten, landelijke ééndasgsstakingen en tweedagsstakingen, het overnemen en op gang houden door het personeel van bankroete bedrijven, pleinbezettingen en allerlei andere acties, zoals het actiekamp waarmee de schoonmaaksters terug vochten. De opkomst van Syriza, een partij die beloofde de austeriteit terug te draaien, hjet leven van armen, gepensioneerden, arbeiders te verbeteren en aan de rechtstreekse greep van de EU/ ECB/ IMF – de gehate troika – een eind te maken. De overwinning van die partij, gevolgd door een reeks maatregelen die er inderdaad wezen om op een poging van Syriza om woord te houden – met het in dienst nemen van de schoonmaaksters als exemplarische stap. De pogingen van Syriza als regeringspartij om intussen via onderhandelingen in EU-verband een iets gunstiger akkoord te verkrijgen die enige ruimte voor het verzachten van het austeriteitsbeleid zou overlaten. De aanhoudende druk van de nu tot ‘de instellingen’ omgedoopte troika, met Merkel, Schäuble en Dijsselbloem als wurg-trio in een sleutelrol. Stap voor stap zag Syriza zich genoodzaakt terug te wijken. Met de rug tegen de muur lanceerde Tsipras uiteindelijk een referendum waarmee een meerderheid van de bevolking Nee tegen een zoveelste bezuinigingspakket liet horen. De trojka voerde dr de druk nog wat verder op en tien dagen later was Tsipras door de bocht, bezweken onder de keiharde, niet aflatende neoliberale druk.
Het heeft weinig zin om de draai van Syriza als verraad te bestempelen. Dat woord zou van toepassing zijn als Syriza een radicale breuk met de gevestigde orde zou voorstaan, om vervolgens dat perspectief los te laten en aan de andere kant van de barricades te gaan staan. Ook denk ik niet dat Syriza door gekluns van haar kant – de provocerende stijl van Varoufakis, het referendum waarmee Tsipras de schuldeisers nodeloos m tegen de haren in streek – tot de afgrond is gedwongen. De werkelijkheid is veel eenvoudiger. Syriza heeft hard gevochten om iets te bereiken dat objectief onmogelijk was: breken met austeriteit binnen een EU die drijft op austeriteit. Het stond ook nog eens tegenover een geweldige overmacht van kapitalistische krachten die bereid bleek die overmacht te gebruiken ook. Syriza maakte hierbij inschattingsfouten die wortelden in haar politiek. Had ze die niet gemaakt, dan was ze aan het gevecht wellicht niet eens begonnen. Het probleem zat dan ook in de kern van haar politiek, van haar strategie.
Kort gezegd kwam die hierop neer. Een linkse, door Syriza geleide regering, zou aan de austeriteit een einde maken. Een hoger minimumloon, een programma van investeringen zodat het aantal banen weer steeg, verbeteren van pensioen- en arbeidsrechten waren daarvan de vertaling. Zo kregen miljoenen mensen uitzicht op een draaglijker leven. Zo stroomde tegelijk weer geld in de economie, waardoor ondernemers weer afzetmarkten hadden en zouden gaan investeren. Krimp zou plaats maken voor groei in dit links getoonzet Keynesiaans beleid. Aan dit alles was niets antikapitalistisch. Een systeembreuk werd niet beoogd en niet beloofd. Eerdere programmapunten die een beetje in die richting wezen – nationalisering van banken, in 2012 nog in een verkiezingsprogramma te vinden – waren in het zogeheten Programma van Tessaloniki [2] waarmee Syriza in 2015 de verkiezingen won – geschrapt. Syriza beloofde dus het systeem leefbaarder te maken voor mensen, zonder dat systeem zelf aan te vallen.
Syriza beloofde echter tegelijk nog iets anders. Het zou al deze wondermooie zaken bereiken zonder een breuk met de EU. De partij wilde af van de greep van de troika, maar wel in overleg. Om aan de EU haar goede trouw te bewijzen, trof ze dus – eenmaal in de regering – ook geen serieuze voorbereidingen voor het geval dat overleg op niets uit zou draaien. Tsipras en Varoufakis waren en kennelijk van overtuigd dat ze de EU-ministers van de redelijkheid van hun voorstellen konden doordringen. De EU kon toch ook zien dat die schulden ondraaglijk en onbetaalbaar waren? Merkel snapte toch ook dat meer bezuinigingen ieder economisch herstel bleef wurgen, en dat extra uitgaven zichzelf vroeg of laat terug zouden verdienen in én minder armoede én meer geld om tenminste iets van die schulden af te betalen?
Natuurlijk snapten Merkel, Schauble en Dijsselbloem dat allemaal prima. Het kon ze alleen niets schelen. Hun politiek was niet ‘redelijk’ maar toch volstrekt rationeel. Als Griekenland wegkwam met een milder beleid, als links daar serieuze verbeteringen kon doorvoeren terwijl financiële instellingen iets van hun verlies moesten nemen, dan zou het hek van de dam zijn. Dan dreigde in Spanje, met de linkse Podemos-partij in opkomst, iets soortgelijks. Economie en schuldenlast van Griekenland leggen internationaal niet zoveel gewicht in de schaal. Maar met Spanje wordt het een ander verhaal. En als Italië, kernland van de Eurozone, ook die kant op ging? Frankrijk wellicht? Syriza mocht niet slagen met haar antibezuinigingsproject, omdat het een veel te aanstekelijk voorbeeld zou kunnen zijn als het wèl slaagde.
De regering moest dus, door aanhoudende pressie, door steeds bottere eisen te stellen, hetzij tot de orde geroepen worden, hetzij ten val gebracht. Een ja-stem in het referendum zou het tweede hebben betekend. Na de nee-stem werd het optie Een: Syriza werd getemd, vernederd, tot overgave gedwongen. De troika-machthebbers maakten daarbij handig gebruik van Tsipras’ verlangen om hoe dan ook binnen de Eurozone te blijven. Tsipras kon immers niet effectief dreigen met ‘als dit jullie eisen zijn, dan stap ik uit de Euro!’ Merkel en Dijsselbloem wisten immers dat Tsipras dit niet beoogde. Dijsselbloem en Merkel op hun beurt konden wel tegen Tsipras zeggen: ‘als je zo doorgaat dan zetten wij jullie ui de Euro!’ Daar kon Tsipras weinig anders tegen inbrengen dan: okay, waar moet ik tekenen? Zelfs de befaamde speltheoreticus Varoufakis was tegen deze EU-troefkaart niet opgewassen.
Troikaanse oppermacht, plus het feit dat Syriza dacht haar doelen te kunnen bereiken zonder uit de Eurozone te spe stappen, maakte de afloop vrijwel onafwendbaar. Hoe lomp dat ook klinkt, deze uitkomst of een variant ervan zat er vanaf dag één in. Verbazing wekte bij mij hooguit dat het ruim vijf maanden duurde, in plaats van drie weken. Gebrek aan ruggengraat was nadrukkelijk niet het probleem bij Syriza. Maar waarom was er bij linkse mensen in en buiten Griekenland zo veel hoop dat het wezenlijk anders zou gaan? Hoe is Syriza er in geslaagd om zoveel enthousiasme te wekken, tot vér buiten haar eigen kring?
Daartoe moeten we in de geschiedenis duiken. Syriza komt voort uit de partijcommunistische beweging in Griekenland. De Communistische Partij van dat land heeft een flinke rol gespeeld in zowel sociale als nationale strijd. Ze vormde de ruggengraat van de partizanenbeweging tegen de nazi-bezetting tussen 1941 en 1941. Ze benutte die positie om stromingen in het antifascistische verzet die door wilden duwen in revolutionaire, antikapitalistische richting, op dood spoor te zetten. Opperbaas Stalin wilde een akkoord met de Britse geallieerden, de Griekse partijcommunisten voerden dat loyaal door, de Britse troepen keerden terug – en behandelden de partizanen niet als potentiële partners maar als rebellen. Dat draaide uit op een burgeroorlog van 1946-1949, waarbij wederom door partijcommunisten geleide partizanen tegenover rechts stond, dat nu door Britse troepen en later vooral door Amerikaanse steun overeind werd gehouden. Rechts won, Griekenland werd een wankele parlementaire democratie.
Toen sociale strijd – met daarbinnen ook invloed van de Communistische Partij – in de jaren zestig opleefde, reageerden elite en militaire top met een staatsgreep die ideologisch als anticommunistisch werd vormgegeven. Van 1967 tot 1974 was Griekenland een militaire dictatuur, met communisten in het ondergrondse verzet of in ballingschap. Na de val van het bewind kwam de partij – gerespecteerd door velen vanwege haar wel degelijk in veel opzichten heroïsche rol – bovengronds. Maar ze bleek niet langer verenigd. Net zoals in andere landen was ze gesplitst geraakt in een Moskou-loyalistische, stalinistische vleugel en een Eurocommunistische vleugel . Trigger voor de breuk was de Russische inval in Tsjecho-Slowakije die voor veel partijleden onverteerbaar was. Dat had echter meerdere redenen. Carrièregerechte partijbonzen snapten dat, zolang de Communistische Partij gezien werd als een filiaal van Moskou, ze nooit gezien zou worden als vaderlandslievend en betrouwbaar genoeg om met rechts en/of sociaaldemocraten mee te mogen regeren. Voor dit slag communisten was de losmaking van Moskou gewoon een slimme carrièremove, zoals het losmaken van Peking door de SP ook een slimme carrièremove voor Marijnissen bleek. Antistalinisme was hier vooral sociaaldemocratisering.
Maar de Eurocommunistische draai had een tweede dimensie. Ze vond veelal plaats in de late jaren zestig en vroege jaren zeventig, toen het zinderde van sociale actie rond allerlei thema ’s en op allerlei fronten. Vrouwenstrijd, emancipatie van lesbo’s en homo ‘s, milieu-activisme, antiracisme gonsden terwijl ook de vertrouwde arbeidersstrijd om zich heen greep. Partijcommunisten hadden het daar moeilijk mee, want veel van die thema ’s vielen buiten hun orthodoxe gezichtskring, en veel van de nieuwe activisten moesten van de bureaucratische en centralistische werkwijze van dit slag communisten weinig hebben. Voor partijcommunisten die in de nieuwe sociale bewegingen wendbaar wilden opereren en vertrouwen wilden winnen, kwam een breuk met de orthodoxie niet slecht uit, en een loslaten van strakke organisatievormen om een meer democratische werkwijze te ontwikkelen evenmin. Voor hen was het Eurocommunisme een weg naar een veel dynamischer rol in de sociale strijd. Tegelijk werd aan het kernprincipe – de politieke macht moest veroverd worden, via de stembus – niet wezenlijk getornd. Maar ruimte voor buitenparlementaire strijd was in dit scenario wel nadrukkelijk voorzien.
Eurocommunisme kun je dus zien als een combinatie van sociaaldemocratisering en basisactivisme, dit alles echter binnen een overkoepelend electoraal perspectief. De combinatie was enigszins tegenstrijdig: sociaal activisme botst makkelijk op grenzen die een keurige sociaaldemocraat liever niet overschreden ziet worden. Maar ook het activisme heeft uiteindelijk tot doel om steun op te bouwen voor parlementaire invloed en regeringsmacht. In verschillende landen pakte de Eurocommunistische mix echter anders uit. In Nederland en Engeland, maar ook Italië, was vooral de sociaaldemocratisering overheersend. De CPN belandde uiteindelijk in GroenLinks, de sociaal-liberale keurigheid ten top. De Italiaanse PCI vormde zich na de val van ‘Het Communisme’ in 1989 om tot een sociaaldemocratische partij, daarbij geholpen door de ineenstorting van de verregaand corrupte PSI, zusterpartij van de PvdA, in dat land..
In Griekenland ging het anders. De traditionele stalinisten zijn er nog steeds, in de vorm van de KKE. Maar een flink deel van de Eurocommunistische vleugel – de precieze geschiedenis is lang en ingewikkeld en bespaar ik de lezers – vormde Synaspismos, en precies dat is de kern geworden van wat Coalitie van Radicaal Links heette: Syriza. En dit Syriza liet vooral de dynamische openheid en gerichtheid op sociale bewegingen nadrukkelijk zien. De groepering speelde al een rol in de andersglobaliseringsprotesten vanaf 2000. Ze liep niet weg waar actie gevoerd werd, ze lier er haar gezicht zien.
Vanaf 2008 kreeg Syriza vleugels, en precies haar behendige openheid naar sociale strijd maakte dit mogelijk. Eind van dat jaar schoot de politie in Athene Alexis Grigoropoulis, een 15-jarige jongen, dood. Een onmiddellijke opstand van veelal jonge en buitengewoon boze mensen begon. Tienduizenden betogers belegerden politiebureaus, voerden langdurig straatgevechten met de oproerpolitie. Natuurlijk ging de opstand gepaard met het soort zaken waar gevestigde politiek zo graag schande van spreekt: vernielingen, plundering, ‘rellen’. Syriza sprak echter begrip en sympathie uit voor de woede van de jongeren. Dat kwam haar te staan op felle kritiek vanuit het establishment. Maar het bleek tegelijk een investering in haar eigen politieke toekomst als partij waar mensen uit de sociale bewegingen zich bij op hun gemak konden voelen.
Vanaf 2010 bleek Griekenland in de greep van de schuldencrisis. EU, ECB en IMF zetten het land onder toezicht met bail-outs, waarbij schuldeisers werden gered met nieuwe kredieten, terwijl via de diverse partijen – aanvankelijk het officieel sociaaldemocratische PASOK, later vooral de conservatieven van Nieuwe Democratie – het door de troika voorgeschreven beleid van austeriteit doorgevoerd werd. Dat beleid stuitte echter op ongekende golven en uitbarstingen van protest en daadwerkelijk verzet. Binnen enkele jaren vonden zeker twintig algemene stakingen plaats, meestal van een dag maar later soms van twee. Stakingsdagen gingen steevast gepaard met grote manifestaties, waaraan vakbondsleden, linkse activisten van allerlei achtergrond, anarchisten en doodgewone boze mensen aan deel namen. Even steevast vochten anarchisten in die context tegen de oproerpolitiek die deze confrontaties gebruikte om de demonstraties grof aan te vallen. Vaste prik was ook dat de KKE en haar eigen vakbondskoepel PAME met dit alles zo min mogelijk te maken wilde hebben en elders haar eigen optocht hield, zuiver in de leer, futiel in haar isolement.
Dit ging zo door in 2010 en 2011 en in de eerste maanden van 2012. In lente en voorzomer van 2011 was er ook nog de beweging van de pleinbezettingen, in navolging van de Indignados in Spanje, en een voorproefje van wat later en elders Occupy werd. In mei 2011 waren er dagen van straatblokkades en gevechten op en rond Syntagma. Jelle Bruinsma schreef daar in het zomernummer van 2011 van Buiten de Orde een mooi verslag over: “De slag om Syntagma”. In februari 2012 vond een lange nacht van zeer hevige straatgevechten in Athene plaats, toen de regering een tweede bail-out/ austeriteitsprogramma door het parlement loodste. Dit was een climax in de sociale strijd, maar achteraf bezien tevens een keerpunt. Het werd duidelijk dat, hoe vaak de bonden ook staakten, hoe veel mensen er ook protesteerden, en hoe hard anarchisten – die in deze periode een rol van betekenis in de sociale strijd wisten te spelen die meer aandacht verdient dan ze doorgaans krijgt – en anderen ook tegen de oproerpolitie vochten, de austeriteit meedogenloos doorgezet werd. Dat had te maken met de steeds grotere politierepressie. Maar het was ook een teken dat de sociale strijd er niet in slaagde om uit zichzelf een alternatief voort te brengen waarmee het hele establishment in de verdediging en uiteindelijk uit het zadel kon worden gelicht.
Handvatten die kant op – allerhande basisinitiatieven waarmee allerlei groepen mensen het hoofd overeind probeerden te houden, bedrijven in zelfbeheer, sociale centra, voedseluitdeelcentra – waren er wel degelijk Dit soort dingen zouden de springplank voor fundamentele omvorming van de maatschappij (hebben) kunnen vormen. Maar dat gebeurde niet. Ze werden veel eerder de plekken waar Syriza-activisten zich als vriendinnen en vrienden van het lijdende volk konden presenteren. Die activisten zetten zich in voor dit soort initiatieven. Maar tegelijk wezen ze de richting aan van een andere oplossing dan basisactivisme zelf: electoralisme. Naarmate het idee dat de sociale strijd zelf de oplossing ging doordrukken verzwakte, won het idee dat de oplossing lag in het via verkiezingen aan de regering brengen van een linkse partij aan kracht. Die linkse partij stond inmiddels te trappelen en heette Syriza. In de zomer van 2012 scheelde een meerderheid voor die partij bij verkiezingen al weinig. In 2015 was het zover.
De kracht van Syriza, haar aanhang en haar uitstraling, had dus iets dubbels. Ze reflecteerde wel degelijk de sociale strijd zoals die vooral vanaf 2010, was losgebroken. Maar ze reflecteerde vooral ook de onmacht van de sociale strijd om zelf de sociale crisis op te lossen langs revolutionaire weg. En ze droeg aan dien onmacht zelf ook bij. ‘We kunnen het niet (enkel) zelf, we moeten het toch via partijpolitiek doen’. Ofwel: ‘Stem Syriza, die zorgen voor de oplossing waar we zelf niet voor kunnen zorgen’. De jaren vanaf 2012 waren jaren waarin de strijd minder over de volle breedte werd gevoerd. Stakingsdagen en vakbondsacties hadden enigszins een rituaal karakter, en ook de straatgevechten zagen er uit als herhaling van zetten. Soms laaide rond specifieke thema’s de strijd hoog op, zoals na de moord op een linksradicale rapper door aan de Gouden Dageraad verbonden nazi ’s in 2013. Maar de strijd was minder sterk en verenigd dan nog maar enkele jaren eerder, zonder dat de onderliggende frustraties afnamen. Van die tegenstrijdigheid – grote woede, onmacht om de klus zelf te klaren – was de verkiezingszege van Syriza de uitdrukking. Maar Syriza was meer dan een passieve uitdrukking van die tegenstrijdigheid. Het droeg binnen de sociale strijd zelf ook het idee van een uiteindelijk electorale oplossing uit, en versterkte daarmee een gevaarlijke illusie. Ze deed dat door zich te profileren als bondgenoot van allerlei specifieke stukken strijd. Maar ze deed dat ook door de strijd nadrukkelijk niet op de spits te willen drijven. Toen tienduizenden mensen na de moord op de linkse rapper optrokken richting het partijkantoor van de Gouden Dageraad dat door oproerpolitie werd verdedigd, organiseerde Syriza een antiracistisch popconcert elders. Daar kramen trouwens maar een duizendtal mensen op af, een beetje antifascist had wel wat beters te doen.
Het electorale model dat Syriza voorstond, stond volstrekt haaks op de dynamiek van de sociale strijd zelf. Die gaat van onderop, en bouwt op eigen initiatief, terwijl verkiezingen en regeringsmacht het initiatief juist bij de mensen onderaan weghalen om het in handen van parlementsleden en ministers te leggen. De helderste uitdrukking van sociale strijd van onderop waren vaak allerlei anarchistisch geïnspireerde of getoonzette initiatieven. Maar de tegenstelling tussen electoraal en basisradicaal werd vaak aan het gezicht onttrokken. Er was vooral de alertheid van Syriza zelf, die er voor zorgde dat ze op vele strijdtonelen haar beste beentje voor zette. Ze was aldoor een electorale formatie, maar benadrukte dat in de praktijk van alle dag niet. Hier kwam haar Eurocommunistische flexibiliteit haar goed van pas. De partij gaf aan die behendigheid ook theoretische radicaal klinkende uitdrukking door zich te beroepen op de marxist Nicos Poulantzas die theoretiseerde dat de ‘overgang naar het socialisme’ moest plaats vinden door zowel via verkiezingen regeringsmacht te veroveren als via sociale actie de staat onder druk te zetten en te helpen omvormen. Het klonk heel subtiel en geraffineerd. Maar het was een linksradicaal getoonzette manier om verkiezingen een hoofdrol te geven, een manier om een niet-revolutionaire strategie vaneen revolutionair, antikapitalistisch klinkende, onderbouwing te voorzien. Het was de antikapitalistische retoriek van veel Syriza-mensen die haar in de ogen van veel anderen deed overkomen als veel radicaler dan ze in werkelijkheid was. In werkelijkheid was sociale strijd ondergeschikt aan verkiezingsstrijd en regeringsmacht.
In 2015 verwierf ze die regeringsmacht – en ontdekte ze dat die niet is opgewassen tegen de geconcentreerde pressie van financiële instellingen, Eurobureaucraten, ministers en de achter hen staande kapitaalsmacht. Syriza geloofde in haar electorale project. Haar aanhang is ontgoocheld, en dat is te begrijpen. Wie aldoor al sceptisch was jegens verkiezingen en parlement als hefboom tot sociale verandering, wie regeringsmacht niet ziet als hefboom tot bevrijding maar als obstakel en vijand van werkelijke emancipatie, heeft minder reden tot ontgoocheling. Hoe bot het ook klinkt, een debacle als dit konden we aan zien komen, niet in detail maar wel in hoofdlijnen. Het is immers niet voor het eerst dat gekozen linkse regeringen door brute kapitaalsmacht op de terugtocht worden gedwongen, of erger.
Toch is ook die vaststelling pas echt waardevol als ze gepaard gaat met een andere. Zolang anti-autoritaire revolutionaire inzichten en praktijken niet wijder, consistenter en doordachter aanwezig zijn in de sociale strijd zelf, zullen debacles als het Griekse zich herhalen – als we geluk hebben. Het bevorderde van zulke inzichten en praktijken is dus urgent. Want waar de nu voelbare desillusie geen linksradicale uitweg weet te vinden, daar maken fascisten zich des te makkelijker gereed om hún uitweg door te drukken.. De toestand in Griekenland is al akelig. Laat niemand denken dat het nog niet veel akeliger kan worden.
Noten
[1] Henry Foy, ‘Greek cleaners swept out of work in 12 days after Tsipras U-turn’ ophttp://www.cnbc.com/2015/07/
[2] Syriza, The Thessaloniki Programme'(september 2014), op http://www.syriza.gr/
Verder lezen
De berichtgeving op Libcom.org en Roarmag.org is waardevol. Daanaast enkele achtergrondstukken:
Sebastian Budgen en Stathis Kouvelakis, ‘Greece: Phase One’, Jacobin, 22 januaro 2015, ophttps://www.jacobinmag.com/
Gareth Jenkins en Despina Karayianni, ‘Manoeuvres from above, movements from below: greece under Tsipras’, International Socialism 147, zomer 2015, op http://isj.org.uk/
TPGP, ‘On Syriza and its victory in the recent general elections in Greece’ januari 2014, op http://dialectical-
Peter Storm