NEDERLAND MOET BEWONERS VLUCHTHAVEN NIET OP STRAAT ZETTEN
De gemeente heeft eerder aangegeven na de ontruiming slechts voor een deel van de bewoners alternatieve opvang te regelen. De mensen die niet in aanmerking komen voor alternatief onderdak zullen waarschijnlijk dakloos worden. Amnesty roept de Rijksoverheid en de gemeente op om te zorgen dat geen van de huidige bewoners van de Vluchthaven daadwerkelijk op straat komt te staan en toegang heeft tot basale levensvoorzieningen.
Toegang tot basale levensvoorziening is een recht voor iedereen
Basale levensbehoeften zoals eten, drinken en een dak boven je hoofd mogen geen inzet zijn van het handhaven van het overheidsbeleid. Iedereen heeft recht op een adequate levensstandaard. Dit geldt ook wanneer het gaat om uitgeprocedeerde asielzoekers, die volgens de overheid uit Nederland moeten vertrekken. Zo lang zij in Nederland zijn, moet er sprake zijn van een menswaardige behandeling. Zonder eten, schoon drinkwater en een deugdelijke beschutting tegen de elementen kan er geen sprake zijn van een menswaardig bestaan.
Helaas is dit heldere uitgangspunt de afgelopen jaren steeds meer in de verdrukking geraakt. Een reeks van wettelijke en beleidsmaatregelen hebben de mogelijkheden voor uitgeprocedeerde asielzoekers om zelfstandig in hun basale levensbehoeften te voorzien sterk ingeperkt. Veel bewoners van de Vluchthaven hebben – soms zelfs meerdere keren – in vreemdelingendetentie gezeten. Vervolgens zijn ze van de ene naar de andere geïmproviseerde opvang verhuisd. Het risico is zeer groot dat –zonder steun van de gemeente – hun toegang tot basale levensbehoeften in gevaar komt.
Dat er ook kwetsbare mensen op straat terecht zullen komen lijkt evident gezien de achtergrond van veel Vluchthavenbewoners. Ook de gemeente zelf heeft onlangs toegegeven dat het onderscheid tussen zeer kwetsbaren (die nog wel alternatieve opvang zullen krijgen) en de overige bewoners eigenlijk niet goed te maken is.
Volgens Amnesty International ligt er een gedeelde verantwoordelijkheid voor de gemeente en het Rijk om te voorkomen dat de Vluchthavenbewoners zonder voorzieningen op straat komen te staan. Dat mogelijk particulieren voor hen op de bres zullen springen mag geen reden zijn voor passiviteit van de kant van de overheid. Dit wordt zeer duidelijk uit de situatie in de Vluchtgarage in Amsterdam, een geïmproviseerde opvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers met steun van particulieren, die van de gemeente noch van het Rijk ondersteuning krijgen. De situatie in de Vluchtgarage is onlangs door het College voor de Rechten van de Mens als ‘mensonwaardig’ bestempeld. Amnesty International vreest dat de Vluchthavenbewoners die nu op straat komen te staan, zich gedwongen zullen voelen hun toevlucht te nemen in de Vluchtgarage of gelijksoortige onderkomens die niet aan de minimumeisen voor een menswaardige opvang voldoen.
Een zelf gecreëerd probleem?
Door de overheid wordt vaak opgemerkt dat het merendeel van de Vluchthavenbewoners niet meewerkt aan hun terugkeer en hierdoor zelf verantwoordelijk is voor hun situatie. Amnesty International constateert echter dat de Rijksoverheid zelf substantieel bijdraagt aan dit probleem door te blijven miskennen dat terugkeer naar een fragiel of instabiel land als Somalië, of een notoire mensenrechtenschender als Eritrea, niet aan de orde zou moeten zijn. Desondanks blijft de eis van de overheid ook aan hen dat ze meewerken aan ‘vrijwillige’ terugkeer. Volgens een evaluatie van de gemeente komt bijna de helft mogelijk uit Somalië of Eritrea.
Het is volgens Amnesty International dan ook waarschijnlijk dat er in de Vluchthaven een (aanzienlijke) groep mensen zit die eigenlijk een asielstatus had moeten krijgen en dus nooit in de Vluchthaven terecht had moeten komen. Hoewel de vraag of terugkeer mogelijk is voor veel anderen in de Vluchthaven veel gecompliceerder ligt, zou het onder ogen zien van de realiteit in Somalië en Eritrea een deel van het probleem al oplossen. Voor de overige groep zou moeten gelden dat ook wanneer terugkeer wel verlangd kan worden, het onthouden van bed, bad en brood geen wapen mag worden in het nastreven van beleidsdoelen.