donderdag 13 oktober 2016
Onderstaand stuk verscheen al in Buiten de Orde, 2016/3, onlangs verschenen.
Antifascisme, wel en wee
Op zoek naar horizontale solidariteit
De PVV rukt op, en in het kielzog van Wilders houden racistische menigten en soms regelrechte knokploegen huis. Aanvallen op vluchtelingen, intimidatie tegen mensen die voor vluchtelingen opkomen, bedreigingen van bestuurders die vluchtelingenopvang faciliteren, de stroom van ‘incidenten’ gaat maar door. Tegemover dit aanzwellend fascistische getij zien we slechts zwak en verbrokkeld verzet. Bezorgdheid is wijdverbreid, maar het zet weinig zoden aan de dijk. Antiracisten en antifascisten staan zwak. Het is zaak dat we kijken in hoeverre we daar zelf soms aan bijdragen. Ik zie punten waarop we de plank soms finaal misslaan: vleugjes van snobisme, sporen van autoritarisme en legalisme, een neiging tot economisme. Veel ervan wortelt in een soort defaitisme. Zware woorden. Ik zal proberen ze uit te leggen, en aan te geven waarom deze zaken onze strijd schade berokkenen.
Uit de hoogte doen werkt averechts
Het eerste punt is: onszelf opstellen als betweterige betere mensen. Dat noem ik snobisme. Het komt in de buurt van wat in links-academische kringen met het nogal verwarrende woord ‘klassisme’ wordt aangeduid. Het betreft de neerbuigende, soms regelrecht elitaire houding waarop velen van ons de aanhang van Wilders, de menigten in Steenbergen, Geldermalsen en Heesch, te vaak bejegenen. Typeringen als ‘dom volk’, ‘tokkies’, en ‘Neanderthalers’ weerklinken in dit verband bij herhaling. Dat is tamelijk rampzalig. Die ‘domheid’ – of je dat als geringe intelligentie, lage opleiding of een combinatie van beiden ziet – is niet verwijtbaar. Het is geen goede redenen om mensen neer te sabelen. Niet als je er een egalitair waardenpatroon op na houdt, zoals antifascisten doorgaans toch doen. Gelijkwaardigheid van mensen onderstrepen, en tegelijk hele bevolkingsgroepen afschrijven als onontwikkelde stomkoppen is niet consistent.
Het is deze hypocrisie waar rechtse voorvechters van de ‘tokkies’ genadeloos op inspringen met hun vertoog over linkse elite en grachtengordeltypes. Als wij ons opstellen als hoog ontwikkeld en goed opgeleid en daarom beter, als we neerbuigend doen over laagopgeleiden met weinig ontwikkeling, dan is het niet raar dat veel van die laagopgeleiden iemand die de zogenaamde hoogopgeleide beterweters stevig de wacht aan zegt, luid toejuichen. Die kaart speelt Wilders met zijn verhaal over linkse elite en grachtengoldel. Elke keer dat tegenstanders van Wilders diens aanhang wegzetten als tokkies, versterken die tegenstanders de band tussen die zogeheten tokkies en hun aanvoerder Wilders.
Minachting van mensen vanwege vermeende gebrekkige intelligentieen/of al te reële lage opleiding, maakt het voor Wilders makkelijker om de woede van deze mensen – die vaak indirect in hun ondergeschikte klassepositie wortelt – af te buigen en tegen links te richten, in plaats van tegen mensen en structuren die deze mensen op hun lage positie houden. Het maakt het de knokploegen die hier en daar opduiken makkelijker om zich in te kleden als ‘bezorgde burgers’, ‘gewone mensen’ die te hoop lopen tegen die ‘arrogante types uit de grachtengordel’ met hun ‘universitaire vriendjes’ die ‘niet (willen) weten wat er echt speelt’ bij die ‘gewone mensen’. Natuurlijk is die inkleding leugenachtig. Het betreft hier fascistenbendes, embryonaal of meer dan embryonaal. Maar het is niet zinnig om de inkleding de schijjn van geloofwaardigheid te helpen geven met ons taalgebruik, onze woordkeus en onze houding tegenover relatief arme mensen die te vaak wel maar gelukkig vaak ook niet achter fascistische politici aanmarcheren.
Het verhaal klopt ook niet. Het weerspiegelt het idee dat er een samenhang is tussen die ‘domheid’ en hun politieke standpunt. Die is er niet. Vaak gaat het om mensen wiens ouders sociaaldemocraat waren, soms linkser dan de PvdA. Het gaat deels om mensen die de afgelopen twintig jaar steeds verder naar rechts zijn gegleden. Zijn die mensen ‘dommer’ geworden? Is hun IQ gedaald terwijl ze zich van CPN- er tot PVV-er ontwikkelden? Zijn ze hun universitaire opleiding kwijtgeraakt en alsnog laagopgeleid geworden? Hielden ze vroeger van The Doors of Bach en nu alleen nog van Franz Bauer of André Rieu? Of zijn ze ieder vertrouwen in zowel de gevestigde politiek alsin de gangbare stromingen van links kwijtgeraakt en daardoor vatbaar geworden voor steeds radicaler rechts? Ik denk dat laatste.
Dit slag mensen hebben geen complex wereldbeeld ingeruild voor een simplistisch wereldbeeld. Ze hebben een betrekkelijk eenduidig links wereldbeeld dat klasse en klassentegenstellingen centraal stelt, ingewisseld voor een net zo eenvoudig wereldbeeld dat natie en etnische herkomst centraal stelt. Of ze hebben een verbrokkeld wereldbeeld, waarin linkse elementen vermengd waren met flarden nationalisme, gezinsconservatisme en law and order denken, omgevormd in een hard rechts wereldbeeld waarin de natie en een sterke staat de hoogste loyaliteit toegekend wordt. Dat is geen kwestie van domheid. Dat is een kwestie van ontbrekende linkse en radicale geloofwaardigheid, iets waar snobisme hooguit camouflage voor vormt maar bepaald geen antwoord. Pas als we een radicale egalitaire geloofwaardigheid herwinnen, zonder ons op basis van opleiding en dergelijke verheven te voelen boven degenen die nu op Wilders stemmen en erger, maken we een kans om iets van het verloren terrein te herwinnen.
Onze vijand is niet de domheid van ‘tokkies’. Onze vijand is het reactionaire wereldbeeld waarvan een groot deel van de witte bevolking inmiddels is doordrenkt en doordrongen. De hatelijkheid, de agressieve lompheid, het steeds rauwere racisme, het wortelt niet in een laag IQ. Het wortelt in dat reactionaire wereldbeeld, en wordt gevoed door een onzekerheid waartegen ze een kunstmatig en autoritair houvast zoeken waar ze zich krampachtig aan vastklampen. Rechtse mensen met geringe opleiding en status zijn niet af te doen als domoren. Ze zijn ook niet zonder meer kortzichtig. Ze weten wat ze willen. Het aan snobisme grenzende uit-de- hoogte toontje en bijbehorend taalgebruik van grote delen van links draagt er helaas aan bij dat ze het in toenemende mate nog krijgen ook.
De staat is geen bondgenoot
Het tweede punt waarmee antiracisten de plank te vaak misslaan is autoritarisme. Tegenover het racistische en fascistische gevaar wordt er maar al te makkelijk om de harde hand van de staat geroepen, in plaats van te zoeken naar eigen kracht, eigen vermogens, individueel en vooral ook collectief. Soms ziet dat er vooral uit als uitbarstingen van frustratie en onmacht, vertaald in heftige kreten. Wilders wil vluchtelingen vastzetten? Ze zouden Wilders zelf moeten opsluiten. In Geldermalsen willen ze geen asielopvang? Geldermalsen zou gewoon weggevaagd moeten worden. Dat soort dingen, je komt ze tegen.
Natuurlijk: de frustratie en woede hier achter zijn rechtmatig. Maar dit soort uitingen ervan zijn nogal contraproductief. Het is niet de manier om binnen die gemeenschappen waar racisme sterk is, steun te vinden voor antiracistische houdingen. Je zal maar AFA-sympathisant in Heesch zijn, daar af en toe stickers plakken met ‘Vluchtelingen Welkom’ en daarbij ontmoetingen met agressieve racisten riskeren, om vervolgens op Facebook te lezen dat jouw dorp preventief geruimd moet worden vanwege de grote steun die een agressieve demonstratie tegen vluchtelingenopvang daar kreeg. Je zal maar een meid van Marokkaanse afkomst zijn in Geldermalsen, met valle en opstaan je staande weten te houden tussen soms, maar niet altijd, racistische klasgenoten, en lezen dat jouw woonplaats verdient om te worden platgebombardeerd. Ik weet het, niet letterlijk bedoeld en zo. Maar ook niet echt een bijdrgage waar we wat aan hebben, en wel degelijk symptomatisch.
Het roepen om de harde hand kent ook doordachter varianten. Het betreft dan een oproep om gerichte inzet van de staatsmacht. Dat neemt vaak de vorm aan van legalisme: een beroep op de wet om de racisten aan te pakken. Maar Wilders de mond snoeren via arrestatie en processen werkt averechts. Hij krijgt er een status van rechtse volksheld-in-verzet van. Gekoppeld aan het beschreven snobisme geeft zoiets de fascisten extra krediet als rebelse verzetsbeweging. En we profileren ons aldus, niet erg geloofwaardig overigens, als law-and-order-fanaten op dit ene punt. Precies die law and order worden tegen antifascisten gebruikt. Precies daarom roept een beroep erop onze ándere grote vijand te hulp: de staatsmacht zelf.
Zeggen dat het racisme van de PVV fout is, en ook nog eens in strijd met de wet, is één ding. Maar zeggen dat het racisme van de PVV bestreden moet worden omdat het in strijd is met de wet, is riskant. Op basis van de wet kunnen immers juist ook antiracisten en antifascisten opgepakt worden als opruiiers, extremisten en gevaren voor de openbare orde. Alles wat de wet in ogen van de mensen tot norm verheft, maakt het die ordehandhavers makkelijker tegenover critici. Vandaag staan die ordehandhavers in dienst van een overwegend liberaal-kapitalistisch establishment. Morgen kunnen die ordehandhavers echter ook nog aangestuurd worden door een kabinet met Wilders als premier. Dan hebben wij, met onze oproepen om de wet ter handhaven, ook die ordehandhavers indirect geruggesteund – tegen onszelf.
En waar uiterst rechts déze wet trotseert, wil ze andere wetten die des te hardhandiger gehandhaafd gaan worden naarmate dit type van rechts meer te vertellen krijgt. Die handhaving zal makkelijker zijn naarmate mensen de wet als zodanig respecteren. Voor links kan de legaliteit als zodanig maar beter geen norm zijn, al kan het aardig zijn om law-and-order-aanhangers (waaronder fascisten) te betrappen op wetsovertreding om ze als hypocriet te kunnen wegzetten. Het bezwaar is dan echter niet de wetteloosheid van fascisten, maar hun inconsistentie, hun hypocrisie. Disrespect voor wet en orde is in het belang van een serieus antifascisme, dat immers stoelt op een egalitair waardenpatroon en als het goed is flink kritisch staat tegenover machten boven ons, inclusief de staatsmacht..
Racisme is verkeerd, de wet zegt dat racisme in een aantal gevallen niet mag. Maar het feit dat racisme soms niet mag is niet de reden dat het verkeerd is. Het juridische verbod is een formele vorm waarin de morele veroordeling soms is gegoten, niet meer dan dat. Ook zonder die formele vorm staat de morele inhoudelijke veroordeling als een huis. Vertrekken vanuit die formele vorm staat een effectieve bestrijding van dat racisme in de weg.
Economische argumenten: zinnig maar niet altijd terzake
Een derde vorm waarin we het de opkomst van racistisch rechts onvoldoende moeilijk gemaakt hebben, ligt in wat ik hier economisme noem. Daarmee bedoel ik een eenzijdige nadruk die sociaal-economische factoren in de verklaring en vooral de bestrijding van racisme vaak krijgen. Het concept is op zichzelf juist: racisme verdeelt ons, het verzwakt ons en het leidt de aandacht af van de oorzaak van maatschappelijke problemen. Het zet witte tegenover zwarte mensen aan de onderkant. Dat ondermijnt de solidariteit die bijvoorbeeld witte en zwarte arbeiders nodig hebben om zich samen te verdedigen tegen hun baas, de solidariteit die witte en zwarte wijkbewoners nodig hebben tegen een gemeentebestuur dan buurtvoorzieningen wegbezuinigd, en zo voorts. Als witte en zwarte mensen zich verenigen, kunnen ze sociaal-economische verslechtering blokkeren en verbetering afdwingen. Laten ze zich tegen elkaar opstoken, dan lukt dit niet of moeizamer. Racisme is een manier om dit soort verdeeldheid te bevorderen.
Daarnaast is er het zondebok-mechanisme. Er is crisis, werkloosheid, hoge prijzen en lage inkomens, bezuinigingen. De oorzaken zijn te vinden in de besluiten van ondernemers die mensen ontslaan, van politici die bezuinigingsmaatregelen doordrukken, en in de kapitalistische structuren en mechanismes waarin die keuzes van politici en ondernemers zijn ingebed. Maar het komt de gevestigde politiek niet slecht uit als die feiten aan de aandacht ontsnappen. Als mensen de schuld van hun misère leggen, niet bij politici, ondernemers en het kapitalisme zijn maar bij een bevolkingsgroep die daartoe wordt aangewezen, gaan die ondernemers, politici en hun systeem immers vrijuit. Racisme bestempelt een groep mensen met een bepaalde huidskleur of herkomst als probleemgroep die de schuld van sociale ellende krijgt. Waar mensen rechtmatig boos dreigen te worden op kabinet en ondernemers, daar wordt via racisme de boosheid onrechtmatig gericht tegen bijvoorbeeld vluchtelingen, moslims, zwarten. De diepere redenen van de boosheid zijn reëel. Maar de boosheid is verkeerd gericht, zodat de verantwoordelijke machten uit de wind blijven.
Beide mechanismen – racisme als verdeel en heers, racisme als zondebokpolitiek – zijn realiteit. Ze laten zien dat racisme een functie heeft binnen de kapitalistische maatschappij. Ze betekenen ook dat wie effectief tegen het kapitalisme en haar asociale gevolgen wil strijden, het racisme tegenkomt als obstakel. Een beweging die zich langs lijnen van kleur laat verdelen, een beweging die haar aandacht laat afleiden en zich laat opstoken tegen een aangewezen ‘probleemgroep’ in plaats van tegen de vijand – zo’n beweging staat zwakker. Antiracisten die daarop wijzen, hebben gelijk. Tegelijk is het een gelijk met beperkte strategische waarde. Waar deze economische verklaring eenzijdig en overdreven wordt gehanteerd, schiet het zijn doel voorbij. Dat noem ik economisme. Het is een eenzijdige overdrijving van iets wat op zichzelf wel klopt.
Arbeiders hebben er inderdaad baat bij dat ze zich niet in de racistische valkuil laten meeslepen. Maar alleen degenen die al het nu van gezamenlijke strijd tegen staat en/ of kapitaal erkennen, zullen voor deze redenering ontvankelijk zijn. Je kunt binnen de vakbond en (delen van) de SP met deze redenering een eind komen: racisme ondermijnt de door deze clubs zelf beleden doelstelling van solidariteit.
Maar er zijn veel mensen aan de onderkant voor wie gezamenlijke strijd tegen kapitaal en staat helaas niet het referentiekader is. Tegen deze mensen zeggen dat racisme ‘niet werkt’ omdat het de eenheid ondermijnt en de aandacht van de echte problemen afleidt, ziet een heel vervelend feit over het hoofd. Racisme werkt voor deze mensen wèl. Het helpt deze mensen om zich iets méér voelen dan hun donkere buren, het geeft ze een gevoel van erbij-horen tegenover de ‘buitenstaaanders’. Voor deze mensen leidt racisme niet af van de werkelijke problemen, want die allochtone buren, dat nieuwe AZC, die moskee verderop, dat zíjn in de beleving van zulke racisten de werkelijke problemen. Racisme kan via de sociaal-economische, functionalistische duiding redelijk effectief bestreden worden in kringen waar iets van klassensolidariteit bestaat. In die kringen is aantoonbaar dat loyaliteit aan ‘ras’ en aan natie, precies die klassensolidariteit ondermijnt. Maar waar die klassensolidariteit vrijwel ontbreek, werkt deze aanpak nauwelijks.
Daarom heeft het ook maar beperkte zin om lijstjes te maken van PVV-standpunten die tegen de belangen van de onderkant gericht zijn om daarmee aan te tonen dat de PVV niet in ons belang opereert.. Ja, de PVV stemt mee met allerlei neoliberaal bezuinigingsbeleid. Ja, dat betekent dat de PVV-praktijk haaks staat op het imago van die partij als spreekbuis van de ‘gewone mensen’, wiens sociaal-economische belangen ze immers vertrapt. Het is prima om daarop te wijzen als de PVV begint over zielige ouderen die verzorgd moeten worden en dergelijke. Maar als algemeen punt tegen het PVV-racisme werkt het niet erg. Dat heel veel mensen Wilders steunen is niet omdat ze ten onrechte denken dat hij de zorg gaat redden. Van dat idee hoeven ze dus ook niet te worden genezen.
Heel veel mensen stemmen op Wilders omdat die tekeer gaat tegen ‘buitenlanders’, ‘massaimmigratie’, ‘de islam’, ‘de asielzoekers’. Dat horen ze graag, waar dat in beleid wordt vertaald, staan ze te juichen. Dit type mensen is geen slachtoffer van een misverstand waar ze door wat feiten over PVV-stemgedrag van kunnen worden losgemaakt. Ze krijgen van Wilders waar ze om vragen: bakken vol racisme, in woorden en in daden. Dat bestrijd je niet effectief door voornamelijk te roepen dat deze mensen met dat racisme in eigen vlees snijden. Voor deze mensen geeft het racisme klaarblijkelijk een emotionele bevrediging, een uitlaatklep van frustratie, en een stuk zekerheid in een wereld van angst en onzekerheden.
We hoeven daarvoor geen enkel meegaand ‘begrip’ op te brengen. Maar het is wel handig als we proberen te begrijpen hoe het zit. Die bevrediging en zekerheid is een schijnbevrediging en een schijnzekerheid, als we het bekijken uit een solide en noodzakelijke antikapitalistische en antiautoritaire analyse van de maatschappij. Maar het is strategisch onzinnig om deze mensen aan te spreken alsof die revolutionaire maatschappijanalyse en de klassensolidariteit die ermee samenhangt, hun referentiekader is. Het is verstandiger om dat referentiekader zelf ingang te helpen vinden.
Intussen kunnen we daar niet op wachten en dienen we het racisme van dit slag mensen onder ogen te zien en te bestrijden. Willen we de greep van dit diepgeworteld racisme doorbreken, dan komen we er niet met snelle verwijzingen naar zondebok en verdeel-en-heers. Dan zullen we dieper moeten graven naar angsten en onzekerheden van mensen, naar de psychologische behoeften die kennelijk bevredigd worden door te trappen naar een ‘vreemde’ bevolkingsgroep, zich te hechten aan eigen bevolkingsgroep en natie. Dat zijn kunstmatige zekerheden, jazeker. De natie is een constructie, het ‘ras’ een mythe, de gehechtheid aan beiden is een soort onvrijheid. Maar voor racisten ‘werkt’ het. Heel hard roepen ‘het is een illusie!’ verandert daar niet veel aan, hoe waar het ook is.
Bouwen aan solidariteit, pleiten voor wederkerigheid
Klassensolidariteit is voor deze mensen geen levende realiteit. Wat dan productief kan zijn is: stappen zetten om klassensolidariteit tot realiteit te máken, zodat het tot het referentiekader van meer mensen gaat worden. Elk moment waar twee collega’s samen opkomen tegen een chef, is een bouwsteen voor zulke solidariteit. Elke ervaring die mensen opdoen in het samen opkomen voor loon, arbeidsvoorwaarden, een bedreigd buurthuis, is een stukje solidariteit. Dit soort ervaringen helpen groeien, op de betekenis ervan wijzen, bouwt krachten op die haaks staan op racistisch verdeel-en-heers en op zondebokpolitiek.
Goede voorbeelden neerzetten helpt. Er een gewoonte van maken om voor een door ontslag bedreigde collega op tem komen. Mee doen aan acties omervoor te zorgen dat een baas die achterstallig loon inhoudt, daar niet mee weg komt. Het nieuwe project ‘Vloerwerk’, op internet te vinden via vloerwerk.org, is een prachtig voorbeeld en wordt hopelijk een wijdverbreid handvat voor dit type van actie. Dit soort strijd is sowieso van waarde omdat het juist en rechtvaardig is dat werkende mensen minstens hun loon daadwerkelijk krijgen, niet zomaar ontslagen worden en zo meer. Dit alles is belangrijk omdat solidariteit aan de onderkant – arme mensen die opkomen voor elkaar, tegenover de rijken en machtigen die hen vertrappen – iets goeds is, en de kiem van een ander soort maatschappij in zich heeft. Dit alles – en daar gaat het hier om – is ook nodig omdat precies deze solidariteit haaks staat op het racistisch streven van verscheurdheid, bevolkingsgroep tegen bevolkingsgroep, verdeel en heers.
Waar deze solidariteit sterk is, zijn de kansen om racisten te beletten om poot aan de grond te krijgen, groter. Waar het lukt om zulke solidariteit te bouwen, dáár wordt het sociaal-economische argument tegen racisme relevant. Maar veelal zal het niet meteen lukken, of zo onmerkbaar langzaam, dat het de strijd tegen racisme niet tastbaar helpt. Intussen rukt het racisme, ongeorganiseerd en georganiseerd, steeds verder en agressiever op. Dat vergt antwoorden die de sociaaleconomische argumentatie niet centraal stellen, omdat die in de belevingswereld van deze mensen dus (nog) niet centraal staat, hoe jammer we dat als antiautoritaire antikapitalisten ook mogen vinden.
Het eerste antwoord: mensen aanspreken op de menselijkheid die we gemeenschappelijk hebben.. Racisme miskent, ontkent en vertrapt de menselijkheid van de ander. Dat is niet alleen ‘improductief’ en ‘niet in het eigen belang’. Het is verkeerd, onderdrukkend gedrag, er is niets mis mee om dit punt helder en scherp te maken ook. De ander behandelen zoals je zelf behandeld wilt worden is een prima uitgangspunt.
Hoe kan zo ’n beroep op wederkerigheid werken? ‘Zo, moet er een piemel in, volgens jou? Zou je willen dat anderen dat tegen jou of je vrouw riepen? Nee? Kap er dan zelf ook mee. Dank u.’ Dat werk. Ik heb eens van een goede vriend gehoord hoe hij iemand die toevallig rood haar had aan het denken wist te zetten over het racisme dat Zwarte Piet behelst. ‘Zwarte kindertjes worden gepest vanwege Zwarte Piet. Ik kan me zo voorstellen dat je op school ook wel eens mee gepest werd vanwege je rode haar. Hoe leuk vond je dat?’ Dat idee. Zo genees je iemand niet onmiddellijk van ieder racistisch idee. Maar je laat het racisme in zo ’n hoofd wel eventjes wankelen, het zijn beginnetjes, zaadjes. Deze aanpak zal de harde racist niet tot een wonder van verdraagzaamheid omturnen. Het zal zo ’n racist wel in de verdediging duwen, en de sympathie van eventueel aanwezige twijfelende omstanders tegen het racisme helpen keren.
Zelfs hele onzekere, opgefokte, verkrampte, angstige en door dit alles agressief geworden mensen kennen wel een versie van het spelregeltje ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet’. En zelfs mensen die zich stelselmatig racistisch uiten, deinzen soms terug als ze zien dat die uitingen zich kunnen vertalen tot zware fysieke mishandeling en erger. De vraag ‘is dát echt wat je wil?’ kan daarop inspelen en mensen helpen inzien dat racistische haat niet zomaar een standpunt is, maar voeding geeft aan een moorddadige praktijk die heel veel mensen als puntje bij paaltje komt niet willen.
Geen duimbreed ruimte gunnen aan groepsgewijs racisme
Dit alles veronderstelt echter nog iets van een gespreksbasis. Die is er maar al te vaak niet: veelal wordt er door de racisten alleen nog geschreeuwd, geïntimideerd en erger. Het tweede antwoord op racisme is dan ook: geen duimbreed ruimte gunnen aan georganiseerd, groepsgewijs racisme waarin woorden uitgroeien tot daden van haat.. Het fascisme ontleent veel van haar kracht aan die intimiderende groepswerking van de optocht, de mars, de knokploeg, de paramilitaire organisatie. Samen opmarcheren, al dan niet met de rechterarm omhoog, samen als knokploeg tegenstanders aanvallen en migranten belagen, dat vinden de fascisten wel tof.
Precies daar ligt een zwakke plek van dit politieke onderwereldfenomeen. Een fascistische groep moet zoveel weerstand ondervinden dat haar intimiderende effectiviteit als groep haar werking verliest. Dat betekent: overschreeuwen, de weg verspererren, blokkeren, een tegendemonstratie houden die de fascistische optocht tegemoet treedt en zo mogelijk uiteendrijft. Waar Pegida gaat marcheren, waar agressieve groepen tegenstanders van AZC’s optochten houden en gemeentehuizen belegeren, daar dienen we ze de weg te versperren. Is dat legaal? Lang niet altijd, en dat is dan pech voor die legaliteit. Precies daar zien we weer een reden waarom antifascisten zich maar beter niet op de wet als norm kunnen beroepen.
Groepsgewijs, agressief racisme van dit type is minstens fascisme-in-de-dop, en dient als zodanig te worden bestreden. Als racistische knokploegen en optochten aangevallen worden door grote aantallen vastbesloten antifascisten, als de racisten zich vervolgens achter ME-linies tegen die antifascisten moeten verschuilen, als zoiets keer op keer gebeurt, gaat voor veel deelnemers aan fascistische groepsvorming de aardigheid er af. Dan haakt de bredere aanhang eerder af, dan raken de geharde fascisten geisoleerd, dan slaat al snel demoralisatie in de rechtse gelederen toe. Dat doorbreekt de ‘winning mood’ die succesvolle optochten bij fascisten op kunnen wekken.
Die winning mood in fascistenkringen kan veld winnen, bijvoorbeeld nu Pegida keer op keer weet te marcheren met aantallen die niet kleiner worden, terwijl het aantal tegendemonstranten niet groter wordt. Daar dienen we verandering in te brengen. Militante tactieken waarin fysieke confrontatie met fascisten een flinke rol speelt, zijnonvermijdelijk en nodig.
Onder de hierboven aangestipte zwakheden ligt een gemeenschappelijke basis, vrees ik: defaitisme en demoralisatie. Omdat we ons zwak voelen tegenover een oprukkende vijand, roepen sommigen van ons de oppermacht van de staat te hulp. Omdat we ons een belegerde minderheid voelen, zoeken sommigen van ons troost in het idee dat we tenminste wel slimmer, hoger opgeleid en dus beter zijn dan de bruinhemdige horden. Omdat het er slecht uit ziet, klampen sommigen van ons zich vast aan de zekerheid van een historisch gelijk, de klassenstrijd als redmiddel, de meerderheid ‘potentieel’ aan onze kant. Zo zal zal de overwinning ons ‘uiteindelijk’ niet ontgaan. Helaas, kameraden, zo werkt het niet. Dit soort schijnzekerheden – vaak eerder retorische stijlfiguren dan serieuze theoretische stelingen – behoren daar wat mij betreft niet (meer) tot de theoretische survival kit.
Nee, die vorige alinea is geen pleidooi tegen het inzicht dat solidariteit op basis van klasse, solidariteit van onder tegen boven, horizontale solidariteit, ertoe doet. Wel tegen het idee dat dit inzicht ook maar iets garandeert. Er zijn helaas andere solidariteiten, op basis van natie en die ultieme racistische uitvinding, ‘het ras’. Die binden hoog aan laag en werken dus ‘verticaal’. Ze staan haaks op de horizontale solidariteit van klasse onder tegen klasse boven. Die horizontale solidatiteit is prachtig waar ze zich voordoet, noodzakelijk waar ze ontbreekt. Maar ze is niet per definitie sterker dan de diverse verticale solidariteiten. Wie het tegendeel gelooft, geeft zich over aan een troostrijke mythe, al dan niet vermomd als ‘wetenschappelijk socialisme’. De realiteit is: er is geen enkele garantie, ook niet in de klassenstrijd. Ook klasse garandeert niets. Horizontale solidariteit is een optie, soms een realiteit en soms ook niet. Aan ons om die optie te verwezenlijken en er op te bouwen.
Fascisme is precies de verticale solidarititeit van natie en ras, tot het uiterste op de spits gedreven. Precies daarom is horizontale solidariteit – het vierkante tegendeel van elk hiërarchisch gerangschikte binding, van verticale solidariteiten, en daarmee van fascistische kernprincipes – voor antifascisten van wezenlijk belang. Maar het is niet iets op voor op de knieën te gaan als ware het onze aanbidding waard. Het is iets om aan te werken, dag in en dag uit.
Peter Storm