woensdag 24 februari 2016
Dit stuk schreef ik voor Buiten de Orde, 2015 nr. 4. Daar is het te lezen, maar dan niet alleen geredigeerd maar nog opgemaakt en geïllustreerd ook. Beter dan internettekst, en in die BdO staat nog veel meer, dus zie dat je een exemplaar van dat blad in handen krijgt Nee, ik ben niet onpartijdig, ik werk mee aan dat blad.
Culturele Revolutie: Mao ’s vermomde staatsgreep
Particpiatiemaatschappij op hol geslagen
Vijftig jaar geleden kwam in de Volksrevolutie een reeks gebeurtenissen op gang die de geschiedenisboekjes in ging als de Grote Proletarische Culturele Revolutie. De term is misplaatst. De beweging was geen revolutie in enige zinnige betekenis van dat woord. Er werd geen bewind of elite omvergeworpen, er vond een grootschalige afrekening plaats binnen een bewind waarbij een minderheid van machthebbers de elite als geheel – en daarmee de maatschappij – haar wil poogde op te leggen. De betekenis afdoen als ‘cultureel’ miskent ook haar grote politieke dimensies. De beweging was allerminst proletarisch: waar arbeiders enigszins de kans regen, stelden ze zich vierkant tegen de beweging op. Groot was de beweging wel: op het hoogtepunt trokken miljoenen jonge mensen door de steden, in optochten en massabijeenkomsten en aanvallen op functionarissen van allerlei rangen en standen.
De episode, kortweg de Culturele Revolutie, was opgestart als ideologische zuiverings- en propagandacampagne, maar kreeg allengs de vorm van een via gigantische massamobilisaties van de zogeheten Rode Garden doorgedrukte fractiestrijd, onderdeel van een bloedige staatsgreep-in-slow motion. Aan het hoofd van die staatsgreep stond Mao Zedong, in schijn de sterke man van het bewind, in werkelijkheid weinig meer dan het ideologische, maar van feitelijke macht ontdane, icoon van de macht. Hij was partijvoorzitter, maar de bestuursmacht in die partij lag in de handen van secretaris generaal Deng Xiaoping, terwijl de staatsmacht in handen van president Liu Shaoqi lag. Beiden werden via de Culturele Revolutie van hun macht beroofd, al bleek dat voor Deng slechts tijdelijk te zijn.
De Culturele Revolutie was Mao ’s poging de macht te heroveren en het beleid door te drukken wat hij voorstond. Dat beleid wortelde in zijn versie van het marxisme-leninisme en staat bekend als het naar de voorzitter vernoemde maoïsme. Dat maoïsme verwoordde een project van staatsvorming, nationale opbouw en ideologisch conformisme waarmee de Chinese Communistische Partij (CCP) vanaf de jaren twintig een guerrillabeweging had opgebouwd, vanaf 1937 een oorlog tegen het Japanse imperialisme had gevoed in een bondgenootschap met de rechts-nationalistische Kwomintang (KMT), een burgeroorlog tegen grootgrondbezitters en de daarop leunende KMT, en in 1949 de macht had veroverd in wat bekend kwam te staan als de Chinese Revolutie. Het was boven alles een nationale revolutie, gericht op éénwording van China zodat het land weer een sterke mogendheid kon worden. De omwenteling wierp het grootgrondbezit omver, evenals dat deel van de kapitalisten dat met grootgrondbezitters en imperialistische mogendheden verbonden was. Eenmaal aan de macht kanaliseerde de CCP het radicalisme van arme boeren in een bloedige maar goeddeels door de nieuwe staat gecontroleerde afrekening. Boeren wonnen aldus het land. Particuliere kapitalisten konden aanvankelijk blijven opereren, zolang ze het nieuwe regime steunden. Veel van de industrie was echter al onder de KMT en de Japanse bezetting genationaliseerd, zodat het nieuwe bewind al direct met een forse staatssector in de overigens weinig omvangrijke industrie begon.
De prioriteit van het nieuwe bewind: productie, productie en nog eens productie. Het land moest volgens de nieuwe heersers snel een sterke onafhankelijke industriële macht worden, en daar werd alles aan ondergeschikt gemaakt. Zo bleven lonen laag en opereerde de aan de staat gelieerde vakbond vooral om de productienormen aan de arbeiders op te leggen. Dat het bestaan van arbeiders desondanks iets beter was, lag eraan dat voormalig werkloze arbeiders nu een baan kregen, dat er vaak meerdere mensen in één gezin betaald werk deden. De door hoge werktempo’s en stukloon opgedreven productie kwam niet ten goede aan de arbeiders, maar ging vooral in investeringen, en in privileges van de partij- en staats functionarissen, bureaucraten die opereerden als nieuwe kapitalistenklasse. De staatsleiding kwam al snel tot de conclusie dat het, om de vaart van de groei er goed in te krijgen en om opgewassen te zijn tegen oorlog – China vocht aan Noord-Koreaanse kant in de Korea-oorlog – handiger was als de staat een zo compleet mogelijke greep op de hele economie kreeg. De privé-sector in de industrie werd genationaliseerd. De landbouw werd via geforceerde collectivisatie in grotere eenheden – coöperaties, collectieve bedrijven, en uiteindelijk in de beruchte Volkscommunes – aan staatscontrole onderworpen. Zo kreeg de elite de beschikking over graan om de snelgroeiende stedelijke bevolking te voeden, en om te exporteren om aan benodigde machines te komen. De boeren werden gedegradeerd van hun in 1949-52 gewonnen status van zelfstandige producenten naar een soort kruising tussen landarbeiders en horigen. Dat laatste woord is geen overdrijving, en verwijst naar het feit dat boeren, net als tijdens de middeleeuwen, niet zonder toestemming hun dorp mochten verlaten om naar de stad te trekken. Het betrof hier grondgebonden onvrije arbeidskrachten.
De vorming van de volkscommunes in 1958 vormde de climax van deze gedwongen collectivisering. Ze maakte deel uit van wat het regime aanduidde als de Grote Sprong Voorwaarts, een massacampagne om China in ijselijk tempo tot industriële grootmacht om te vormen door de productie tot grote hoogte op te drijven om aldus binnen enkele jaren het ‘communisme’ te bereiken. Dat ‘communisme’ behelsde echter geen klasseloze maatschappij, maar de totale mobilisatie op militaire leest van arbeiders en boeren onder staatsleiding. De belofte dat de staat vervangen zou worden door een netwerk van volkscommunes was, gezien het totalitaire militaristische functioneren van die communes, in het geheel niet geruststellend.
Wat was er aan dit alles specifiek maoïstisch? In essentie betrof het hier immers een variant van de stalinistische opbouw zoals die in de jaren twintig en dertig in de Sovjet-Unie plaatsvond. Gedwongen collectivisatie, geforceerde industrialisatie onder staatsleiding, verregaande nationalisatie van de economie, bureaucratisch en autoritair bestuurd via vijfjarenplanning en dergelijke, het had allemaal een hoog copy-and-paste gehalte met de Sovjet-Unie als origineel. Russische adviseurs en technici zettend e overeenkomst extra kracht bij. Het maoïsme als ideologie en project van nationale opbouw is dan ook een versie van het stalinistische model. Maar wel een versie met kenmerkende verschillen ten opzichte van het origineel.
Die lagen in de wijze waarop het maoïstische bewind tot stand kwam en zich vervolgens ontwikkelde. Waar het leninisme de macht veroverde door een arbeiders- en boerenrevolutie in en vanaf 1917 naar haar hand te zetten en in een autoritair keurslijf te wringen, daar bouwde het stalinisme de op deze basis gevormde staat via collectivisatie en disciplinerende staatsterreur om tot industriële en militaire mogendheid. Het maoïsme hoefde geen revolutie in een autoritair keurslijf te gieten: het keurslijf was vanaf het begin van de operatie al gegeven, in de vorm van de CCP, de het ermee verbonden guerrillabeweging en het Volksbevrijdingsleger dat daar de uitkomst van was. Waar Lenin en Trotski een revolutie van onderop tot zwijgen moesten brengen om een staat te vormen, daar vormde Mao en zijn mensen hun beweging bij voorbaat al als autoritaire, gemilitariseerde beweging, revolutionair tegen grootgrondbezitters en buitenlandse mogendheden, maar contrarevolutionair gericht tegen iedere zelfstandige aspiratie van boeren en arbeiders. Al ruim vóór de machtsovername, in de gebieden waar de CCP in de vroege jaren veertig al de baas was, voerde het bewind-in-wording een zuiveringsoperatie tegen dissidenten en critici in eigen kring plaats, een zogeheten rectificatiecampagne. Autoritarisme en terreur waren kenmerken van het maoïsme, net als van het stalinisme. Ze wortelden echter niet in het verslaan van een antikapitalistische en antiautoritaire revolutie zoals in Rusland, maar in ambities die zelf revolutionair waren, maar nimmer antikapitalistisch en al helemaal niet antiautoritair.
Omdat het maoïsme dus wel een soort revolutie had gemaakt – geen waar anarchisten al te vrolijk vrolijk van worden, maar wel een revolutie – had de wijze waarin de CCP met de massa van de bevolking omging specifieke kenmerken. Het bewind leunde wel degelijk op een brede basis, en cultiveerde die ook. Typerend verschijnsel van het maoïstische bewind was dan ook de massacampagne. Aldus deed het bewind een beroep op inzet van de bevolking met een samen-de-schouders-eronder-
Massamobilisatie werd vooral ook ingezet in de productiecampagnes zoals de Grote Sprong Voorwaarts. Dat had een extra voordeel voor het regime: heel veel onbetaalde arbeid. Mensen enthousiast maken om in een paar jaar het ‘communisme’ te bereiken was een stuk goedkoper. ‘Materiële prikkels’ – loon naar werken – werden aangevuld, en soms zelfs goeddeels vervangen, door ‘morele prikkels’, oftewel het gevoel dat je revolutionaire plicht deed door dag en nacht te werken. Deze nadruk op niet-materiële prikkels, op ‘vrijwillige’ onbetaalde inzet van arbeid, ontbrak onder Lenin en Stalin niet. Maar onder Mao kreeg ze vleugels. Massacampagnes en het hanteren van ‘morele prikkels’ zijn typerende trekjes van het maoïsme.
Hierbij was van werkelijke zeggenschap van ‘de massa’s’ overigens geen sprake, al wekken maoïsten vaak een schijn van democratische participatie. Maar laten we eens kijken hoe Mao de relatie tussen partij en massa ziet in wat bekend staat als de zogeheten ‘massalijn’. Ik citeer de Voorzitter in een tekst uit 1943. ‘In al het werk van onze partij komt het juiste leiderschap noodzakelijkerwijs ‘van de massa’s, naar de massa’s’. Dit betekent: neem de ideeën van de massa’s(verstrooide en onsystematische ideeën) en concentreer ze (verander ze door studie in geconcentreerde en systematische ideeën), ga dan naar de massa’s en propageer en verklaar deze ideeën tot de massa’s ze omhelzen als de hunne houdt aan ze vast en vertaal ze in actie, en test de juistheid van deze ideeën in zulke actie. Concentreer de ideeën van de massa dan opnieuw en ga opnieuw naar de massa’s zodat men vasthoudt aan de ideeën en ze doorgevoerd worden.’ (1) Dit klinkt wellicht heel participatief en democratisch. Maar de actieve hoofdrol ligt in handen, niet van ‘de massa’s”maar van de partij aan wie Mao dit als werkwijze aanbeveelt. Partijmensen bepalen wélke idee ze wel en niet aan ‘de massa’s’ ontlenen, hoe die vervolgens gesystematiseerd en geconcentreerd worden en in actie vertaald en getest. Ja, ‘de massa ‘s’ zeggen een boel. Maar zeggenschap berust bij de partij.. en die partij was vanaf 1949 aan de macht. Dit is geen participatie in de besluitvorming. Dit is eerder de ‘participatiemaatschappij’ van Rutte, waarbij de keukentafelgesprekken vanuit de sociale dienst de vorm hebben aangenomen van sessies van ‘kritiek en zelfkritiek’. Aan ‘vrijwilligheid’ en ‘tegenprestatie’ in het maoïsme geen gebrek. Jetta Klijnsma zou in dit bestel prima kunnen functioneren…
In de Grote Sprong Voorwaarts ging dit alles samen met een vrijwel onbeperkte uitbreiding van de werktijden. Bijbehorende technologie en apparatuur was niet beschikbaar, enthousiasme en improvisatie moesten het werk doen. Zowel de graanoogst als de staalproductie moest op deze wijze omhoog. In boerendorpen bouwden mensen kleine staalovens. Dat werkte nauwelijks, bestaande ijzerwaren – benodigde gereedschappen! – werden omgesmolten om productienormen te halen. De menskracht die hier in werd gestoken, ging ten koste van de graanproductie. Pogingen om dat met eindeloze arbeidsinzet te compenseren, leidden tot uitputting, al snel doken er een waarschuwing in de officiële pers op dat mensen toch echt acht uur slaap nodig hadden. Uitputting van arbeidskrachten, enorme verspilling, groeiende weerstand van de uitgeperste plattelandsbevolking… Spoedig bleek dat de groeicijfers van leugens aan elkaar hingen. Toen brak er ook nog droogte uit, en leidde het oplopende conflict tussen Rusland en China er toe dat Rusland haar technische ondersteuning stopzette. Een catastrofe bleef niet uit: een hongersnood waarin een onbekend, maar in ieder geval zeer hoog aantal van vele miljoenen mensen omkwamen.
Het regime besloot niet af te wachten voordat miljoenen opstandige boeren met hooivorken naar de hoofdstad optrokken. Het liet de teugels vieren, de volkscommunes raakten in onbruik, boeren mochten weer stukjes eigen grond verbouwen en de opbrengst verhandelen. Opgeschroefde normen werden terzijde geschoven, de druk ging van de ketel. Het excessieve gebruik van massacampagnes maakte plaats voor een meer gangbare bureaucratische bestuursstijl. De grote aanstichter van de Sprong, Mao Zedong, moest macht prijsgeven. Als troost moest zijn criticus, maarschalk Peng Dehuai, die de Grote Sprong had gekritiseerd, het veld ruimen. Zijn plaats werd ingenomen door een andere topmilitair, Lin Biao die steeds meer als secondant van de voorzitter ging optreden.
Dit betekende minstens een drastische vermindering van Mao’s macht en het loslaten van zijn favoriete bestuursstijl. Een meer regulier stalinisme kwam er voor in de plaats, waarbij technische expertise weer voorrang kreeg boven opgestookt enthousiasme. Het was gelardeerd met een vleugje kleinschalige vrije markt en een iets minder repressief cultureel klimaat. Voor grote delen van de bevolking – niet langer eindeloos opgejaagd en gemicromanaged in alle aspecten van het leven – was dit ongetwijfeld een verademing. Een groot deel van het bestuursapparaat – niet langer door onwerkbare instructies opgejaagd, en met eerherstel voor hun vakbekwaamheid – herademde ook nu het gewoon weer kon besturen. China bleef een bureaucratische dictatuur, repressief, in essentie kapitalistisch, met de staat als kapitalist. Maar aan een grote nachtmerrie was een eind gekomen.
Maar wat voor bevolking en bestuurders een verademing was, dat was voor Mao en zijn bondgenoten een vergrijp tegen ‘het socialisme’. Technocratisch bestuur, gecombineerd met een beetje marktwerking en een vleugje minder censuur duidde bij hem op ‘revisionisme’ en degenen die dit bevorderden bedreigden het land met ‘kapitalistisch herstel’. Mao wilde de macht heroveren die hem was ontvallen, en daarmee wat hij zag als een verkeerde koers van het regime ombuigen. Hem stond een terugkeer van de massacampagnes als bestuursstijl voor ogen, de inzet van de fenomenale hoeveelheid menskracht waarover het regime naar zijn idee kon beschikken om alsnog een geforceerde gang richting een machtig industrieel China te maken. De Culturele Revolutie was in feiten deze herovering van de macht door Mao en zijn nauwe bondgenoten waarbij Lin Biao een sleutel naar de macht in handen had.
Aanvankelijk vermomde Mao zijn ambities in literaire polemiek tegen schrijvers die als ‘revisionisten’ en ‘voorbereiders van kapitalistisch herstel’ werden getypeerd.Mao had nog voldoende invloed om op culturele zuiveringen aan te dringen. Maar de uitvoering belandde al gauw bij zijn oppermachtige tegenstanders in het bestuur. Die beperkten dit soort campagnes tot puur literaire polemieken en discussie, en haalden daarmee de angel er uit. Terwijl dit zich in 1965-1966 voltrok, deed ook Lin Biao zijn ding: hij concentreerde troepen in de hoofdstad nadat hij de jaren ervoor veel van de soldaten in de geest van het ‘Denken van Voorzitter Mao’ had opgevoed. Vroeg in 1966 aanvaardde de leiding nog een rapport waarmee de Culturele Revolutie tot polemische ongevaarlijkheid werd ingeperkt. Twee maanden laten hield de leiding in een inmiddels door Lin Biao ’s militairen beheerste hoofdstad er nog een vergadering over. De eerdere conclusie werd teruggedraaid, en de deuren gingen open voor een brede zuiveringscampagne, gericht tegen ‘hooggeplaatste figuren die de kapitalistische weg bewandelden’.
Gangmakers en stoottroepen van die campagne werden de miljoenen studenten en scholieren georganiseerd in de zogeheten Rode Gardes. Dat had een aanloop. Chef van de veiligheidsdienst Kang Sheng, ook een Mao-loyalist, had, in allerlei instellingen al zijn mensen neergezet. ‘Deze mensen werkten hand in hand met de politieke departementen, het legerpersoneel van Lin Biao dat nu in de overheidsinstanties, werkte. Samen stichtten deze ‘stillen’ en legercommissarissen studiegroepen voor het denken van Mao Zedong onder jongeren. Binnen enkele maanden zouden deze uitgroeien tot de bekende Rode Garde.’ (2) Zij kregen vervolgens groen licht om ‘revolutie’ te maken, aan de hand van Mao ’s leuzen: ‘rebellie is gerechtvaardigd’ en ‘bombardeer het hoofdkwartier’. Ze kregen vrij reizen op het spoorwegnet. In de zomer en herfst kwam zo een massacampagne op gang die er inderdaad een tijdlang als revolutie uitzag. Rode Gardisten vielen allerhande gezagsdragers aan en gaven daarmee lucht aan een op zichzelf legitieme frustratie, veroorzaakt door een regime dat ook mensen regimenteerde en ieder initiatief blokkeerde. Maar die frustratie en de eruit voortvloeiende revolte richtte zich, niet tegen het systeem dat aan de wortel ervan stond, maar tegen het personeel van dat regime, voor zover zich dat niet naar Mao ’s instructies schikte. Door rancunes van miljoenen mensen te bespelen en tijdelijk ruim baan te geven, voorzag Mao en zijn groep zich van stoottroepen om tegenstanders mee op te ruimen. Bij het knokploeggeweld van Rode Gardisten vielen duizenden doden. Geen functionaris voelde zich erg veilig. Maar ze voelden de druk, niet aan revolutie maar van opgezweepte rancunes van mensen die bij hun loyaliteit aan de Hoogste Icoon van het bewind van de daken schreeuwden, Mao citeerden, zwaaiden met zijn citatenboekje en dergelijke. Een verstikkend conformisme en een blinde loyaliteit aan het Opperste Gezag kenmerkte de beweging.
Het bestuur raakte ontwricht, terwijl de maoïstische machtsverovering op gang kwam. Arbeiders, die zelf allerlei grieven hadden, zagen hun kans schoon om voor eigen rekening actief te worden. Inde winter van 1966-67 kram een stakingsgolf op gang van mensen die achterstallig loon opeisten, gelijkheid tussen tijdelijke arbeidskrachten en vast personeel wilden en dergelijke. Dit was helemaal niet naar de zin van de maoïstische fractie. Al snel begon het instructies te regelen dat de revolutie gemaakt moest worden zonder de productie in gevaar te brengen. ‘U moet koste wat het kost elke dag acht uur echt blijven werken; geeft u zich slechts buiten die acht uur over aan revolutionaire activiteiten; onder het werk is het u verboden uw post te verlaten’ zo sprak Zhou Enlai tot arbeiders, weliswaar indirect weersproken door maoïsten voor wie ‘de revolutie in de eerste plaats (moet) komen.’ (3) Het leger zorgde er wel voor dat alles wat naar revolutie zweemde haar grenzen spoedig leerde kennen. Productie was het hoogste doel van het regime, en nadrukkelijk dus ook van Mao en zijn mensen. De maoïstische ambities zagen zich dan ook door een zelfstandig opererende arbeidersbeweging gedwarsboomd. De Culturele Revolutie mocht van alles worden, maar geen arbeidersrevolutie. Ook groepen jongeren wiens kritieken verder gingen dan het aanvallen van aangewezen ‘revisionisten’ kregen met repressie te maken.
Naarmate het bestuur meer ontregeld raakte, begon de groep rond Mao en Lin meer op het leger te leunen. Dat was, nu het partijapparaat door de Rode Gardisten was aangeslagen en bedrijven door stakingen werden ontregeld, het instituut dat nog iets van staatsbestuur kon garanderen. Deels wat dat leger een instrument van maoïst nummer twee, Lin Biao. Maar ook waar dat niet zo was – buiten Peking vooral – zag de maoïstische fractie geen andere uitweg dan op dit leger te leunen om iets van ‘orde’ te herstellen. Rode Gardisten moesten terug in het gareel, en de massacampagne werd meer en meer beperkt to een klein aantal topfunctionarissen. Doelwit was nu vooral staatspresident Liu Shaoqi en secretaris-generaal Deng Xiaoping. De eerste werd de dood in gejaagd, de tweede verloor zijn macht.
Mao, Lin Biao, Chen Boda en vier andere hoge maoïsten die later als Bende van Vier berucht werden, eigenden zich de macht toen een wankel bondgenootschap premier Zhou Enlai die iets van bestuurlijke continuïteit bewaakte, en met de legerleiding dat hardhandig de orde ging herstellen. De Voorzitter had zijn macht terug, maar met militaire gedoogsteun. Al snel bleek dat ook zijn bestuur niet zonder veel van de bureaucratische expertise kon en werden eerder weggezuiverde functionarissen gerehabiliteerd. Mao had om zijn doel te bereiken miljoenen jongeren opgestookt, misbruikt en toen ze in de weg begonnen te lopen, zonder enig mededogen uitgeleverd aan terreur en executie. Voor Rode Gardisten die het spel mee wilden spelen waren er wat lagere bestuursfuncties beschikbaar. Voor veel Rode Gardisten die het draaien van de wind hadden gemist en nog steeds dachten dat rebellie gerechtvaardigd was, restte verbanning naar het platteland ter ‘heropvoeding’, en natuurlijk om ‘vrijwillig’ de boeren ter helpen. Dat overkwam honderdduizenden jongeren. Weerspannigen onder de Rode Gardisten wachtte executie door de militaire ordehandhavers. Het aantal slachtoffers van deze repressie was al snel veel groter dan het aantal slachtoffers dat de Rode Gardisten met hun wrede knokploegterreur eerder hadden gemaakt. In 1968 spoelden er lijken van in China geëxecuteerde mensen aan in Hongkong. Desillusie en verbittering was het lot van deze mensen. Velen van hen hadden ieder geloof in wat voor radicale verandering dan ook verloren, en zouden later de kans op wat welstand te vergaren met beide handen aangrijpen. Enkelen van hen dachten echter door, en uit deze kringen stammen mensen die het bewind in de jaren zeventig en tachtig aan kritiek probeerden te onderwerpen en ertegen een soort radicaal-liberale oppositie probeerden op te bouwen. Zo loopt er een stippellijn van de verraden generatie van Rode Gardisten in 1968 naar de protestbeweging die in 1989 culmineerde op het Tiananmin-plein.
Het beleid zigzagde de halve jaren zeventig door, totdat na Mao’s dood in 1976 de gekwelde maar aan de macht teruggekeerde bureaucratie de avonturen welletjes vond, de Bende van Vier liet oppakken en na enige tijd de weggezuiverde Den Xiaping in het zadel hees. Lin Biao was al eerder ten prooi gevallen aan een vliegtuigongeluk. Dat sterk deed denken aan een afrekening. Zijn lot, evenals dat van de Bende van Vier, is symbolisch voor wat de Culturele Revolutie feitelijk ook was: een afrekening binnen een stalinistisch regime, geïnstigeerd door topfunctionaris van datzelfde regime. Wie een werkelijke revolutie wil waarin mensen zich werkelijk bevrijden van ieder opgelegd maatschappelijk juk, kan inspiratie vinden bij arbeiders die zich tegen de maoïstische machtsgreep te weer probeerden te stellen. Die maoïstische machtsgreep zelf verdient in de geschiedenis van de revolutie natuurlijk ook een plek – als totalitaire manipulatie vermomd als revolutie, en als voorbeeld van hoe het nadrukkelijk niet moet.
Noten:
1. Mao Zedong, ‘Enkele vraagstukken betreffende methoden van leiding geven’ (1943) geciteerd in: Erik van Ree, De totalitaire paradox (Amsterdam 1984), 68-69.; Mao Zedong, ‘Some Questions comncerning methods of leadership’, op:www.marxists.org
2. Erik van Ree, De totalitaire paradox (Amsterdam 1984), 77-78
3. Simon Leys, De nieuwe kleren van voorzitter Mau – Kroniek van de Culturele Revolutie (1971, Parijs; 1978, Baarn), 88
Peter Storm