Het tweede argument is die van de betrouwbaarheid van de getuigenis. Wie garandeert je dat Bouterse niet gaat liegen?
Ik toon mijn respect voor deze critici door hun argumenten serieus te nemen en inhoudelijke tegenargumenten te presenteren. We hoeven het niet met elkaar eens te zijn, maar door eerlijk en inhoudelijk op elkaar te reageren, tonen we onze respect voor elkaar.
Met betrekking tot het argument van de rechtspraak. Ik heb twee tegenargumenten.
Ten eerste, dertig jaar lang is deze weg geprobeerd en het heeft tot niets geleid. En niets wijst erop dat dat de komende jaren gaat veranderen. Ik ben moe van het wachten. Ik wil een einde aan ons lijden. En dat einde is mogelijk omdat de waarheid ons vrij kan maken. Er is nu een historische kans om gerechtigheid te realiseren door middel van waarheidsvinding. Gerechtigheid komt niet uitsluitend in de vorm van straf. Die kans wil ik niet laten lopen.
Ten tweede, in een situatie van politieke spanningen is de rechtszaal niet het instrument om gerechtigheid te bereiken. Dat heeft de praktijk geleerd en we zijn nog steeds niet in staat die les te trekken.
Andere landen hebben een manier gevonden om trauma’s op te lossen buiten de rechtszaal. In Zuid-Afrika is waarheidsvinding een instrument geweest om politieke spanningen op te lossen. Dat waarderen wij in Mandela. Waarom strekt die waardering zich niet uit naar Suriname? Waarom is waarheidsvinding wel een goed instrument voor Zuid-Afrika, maar niet voor Suriname?” [7]
Ik zal niet ingaan op het door andere critici dan mij aangevoerde argument
over de echte/vermeende oprechtheid van het getuigenis van
Bouterse, omdat ik het idee van een ”getuigenis” van Bouterse in
zijn geheel verwerp.
Dus of hij al dan niet ”de waarheid zal spreken” doet er voor mij
niet toe, aangezien ik, dat is bekend, een warm pleitbezorger van
gerechtelijke vervolging ben. [8]
Nu naar de argumenten van Hira, als verwoord in bovenstaande:
WAARHEIDSCOMMISSIES VERSUS HIRA’S MODEL VAN
”GETUIGENIS”
Goede middag dames en heren,
Ik wil de Surinaamse gemeenschap in Suriname en in de diaspora informeren over het initiatief dat ik genomen heb om een grondig onderzoek te doen naar processen van geweld in de aanloop naar 25 februari 1980 en de jaren daarna en mijn voorstel aan president Bouterse om een getuigenis af te leggen over zijn betrokkenheid daarbij.
Ik gebruik een beperkte definitie van geweld, namelijk fysiek geweld. Ik realiseer me dat die definitie beperkt is, want in zekere zin zijn armoede en vernedering ook vormen van geweld.
Ik hou eerst een inleiding van ongeveer 50 minuten en stel u daarna in staat om mij onbeperkt hierover te bevragen.
Ik behandel acht onderwerpen:
1. De emotionele gevolgen van de Decembermoorden
2. De totstandkoming van het initiatief van de getuigenis
3. De getuigenis van Bouterse
4. Antwoord aan mijn critici en het maatschappelijk debat over de getuigenis
5. De relatie met nabestaanden
6. Het onderzoek
7. De communicatie over het onderzoek
8. De follow-up van dit traject
1. De emotionele gevolgen van de Decembermoorden
De afgelopen jaren heb ik meermalen en uit de grond van mijn hart mijn emoties gedeeld over de gevolgen van de Decembermoorden. U kunt ze nalezen op starnieuws.com.
Mijn broer, John Baboeram, was een opkomende advocaat in Suriname. Ons gezin van tien kinderen, is in 1970 naar Nederland vertrokken. Mijn vader was een eenvoudige landmeter, die veelvuldig in het oerwoud van Suriname zijn werk heeft gedaan. Mijn moeder was een huisvrouw die haar lagere school niet had afgemaakt, maar de universiteit van het leven met glans had doorlopen. Mijn moeder en mijn vader leerden ons de belangrijke waarden en normen die ik nog steeds in mij draag en doorgeef aan mijn kinderen. De waarden van integriteit, respect en waardigheid. Mijn ouders zijn enkele jaren geleden gestorven.
De dramatische impact van de Decembermoorden op mij en onze familie zal ik schetsen aan de hand van de geschiedenis van de militaire coup van 25 februari 1980.
Mijn broer John had een succesvolle advocatenpraktijk. Hij had een huis gebouwd en had twee tickets gekocht voor mijn ouders om de inwijding van het huis mee te maken in Suriname. Mijn ouders droomden ervan om ooit hun oude dag in Suriname door te brengen in de warmte van mijn broer. Ze zouden op 10 december 1982 vertrekken.
In de nacht van 8 op 9 december was mijn broer opgepakt, gemarteld en vermoord in Fort Zeelandia. Dat wisten wij toen niet.
In de middag van 9 december kwamen de berichten binnen in Nederland over moorden in Suriname. Van journalisten hoorde ik dat de Nederlandse ambassade in Paramaribo een lijst had samengesteld van de mensen die vermoord waren. De telefoonverbindingen met Suriname waren afgesloten. Ik besloot om het Nederlandse ministerie van buitenlandse zaken te bellen. Ik kreeg een dame aan de lijn, vertelde wie ik was en vroeg of ze kon nakijken of de naam van mijn broer op de lijst voorkwam. Ze zei “wacht even” en kwam kort daarna met het antwoord: “Ik kan geen informatie hierover geven.” Toen wist ik dat het goed fout zat met mijn broer. Ik heb mijn ouders niets verteld over het telefoontje in de hoop dat het niet waar was.
Op 10 december bracht ik mijn ouders naar Schiphol voor hun droomvakantie. We wisten niet dat we in een nachtmerrie zouden stappen. Op Schiphol zag mijn vader een krant waarin de lijst van slachtoffers was gepubliceerd met de naam van mijn broer. Hij was doodongerust. Ik probeerde hem gerust te stellen met de mededeling dat je niet alles moet geloven wat in de krant staat.
De vlucht naar Suriname was afgezegd. We keerden terug naar huis met onze harten vervuld van wanhoop. De dagen daarna probeerden we informatie te krijgen. Toen de telefoonverbindingen waren hersteld, kregen we van een familielid die in het mortuarium was geweest de definitieve bevestiging van de dood van John.
De hartverscheurende taferelen van mijn moeder en vader die aanhoudend huilden is iets wat ik als volwassen zoon nooit heb kunnen vergeten. Mijn ouders die voor hun kinderen altijd de sterke mensen in ons leven waren, waren emotioneel volledig gebroken.
Toen de vliegverbindingen waren hersteld, heb ik hen naar Schiphol gebracht. Met de tickets die hun eerste zoon voor hen had gekocht om een feest te vieren, gingen ze naar Paramaribo om zijn begrafenis mee te maken. Ze gingen een periode tegemoet van dertig jaren van duisternis en oorverdovende stilte. Het leven van alledag ging door, maar het licht in hun ogen was gedoofd. De schreeuw om gerechtigheid viel weg in de storm van politieke turbulentie.
Als ik u dit allemaal vertel, dan zult u zich afvragen: heb je niet veel wraak en woede in je als je dit hebt meegemaakt? Het antwoord is volmondig: “Ja, dat is zo.” Als mens ontkomt je niet aan die gevoelens.
Dan is de volgende vraag: “Hoe ga je hiermee om?”
Je probeert te leren van anderen.
Ik heb net de uitdrukking gebruikt: dertig jaren van duisternis en oorverdovende stilte. Wat bedoel ik ermee?
De verjaardagen, kerst, oud en nieuw, de bijzondere gebeurtenissen van vreugde in de familie werden altijd overschaduwd door het verdriet over de wrede moord op mijn broer en het gegeven dat er nooit gerechtigheid is geschied. Toen de parlementaire democratie werd hersteld, zagen mijn ouders met lede ogen aan hoe degene die verantwoordelijk was voor de moord op hun eerste kind via vrije verkiezingen aan de macht kwam. Bij beelden van Bouterse op de televisie heb ik ze ik vaak ineen zien krimpen van pijn.
Ze zijn er niet meer. En toch zijn ze nog steeds aanwezig in mijn leven.
Dat heb ik geleerd van studenten uit Zuid-Afrika die de afgelopen twee weken de Decolonizing The Mind Summer School hebben gevolgd in Amsterdam die IISR heeft georganiseerd. Ze legden me de kern uit van de Afrikaanse Ubuntu filosofie.
In het onderwijzen van anderen, vorm ik mezelf.
Zo leerde ik tijdens mijn colleges over het Ubuntu-concept van de drie-eenheid: de levenden, de levende doden en de ongeborenen, wat zij noemen de living, the living dead and the unborn.
De living, de levenden, dat zijn wij op aarde, hier en nu.
De living dead zijn de mensen wier lichaam dood is, maar wier geest nog in ons zit. Zij gidsen ons, hoewel ze er niet meer zijn. Onze ouders, onze voorouders, gidsen ons nog steeds in dit leven door wat ze hebben nagelaten aan rituelen, aan ideeën, aan waarden en normen. En ze zijn bij ons via onze herinnering aan hun leven en hun strijd om te overleven en onze herinnering aan hun vreugde en hun verdriet.
De unborn is de generatie die nog geboren moet worden en aan wie wij verplicht zijn om hen de zaken door te geven die wij gekregen hebben van onze ouders en voorouders.
Hoe zit het met trauma’s van onze overleden ouders? Willen wij die doorgeven aan onze kinderen en de kleinkinderen die nog geboren moeten worden? Je moet een manier vinden om die trauma’s op te lossen.
Als één van onze familieleden sterft – en de familie is niet alleen het kerngezin maar de hele gemeenschap – dan hebben we als gemeenschap manieren gevonden om dat verlies te verwerken. Iedere religie heeft rituelen om het verlies te verwerken en de doden een plek te geven waardoor we rust krijgen in ons leven, na de onrust die de dood heeft veroorzaakt.
In onze rituelen zijn we uitgegaan van de natuurlijke dood. Onze ouders gaan als eerste en wij nemen afscheid van hen. We accepteren de onvermijdelijkheid van de eindigheid van het leven via ouderdom.
Wij kunnen moeilijk accepteren dat onze kinderen het leven verlaten terwijl wij er nog zijn. Het is hartverscheurend voor ouders, maar ziekte of een ongeluk zijn ook de onvermijdelijke gebeurtenissen in ons leven. Het is moeilijk, maar uiteindelijk accepteren we dat.
Een onnatuurlijke dood is een dood die vermeden had kunnen worden, die het resultaat is van een doelbewuste actie van een ander mens. Die dood roept niet alleen de emotie van verdriet op. Het roept vooral de emotie van wraak en verbittering op. Het roept op tot actie, de actie van oog om oog, tand om tand.
Als samenleving hebben we een mechanisme gevonden om te voorkomen dat oog om oog, tand om tand tot gevolg heeft dat we als gemeenschap blind en tandeloos worden. Dat is het mechanisme van de rechtspraak. De staat treedt namens de gemeenschap op om de dader te straffen. Vergelding is dan de manier om tegemoet te komen aan de emotie van wraak en verbittering. Maar het lost nooit de emotie van verdriet of het gevoel van verlies op, want het brengt de dode niet terug.
Maar wat doen we als een onnatuurlijke dood niet het gevolg is van een actie van een individu maar het resultaat is van sociale spanningen in een samenleving, van politieke conflicten waarbij niet individuen maar groepen tegen elkaar staan? Coups, oorlogen, opstanden, guerrilla, aanslagen. Dit zijn processen van geweld die hun oorsprong hebben in politieke tegenstellingen. Ze zijn niet het resultaat van gekke mensen die op een bepaald moment raar gaan doen. Ze zijn niet het gevolg van persoonlijke afwijkingen. De Duitse militaire strateeg Carl von Clausewitz zei ooit: “Oorlog is niets anders dan een voortzetting van het politiek verkeer met andere middelen.”
In deze situatie wordt de rechtspraak een politiek instrument in de strijd tussen partijen in een politiek conflict. Gerechtigheid in de vorm van straf wordt de speelbal van de politiek. Maar straf is niet de enige vorm van gerechtigheid. Het interesseert me niet of Bouterse in de gevangenis belandt. Het komt misschien tegemoet aan mijn gevoel van wraak, maar het lost niet het grotere probleem op: de vraag wat is er precies gebeurd met mijn broer, waarom is hij vermoord, heeft de dader spijt van zijn daden? Gerechtigheid gaat ook om waarheidsvinding en niet alleen om wraak en vergelding. En als de rechtspraak onderdeel wordt van politieke strijd dan blijf je dertig jaar lang wanhopig achter met deze emotionele vragen en ben je geen stap verder gekomen.
We verkeren sinds 25 februari 1980 in een soort oorlog die begon met een coup, haar eerste dieptepunt vond in de decembermoorden en later in de Binnenlandse Oorlog en Moiwana haar vervolg beleefde. De vrede die daarna gekomen is, lijkt op een gewapende stilstand omdat het trauma overgegaan is in een taboe. Het taboe op de bespreking van de Decembermoorden. Het taboe is aanwezig op het werk tussen collega’s, op feestjes bij vrienden of familie.
De eerste verkiezingen na de coup vonden plaats in 1987. Het Front voor Democratie en Ontwikkeling haalde 40 van de 51 zetels, dat is 78% van de parlementszetels.
Waarom is het trauma toen niet opgelost via de rechterlijke macht? Omdat iedereen zich realiseerde dat dat zou kunnen leiden tot een sociale explosie.
De rechterlijke macht bleek niet het geschikte instrument om politieke problemen op te lossen. En dat is in de jaren daarna, toen het Front aan de macht, was steeds weer gebleken. Als de Decembermoorden een juridisch probleem was, dan had het Front het al in 1987 opgelost. Maar het gaat hier niet om een juridisch probleem, maar om een politiek probleem. We houden elkaar voor de gek door te stellen dat het een juridisch probleem is dat door juristen in de rechtszaal kan worden opgelost. Ik stel daarom niet een juridische, maar een politieke oplossing voor gebaseerd op morele gronden en dat houdt in gerechtigheid via waarheidsvinding. Ik had gehoopt dat politici die oplossing zouden brengen. Na dertig jaar heb ik besloten zelf met een initiatief te komen. Moet ik me daarvoor schamen?
Veel mensen snakken naar een permanente vrede in de ideologische oorlog rond de Decembermoorden. Te midden van het politieke steekspel vraag ik me af: waar snak ik naar?
Ik wil een definitieve oplossing van de Decembermoorden. Die oplossing leek tot voor kort heel ver weg. Wat houdt die oplossing in? Voor mij betekent die oplossing vijf punten.
Ten eerste, de erkenning door de verantwoordelijken van de Decembermoorden van de pijn die het heeft veroorzaakt. Niet het wegwuiven, maar de simpele erkenning is een eerste belangrijke stap.
Ten tweede, ik wil weten wat er gebeurd is op 8 december en wat daartoe geleid heeft. Ik wil geen leugens horen over mensen die op de vlucht geschoten zijn. Ik wil de details weten, alle details.
Ten derde, ik wil begrijpen hoe en waarom het zover gekomen is.
Ten vierde, ik wil de vraag beantwoorden: welke lessen kunnen we trekken uit het verleden om te voorkomen dat Suriname in de toekomst een nieuwe periode van duisternis zal meemaken.
Tot slot, de herinnering aan pijn en verdriet zou een plek moeten krijgen in ons historisch bewustzijn op een manier waardoor we rust krijgen zonder te vergeten.
Ik had gehoopt dat de politiek de oplossing had gebracht. Die is er niet gekomen. Ik heb me er niet bij neergelegd en heb regelmatig in mijn columns in Starnieuws aangegeven dat de Decembermoorden niet een juridische, maar een morele oplossing vereist.
Ik pleitte voor de intrekking van de amnestiewet en de instelling van een waarheidscommissie met de bevoegdheid om amnestie te geven. Lange tijd heb ik gedacht dat ik tegen dovemansoren sprak.
2. De totstandkoming van het initiatief van de getuigenis
Dat was zo tot begin maart 2014, toen ik in Suriname was om colleges te geven aan de Anton de Kom Universiteit. Een goede vriend vertelde mij dat Melvin Linscheer, directeur Nationale Veiligheid, mij graag wilde ontmoeten. In mijn column van 10 maart 2014 beschrijf ik mijn gevoelens bij dit voorstel (ik citeer):
Ik was stomverbaasd. Linscheer? Dat is toch de beul van het binnenland, de rechterhand van Bouterse. “No way”, antwoordde ik geschokt. Ik heb gezworen om me nooit in de positie te plaatsen dat ik in de nabijheid van Bouterse zou komen. Met Linscheer lijkt het alsof ik direct met Bouterse praat.
Ik heb veel respect voor mijn vriend. We delen gemeenschappelijke ervaringen en gaan lang met elkaar terug in de tijd. Hij legde me omstandig uit hoe zijn contact met Linscheer zich heeft ontwikkeld. De beeldvorming rond Linscheer is in zijn ervaring onjuist.
Wat is mijn beeld van Linscheer? Ik weet niet eens hoe de man eruit ziet. Ik had het idee van een sinister en duister type uit de onderwereld van veiligheidsdiensten, CIA, geweld en zaken die het daglicht niet kunnen verdragen. Later zou ik hem googelen en zag foto’s van hoe hij eruit zag.
Mijn vriend en ik spraken heel lang over zijn ervaringen met Linscheer. Zijn boodschap was: Linscheer zoekt naar oplossingen voor 8 december.
“Wat verlies je om met hem te praten?”, zei mijn vriend. “Misschien moet je een open houding ontwikkelen in deze kwestie.”
Ik liet me overtuigen. Tegen het advies van mijn vrouw in en met veel tegenzin ging ik naar een ontmoetingsplaats die mijn vriend had georganiseerd. Ik kwam eerst aan. Ik was in een lege kamer met een bureau en twee stoelen naast het bureau. Linscheer kwam later binnen.
Bij de voorbereiding denk je veel na over hoe je het gesprek in wilt gaan en hoe je eruit wilt komen. Wat wil de man van mij? Ik ben een eenvoudige columnist bij een veelgelezen medium dat vecht om het hoofd boven water te houden. Ik heb geen macht, geen organisatie. Ik kan niemand opdragen om iets te doen. Ik heb alleen de kracht van het idee, zoals het idee van Decolonizing the Mind of het idee van een morele oplossing voor 8 december en Moiwana. Ik weet dat als een gedachte eenmaal maatschappelijk worteling vindt, het transformeert van een idee naar een sociale kracht.
Hij kan met mij ook niet over iets onderhandelen. Ik wil geen geld, dus heeft het geen zin om me geld aan te bieden. Ik wil geen positie, dus kom daar niet mee. Wat valt er dan verder te bespreken?
Linscheer kwam binnen met een uitstraling van een intellectueel in plaats van een CIA-baas. Na plichtplegingen van beschaving en wat omcirkelende small talk begon hij met een analyse over zijn zorgen m.b.t. de lange termijn veiligheid van Suriname en de noodzaak van een structurele en fundamentele oplossing van de kwestie van 8 december.
Hij zag de noodzaak in, kende mijn voorstellen uit mijn columns – hij leest al mijn columns – en stelde voor om een vertrouwensrelatie met elkaar te ontwikkelen om een oplossing te vinden. Ik luisterde, onderbrak hem af en toe met wat vragen en probeerde in te schatten: wie heb ik voor me en waarom zou ik hem vertrouwen?
Hij had één voordeel die mijn mind niet liet dichtklappen. Hij analyseerde als een intellectueel en stelde zich open voor discussie. Hij vroeg naar mijn mening en wilde niets van me hebben. Er was geen onderhandeling ergens over. Het was een gesprek over analyses.
We spraken bijna anderhalf uur over de spanningen in de Surinaamse samenleving en onze visies over hoe die op te lossen. We spraken lang over mijn oplossing [SH: om de Amnestiewet in te trekken en een waarheidscommissie in te stellen] en de praktische problemen hieromtrent. Hij stelde voor om onze gesprekken in de komende maanden te continueren en te proberen oplossingen te formuleren.
Ik stelde het volgende voor. Mijn oplossing is helder en duidelijk. De vraag aan jou is: wil je de mogelijkheden onderzoeken om een maatschappelijk draagvlak te scheppen voor deze oplossing? Dan hebben we iets om over te praten in de komende maanden. In dat proces kunnen wij dan een vertrouwensband opbouwen om die oplossingen te realiseren.
Hij antwoordde bevestigend. Hij wil de mogelijkheden onderzoeken.
Ik zei dat ik niets en niemand vertegenwoordig en alleen de kracht heb van ideeën. Ik zie dus geen geheim onderhandelingstraject, maar een publieke discussie. Ik stelde voor om ons gesprek in de openbaarheid te brengen via een column, die ik nota bene niet eens vooraf aan hem zal voorleggen hoewel hij daar recht op heeft gegeven het feit dat het ook een verslag van zijn bijdrage aan het gesprek is. Hij had er geen probleem mee.
We wisselden onze gegevens uit en namen afscheid.
Het contact met Linscheer heeft niet veel opgeleverd. Het maatschappelijk draagvlak voor een waarheidscommissie was niet te vinden.
Toen ik afgelopen maart weer in Suriname was voor colleges en de peilingen wezen op een overwinning van Bouterse, kwam een wild idee in me op. Als Bouterse opnieuw president zou worden, zou hij zeventig zijn.
Zou dit een moment zijn waarop hij gevoelig zou zijn om na te denken over zijn politieke nalatenschap? Zou er een situatie gecreëerd kunnen worden voor een oplossing van de Decembermoorden volgens het model dat ik eerder geschetst heb?
Ik belde Linscheer op en vroeg of we elkaar weer konden ontmoeten in een ontspannen omgeving. Die ontspannen sfeer had ik nodig om te kunnen beoordelen of Linscheer een betrouwbare partner zou kunnen zijn in een traject dat veel risico’s met zich mee zou brengen. Hij zou als vertrouwenspersoon van Bouterse een cruciale rol spelen.
Hij nodigde me thuis uit voor een etentje met zijn vrouw. We leerden elkaar beter kennen in gesprekken over van alles en nog wat. Aan het eind van de avond stelde ik hem de vraag of Bouterse volgens hem iets zou zien in mijn voorstel om een getuigenis af te leggen. Hij schatte de kans hoog in.
Voor mijn vertrek naar Nederland meldde hij me dat hij gesproken had met Bouterse en dit een reële optie was. Hij zou een maand later naar Nederland komen om het idee verder uit te werken. Vanaf dat moment kwam ik een emotionele achtbaan terecht. Het was een wild idee, dat nu handen en voeten moest krijgen. Maar het had ook een gevoelige dimensie, die van emoties.
In april hebben we de praktische implicaties doorgenomen.
Ten eerste, de getuigenis zou zich niet moeten beperken tot de Decembermoorden, maar uitgebreid moeten worden naar de hele periode vanaf de aanloop tot de coup.
Ten tweede, de getuigenis moet gebaseerd zijn op een gedegen onderzoek naar de gebeurtenissen die hebben geleid tot de processen van geweld. Het probleem hierbij is dat ik toegang wilde hebben tot de archieven die nu gesloten zijn in het Nationaal Archief en de archieven van het Ministerie van Justitie en Politie en het Ministerie van Defensie. Het was de vraag of de regering hier toestemming voor zou geven, welke regering dan ook.
Ten derde, de getuigenis zou op band moeten worden opgenomen en integraal gepubliceerd worden in een eindrapport.
Ten vierde, we zouden net zo lang doorgaan met de interviews als nodig was en schatte in dat het drie dagen zou kosten.
Ik had op me genomen om de technische en inhoudelijke aspecten uit te werken van een grootschalig onderzoek. Melvin zou Bouterse polsen of hij serieus was met zijn eerdere toezegging om mee te werken.
Toen Bouterse tot president gekozen was, had ik een plan van aanpak klaar. Ik had emotionele problemen met het hele traject. Hoe zou het zijn om man-to-man, face-to-face in een ruimte met hem te zijn en te praten over gebeurtenissen die het leven van mij, mijn ouders en onze familie zo dramatisch hebben beïnvloed? Moet ik hem een hand geven? Het idee alleen al vond ik weerzinwekkend.
Ik had me voorgenomen om een uitputtende lijst van vragen te stellen.
Stel dat na de eerste vraag zou blijken dat de man me voor de gek houdt en niet serieus van plan is om de vragen te beantwoorden. Loop ik direct weg of na het eind van het eerste interview? Wat zijn de gevolgen voor mij als ik dat doe?
Deze en duizenden andere vragen gingen door mijn hoofd. Ik realiseerde me dat ik grote risico’s nam met mijn emoties en mijn geloofwaardigheid. Maar een wild idee begon nu gestalte te krijgen en ik kon niet meer terug zonder met een gevoel van lafheid achter te blijven.
Ik begon me geestelijk voor te bereiden op een mentale confrontatie met Bouterse.
En eerlijk gezegd was ik niet helemaal overtuigd dat hij het echt zou doen.
3. De getuigenis van Bouterse
Melvin en ik hadden afgesproken dat ik het hele traject zou opstarten met een column waarin ik de oproep zou doen aan Bouterse om een getuigenis af te leggen. Hij zou de president adviseren om uiterlijk woensdag positief te reageren met een korte mededeling dat hij gehoor zou geven aan de oproep.
Toen ik vorige week maandag de column publiceerde zag ik geen problemen. Woensdag bleef het antwoord uit. Melvin sms’te me dat Bouterse meer tijd nodig had. Donderdag en vrijdag kreeg ik hetzelfde verhaal te horen. Ik vreesde dat Bouterse bezig was om terug te krabbelen en de mentale confrontatie niet zou aandurven. Zaterdag was ik met onze studenten van de Summer School in het Rijksmuseum in Amsterdam voor een toeristische tocht toen ik van Melvin een SMS kreeg dat het zover was.
Ik kreeg een antwoord dat mij schokte.
Het antwoord begon teleurstellend (ik citeer): “Net als u noem ook ik het een drama. Ik zeg wel, dat daar vele gebeurtenissen zijn, vanaf 1980, en zelfs al daarvoor, die uiteindelijk hebben geleid tot dit drama. Daarom noem ik het de “December-gebeurtenissen.” De marteling en moord van mijn broer is voor hem een gebeurtenis, maar voor mij een drama. Mijn eerste gevoel was: dit gaat niet goed.
Maar al snel volgde een alinea die mij van mijn stuk bracht (ik citeer): “Ik weet niet of u het op dit moment wil horen, maar weet dat ik uw pijn en verdriet en dat van uw ouders, het hele gezin, alsook van andere nabestaanden begrijp. Wij zijn allen mens en geen van ons zou deze pijn en dit verdriet willen ondergaan, geen van ons gunt een ander deze pijn. Ik ook niet. En toch heeft het kunnen gebeuren.”
Deze passage heb ik keer op keer gelezen. En het is waar. Op dat moment wilde ik het niet horen. Dertig jaar van duisternis en oorverdovende stilte heeft mijn hart gebracht naar een punt waar ik dit niet wil horen, hoewel mijn hoofd altijd bezig was met de vraag waar het licht is aan het einde van de tunnel van verdriet. Door het steeds weer opnieuw te lezen begon bij mij het besef door te dringen dat dit de erkenning van onze pijn is, waar ik steeds om gevraagd heb. Die erkenning klonk in de rest van de brief (ik citeer): “Nu ik President ben, hoor ik er te zijn voor de hele samenleving. Ik kan me nauwelijks een voorstelling maken hoe het voor de nabestaanden moet zijn om mij in deze positie te zien.”
En inderdaad, mijn ouders stierven een tweede dood van verdriet toen hij de eerste keer gekozen werd tot president.
Die erkenning van de pijn werd niet gevolgd door een herhaling van de leugen van mensen die op de vlucht zijn geschoten, maar een besef dat er een verklaring nodig is die dieper gaat dan de feiten. Die gaat naar het niveau van het menselijk bewustzijn en stelt de vraag hoe het monster in de mens uit de kooi van beschaving los kan breken (ik citeer): “Toen de “Groep van 16” in februari 1980 de staatsmacht overnam, had ik nimmer kunnen bevroeden hoe gevaarlijk het was om aan de macht te zijn… Ik heb de afgelopen 35 jaar veel ervaring en veel inzicht mogen opdoen over hoe onmenselijk en meedogenloos de werking van macht kan zijn.”
Hij gaat vervolgens naar een hoger niveau en stelt zich zelf de vraag of hij het anders had kunnen doen (ik citeer): Een zwarte bladzijde ontstond tegen wil en dank. Ik heb het mogen overleven. Maar de kosten voor Suriname waren hoog. Ik zeg u eerlijk, ik begreep het niet, wij begrepen het niet, noch minder onze vrouwen, kinderen en ouders die wisten dat onze plannen altijd vóór Suriname waren… Ik wil er zijn om deze problemen en emoties te helpen oplossen en/of te verlichten. Ook ik heb in mijn leven fouten gemaakt, meerdere zelfs, met steeds andere helingsprocessen.”
Hij eindigt met zijn reactie op mijn oproep (ik citeer): “Bij deze wil ik u zeggen dat ik uw voorstel accepteer om door waarheidsvinding deze zwarte bladzijde in onze geschiedenis om te slaan. Net als voor u zal dit ook voor mij een emotionele tocht zijn. Maar Suriname heeft recht op de waarheid, recht op afsluiting en verwerking, zodat we samen als natie verder kunnen.” Ik heb deze passages duizend keer gelezen met de vraag: is dit oprecht? Staan we op het punt om daadwerkelijk de waarheid te horen en de fase van leugens achter ons te laten? Staan we voor een historische doorbraak?
Bij het lezen van de overige passages realiseerde ik me, dat we er nog lang niet zijn. We hebben grote meningsverschillen. Hij spreekt van Decembergebeurtenissen. Ik gebruik de term Decembermoorden. Hij spreekt van een revolutie. Ik spreek van een coup. Hij definieert mij in politieke termen, als een patriot. Ik definieer mijzelf in politieke en morele termen als een internationalist die morele principes boven politieke theorie stelt. Hij is een militair en een politicus. Ik ben een intellectueel en een activist.
Er is een wereld van verschil tussen ons. Hoe moet een gesprek tussen ons dan verlopen? Onze politieke filosofieën lopen uiteen. Hij is gegroeid naar een linkse en anti-imperialistische theorie. Ik ben opgegroeid als een marxist in de politieke strijd. Ik heb het marxisme verlaten omdat ik me gerealiseerd heb dat zij mank gaat op een cruciaal punt: het ontbreken van een ethiek. Het marxisme draait om strijd en macht, om klassenstrijd, niet om moraal, niet om wat goed en fout is in morele termen. Haar atheïsme kan niets anders, dan denken in termen van strijd in plaats van liefde. Liefde voor de gemeenschap gaat niet samen met klassenstrijd. Op zoek naar de ethiek van onze strijd voor een beter bestaan ben ik terechtgekomen bij de theorie van Decolonizing The Mind die graaft in de eeuwenoude filosofieën die bestonden voor het kolonialisme: Ubuntu, Hindoëisme, Confucius, Islam, Christendom, Boeddhisme, de Inheemsen filosofie van Aymara.
Ik weet niet hoe ons gesprek zal verlopen. Ik weet wel dat het begint met de acceptatie van onze meningsverschillen en het besef dat we van ver komen en aan weerskanten staan van een rivier die we moeten oversteken.
Ik wil even stil staan bij het proces dat geleid heeft tot mijn oproep en het antwoord van Bouterse.
Sommige mensen presenteren het als een complot dat geïnitieerd is door Bouterse met als doel een flut gesprek te voeren met een nabestaande zodat hij zichzelf kan vrijpleiten van de Decembermoorden. Die stelling is een belediging aan mijn adres en bovendien feitelijk niet waar.
Het initiatief om tot een getuigenis te komen is niet van Bouterse gekomen, maar van mij. Het eerste gesprek met Linscheer om draagvlak te creëren voor de intrekking van de amnestiewet en de instelling van een waarheidscommissie is op niets uitgelopen. Daarom ben ik met een wild idee gekomen en heb het aan Linscheer voorgelegd.
Ik wilde een klimaat creëren dat Bouterse zou brengen naar het punt dat hij de waarheid zou vertellen. Dat klimaat is nu aan het ontstaan. Of het een flut gesprek wordt moet de toekomst uitwijzen. Dat is het risico dat ik neem. Maar om dat risico te minimaliseren breng ik twee zaken in stelling.
Het eerste is een gedegen onderzoek naar de feiten die als basis moeten dienen voor de getuigenis. Daar zeg ik straks meer over.
Het tweede is het scheppen van een klimaat dat een flut verhaal onmogelijk maakt. Dat klimaat bestaat uit een enorme betrokkenheid van de hele gemeenschap bij dit proces. De meeste mensen die nu kritiek op mij leveren dragen paradoxaal genoeg bij aan dit klimaat. Bouterse en ik kunnen niet terugkomen met een flut verhaal. Ik zal dat niet accepteren en de gemeenschap zal dat niet accepteren.
4. Antwoord aan mijn critici en het maatschappelijk debat over de getuigenis
Zoals te verwachten was, heeft mijn initiatief een felle maatschappelijke discussie veroorzaakt in de Surinaamse gemeenschap. Ik zal ingaan op argumenten van critici van dit initiatief. Ik zal buiten beschouwing laten de vele e-mails, Facebook berichten, en telefoontjes van steun en aanbiedingen om actief het onderzoek te ondersteunen.
Ik zal me concentreren op de kritiek.
Er zijn twee soorten kritiek. Kritiek die ik respecteer en kritiek die ik niet respecteer.
De eerste soort is een oprechte kritiek die zich richt op twee argumenten. Het eerste argument is die van de rol van de rechtspraak. Het argument luidt: Bouterse moet in de rechtszaal een getuigenis afleggen.
Het tweede argument is die van de betrouwbaarheid van de getuigenis. Wie garandeert je dat Bouterse niet gaat liegen?
Ik toon mijn respect voor deze critici door hun argumenten serieus te nemen en inhoudelijke tegenargumenten te presenteren. We hoeven het niet met elkaar eens te zijn, maar door eerlijk en inhoudelijk op elkaar te reageren, tonen we onze respect voor elkaar.
Met betrekking tot het argument van de rechtspraak. Ik heb twee tegenargumenten.
Ten eerste, dertig jaar lang is deze weg geprobeerd en het heeft tot niets geleid. En niets wijst erop dat dat de komende jaren gaat veranderen. Ik ben moe van het wachten. Ik wil een einde aan ons lijden. En dat einde is mogelijk omdat de waarheid ons vrij kan maken. Er is nu een historische kans om gerechtigheid te realiseren door middel van waarheidsvinding. Gerechtigheid komt niet uitsluitend in de vorm van straf. Die kans wil ik niet laten lopen.
Ten tweede, in een situatie van politieke spanningen is de rechtszaal niet het instrument om gerechtigheid te bereiken. Dat heeft de praktijk geleerd en we zijn nog steeds niet in staat die les te trekken.
Andere landen hebben een manier gevonden om trauma’s op te lossen buiten de rechtszaal. In Zuid-Afrika is waarheidsvinding een instrument geweest om politieke spanningen op te lossen. Dat waarderen wij in Mandela. Waarom strekt die waardering zich niet uit naar Suriname? Waarom is waarheidsvinding wel een goed instrument voor Zuid-Afrika, maar niet voor Suriname?
Op het tweede argument over de betrouwbaarheid van de getuigenis van Bouterse heb ik geen tegenargument. Ik kan dat niet weerleggen omdat de praktijk van de toekomst de enige toets is om dit argument te bevestigen of te ontkennen.
We hebben nu een situatie geschapen waardoor noch Bouterse noch ik terug kunnen. We duiken een rivier in en als we elkaar voorbij zwemmen dan is het enige eindresultaat dat we beide verdrinken. Een andere optie is er niet. Als Bouterse met flut verhalen komt en ik dat accepteer, dan gaan we beide ten onder. Hij gaat ten onder aan nieuwe leugens. Ik ga ten onder aan naïviteit. Brute en pijnlijk eerlijkheid is de enige manier om ons te redden.
Als dit proces mislukt, dan is het aan ons beiden te wijten. Maar als het slaagt dan zullen we honderden anderen dankbaar moeten zijn. Die honderden zijn de mensen die dit proces mogelijk gaan maken.
In de eerste plaats Melvin Linscheer, die het geïnitieerd heeft. Ik heb met tegenzin zijn aanbod geaccepteerd om in dialoog te gaan met elkaar. Ik ben hem nu enorm dankbaar voor die stap. Daarnaast zijn er veel mensen die op een stille wijze hun steun hebben betuigd. Sommigen hebben dat openlijk gedaan. Zij hebben me de kracht gegeven om door te gaan.
Ik wil nu ingaan op de argumenten van critici die ik helemaal niet respecteer, omdat hun kritiek zich niet richt op de inhoud, maar op mijn persoon. Die critici worden geleid door Henry Does, alias Theo Para.
Para neemt het recht om te praten als nabestaande omdat hij de vriend was van Bram Behr. Dat recht zou ik erkennen, als hij zich daartoe had beperkt. Maar hij werd ronduit kwetsend, grievend en beledigend toen hij mij betitelde als een toevallige nabestaande. Iemand die bij toeval nabestaande is en dus geen recht van spreken heeft. Het is een totaal gebrek aan respect voor mijn gevoelens, en een ontkenning van de pijn die ik al jarenlang via de columns in Starnieuwsheb gedeeld, lang voordat ik afgelopen week de stap nam naar een oproep voor een getuigenis.
Bouterse heeft jarenlang mijn pijn ontkend door te zwijgen en te liegen. Hij heeft die pijn nu met zijn brief erkend. Para ontkent nu die pijn door mij “een toevallige nabestaande” te noemen. Ik hoop niet dat het dertig jaar gaat duren voordat hij zijn excuses gaat aanbieden.
Ik zie dit niet als een verspreking. Het past in een plaatje om mij te portretteren als een politieke opportunist met verborgen belangen. Hij doet alsof de dialoog tussen Melvin en mij – waar ik heel open over ben geweest – iets is dat in donkere achterkamers is bekokstoofd als een complot om Bouterse vrij te pleiten en niet als een stap in een legitiem proces van verwerking van verdriet die ontstaan is als gevolg van politieke strijd.
Hij gebruikt de term “ideologische verwantschap” om te suggereren dat er geen sprake is van een proces van verwerking van verdriet, maar van een duister plan.
Wat is ideologische verwantschap? Dat is als iemand anders en jij opvattingen delen. Maar mensen hebben meningen niet over één ding in het leven, maar over miljoenen zaken. Bouterse is anti-kolonialist. Ik ben anti-kolonialist. Is dat ideologische verwantschap? Ja. Is dat erg? Nee!
Wat hoe voorkom je dat je ideologisch verwantschap hebt? Door openlijk te verklaren dat je pro-koloniaal bent. Durft Para anno 2015 openlijk te zeggen dat hij pro-koloniaal is? Als hij toch anti-koloniaal wil zijn, ook al is het op een andere manier dan Bouterse, betekent dat niet dat hij ook ideologisch verwantschap heeft met Bouterse?
Zijn suggestieve terminologie is bedoeld om karaktermoord te plegen.
Zijn kritiek raakt soms verstrikt in de wetten van de logica. Hij stelt dat het onderzoek dat een toevallige nabestaande doet niet objectief kan zijn, omdat emoties een rol spelen. Nu is hij plotseling een verdediger geworden van Bouterse die beschermd moet worden tegen de subjectiviteit van de onderzoeker. Mijn tegenargumenten zijn inhoudelijk.
Ten eerste, nabestaande zijn betekent niet dat je gek bent van verdriet en je beroofd bent van je verstand, je capaciteiten en vaardigheden. Als je wetenschappelijke onderzoeksvaardigheden hebt, dan worden ze niet plotseling ongeldig bij dit onderzoek.
Ten tweede, nabestaande zijn is in dit onderzoek een voordeel. Dit onderzoek gaat niet alleen over feiten, maar ook over gevoelens. De emoties van verdriet en pijn van nabestaanden horen onderdeel te zijn van het onderzoek en de getuigenis. Maar ook de emoties van de daders zijn van groot belang.
Een ander argument betreft Grenada. Hier gaat het opnieuw om het scheppen van een sfeer van verdachtmaking.
De revolutie in Grenada in 1979 is door veel mensen in het hele Caribische gebied beschouwd als een grote stap vooruit ten opzichte van het dictatoriale regime van Eric Gairy. Ik was in Nederland de voorzitter van het Grenada Solidariteitscomité. Ik ben trots op het werk dat we gedaan hebben.
Maurice Bishop heeft tijdens zijn bezoek aan Suriname de slogan gebruikt “Revolution is not a tea party” en dat wordt gezien als een aansporing voor de Decembermoorden. Mijn standpunt ten aanzien van de Decembermoorden heb ik keer op keer duidelijk gemaakt: het was politiek en moreel verwerpelijk. Het heeft onze gemeenschap niet vooruit gebracht maar teruggeworpen in haar ontwikkeling. De revolutie in Grenada is ten onder gegaan door Stalinisme en heeft nog eens laten zien hoe gevaarlijk het is om lichtvaardig om te gaan met sociale spanningen in een samenleving.
Para hoopt met verdachtmakingen en verdraaiingen karaktermoord te plegen op mij en mij in een situatie te brengen alsof ik me zou moeten schamen voor mijn linkse opvattingen. Maar mijn antwoord aan hem ontleen ik aan Ernesto Che Guevara: liever staande te sterven dan knielend te leven.
Para doet alsof ik niet nader omschreven persoonlijke belangen heb in plaats van morele uitgangspunten. Hij probeert mij neer te zetten als een opportunist zonder principes zonder te specificeren wat mijn doelen in het leven zouden moeten zijn.
Maar ik heb net als miljoenen mensen in de wereld maar één doel in mijn leven:
’s avonds naar bed gaan met mijn vrouw aan mijn zijde en onze kinderen in ons hart en ’s ochtend wakker worden met de gedachte dat ze er nog steeds zijn om een dag van geluk te beleven in een wereld vol ellende.
Dit beeld van wie ik ben, past niet in de campagne van Para. Hij leidt een campagne om het onderzoek te stoppen. Waarom zou je een campagne voeren om iets niet te willen weten? Dat vind ik onbegrijpelijk.
5. De relatie met nabestaanden
Laat me duidelijk zijn: ik praat niet namens andere nabestaanden en andere nabestaanden praten niet namens mij.
Mijn broer is één van de 15 mensen die vermoord is tijdens 8 december. Maar 8 december is niet het enige proces van geweld geweest sinds 25 februari 1980.
Op 25 februari zijn onder andere officier Van Aalst en agent Soeltan omgekomen. In 1981 is Ormskirk vermoord en in 1982 Hawker en Badal. De Binnenlandse oorlog heeft aan 387 mensen het leven gekost, onder wie 72 militairen. In Moiwana zijn 39 mensen omgekomen. In totaal zijn er 446 mensen omgekomen als gevolg van politiek geweld. Het aandeel van de slachtoffers van 8 december in dit totaal bedraagt 3%. Maar die 97% hebben ook een vader en een moeder. Ze hebben misschien broers, zusters of kinderen. Waarom heb ik al die jaren nooit een poging gedaan om contact met hen op te nemen om te luisteren naar hun verhaal. Daar schaam ik me voor. Ik zie keer op keer de foto’s van de 15 slachtoffers van de decembermoorden. Ik heb nooit een foto gezien van de overige 431 mensen. Ik schaam me voor het feit dat ik nooit een poging heb gedaan om die foto’s te zoeken.
Die schaamte wil ik goed maken door in het onderzoek deze anonieme mensen een gezicht en een verhaal te geven.
De nabestaanden mogen niet meer beperkt worden tot de nabestaanden van 8 december. Het begrip nabestaande moeten uitgebreid worden naar de slachtoffers van alle processen van politiek geweld sinds 25 februari 1980.
Ik heb politieke meningsverschillen met de Organisatie voor Gerechtigheid en Vrede (OGV) en de Stichting 8 December 1982. Ik respecteer hun mening ook al ben ik het niet met hen eens. Ik hoop dat ze mijn mening ook respecteren ook al zijn ze het niet met mij eens.
Wat we gemeen hebben is het doorleven van een trauma in ons leven. Maar we hebben nooit om de tafel gezeten om onze meningsverschillen te bespreken. Ik steek hierbij mijn hand uit om een gesprek met elkaar aan te gaan. Misschien komen we tot elkaar, misschien niet, maar ik hoop dat we on speaking terms kunnen komen en mogelijk ergens in het proces nader tot elkaar kunnen komen. Ik hoop van harte dat ze die handreiking aannemen.
De groep van nabestaanden waar ik de meeste moeite mee heb, is mijn familie. Ik weet dat ze het niet eens zijn met me. Ze kunnen de gedachte niet verdragen dat ik in één kamer zal zijn met Bouterse en een gesprek met hem aanga.
We zijn kinderen van dezelfde vader en moeder. De vrouw van mijn broer schreef me een gepassioneerde mail waarin ze haar verdriet uit over deze stap. En wat dit zo moeilijk maakt is het feit dat ik van ze hou, dat ik om hen geef. Ik voel mij in de situatie van prins Arjuna uit het Hindoe-epos de Bhagvad Gita. Op het slagveld van Kurukshetra voeren Heer Krishna en prins Arjuna een dialoog over hoe om te gaan met het gegeven dat families tegenover elkaar moeten strijden terwijl ze van elkaar houden. De dialogen schetsen de dilemma’s tussen individuele belangen en morele principes.
Ik heb gekozen voor een stap op grond van mijn morele principes. En dat leidt tot pijn bij de mensen om wie ik geef.
Maar het meest pijnlijke is het besef dat mijn ouders dit nooit goed gevonden zouden hebben. Dat zij alles zouden doen om mij hiervan te weerhouden. Ik weet dat als het niet om mijn broer, maar om mijn kind zou gaan, ik hetzelfde zou doen. Dit zijn de contradicties van het leven waar niemand een oplossing voor heeft.
Ik ga de komende maanden een moeilijke periode tegemoet. Ik weet niet wat de uitkomst van dit proces zal zijn. Misschien sta ik op het punt de grootste fout in mijn leven te maken. Dat risico neem ik. De brief van Bouterse gaf me het gevoel dat dat besef ook aan de andere kant leeft. De toekomst zal het uitwijzen.
6. Het onderzoek
Ik ben gisteren aangekomen. De komende twee weken zal ik in Suriname een infrastructuur opzetten voor het onderzoek. In Nederland heb ik een kernteam van mensen gevormd dat uitgebreid zal worden afhankelijk van de behoefte van het onderzoek. In Suriname zal ik een counterpart opzetten die het onderzoek hier gaat leiden. Ik zal gesprekken voeren met potentiële kandidaten voor het Surinaamse team.
De centrale vraagstelling van het onderzoek is: welke processen van geweld hebben zich voorgedaan in de aanloop naar 25 februari 1980 en de jaren daarna, wat zijn de drijvende krachten achter deze processen geweest, wie hebben daarin welke rol gespeeld en wat is specifiek de rol geweest van president Bouterse?
De vraagstelling van het onderzoek heeft drie dimensies.
De eerste dimensie is de feitelijke beschrijving: wat is er in een bepaalde tijdsperiode gebeurd, wie heeft wat gedaan, welke krachten hebben een rol gespeeld in de processen die geleid hebben tot geweld? We zullen een tijdlijn maken van de gebeurtenissen.
De tweede dimensie is de analyse: hoe kunnen we deze processen verklaren? Waarom zijn zaken gelopen zoals ze gelopen zijn? Hoe kunnen we voorkomen dat deze gebeurtenissen zich in de toekomst zouden kunnen herhalen in Suriname?
De derde dimensie is de emotie: deze gebeurtenissen hebben het leven beïnvloed van alle betrokkenen zowel de nabestaanden als de plegers van geweld en hun omgeving. Ik wil nadrukkelijk aandacht schenken aan wat het met hen als mens heeft gedaan om de gevolgen van geweld te ondervinden en op welke wijze dit trauma overwonnen kan worden. Daarom denk ik dat het een voordeel is als onderzoekers deze gevoelens hebben meegemaakt en zich een voorstelling kunnen maken van de emoties die daarbij een rol spelen. Ik wil ook aandacht schenken aan het verschijnsel waarbij het monster in ons uitbreekt uit de kooi van beschaving en de meest barbaarse daden kan plegen.
Het doel van het onderzoek is om een uitgebreide tijdlijn te maken van gebeurtenissen en hun achtergronden en als basis te gebruiken voor een gesprek tussen mij en Bouterse. Het is alsof we de film van het heden stopzetten en teruggaan in de tijd om alle processen van geweld te analyseren en de vraag te stellen: wat is er precies gebeurd en had het anders gekund?
We zullen ons afvragen wie wat gedaan heeft, welke krachten de ontwikkeling van de processen bepalen, wat zijn eigen rol daarin is geweest en de evaluatie van die rol. Ik zal de database van de feiten gebruiken en mijn analytisch inzicht om antwoorden te zoeken. Hij hoeft me niet te overtuigen van een politieke lijn en ik hoef hem niet te overtuigen van mijn analyse. Het gaat erom dat zijn versie afgezet wordt tegen de resultaten van het onderzoek.
Het onderzoek maakt gebruik van zes bronnen.
De eerste bron bestaat uit informatie die in de media verschenen zijn en publicaties over de politieke situatie in Suriname vanaf 1979.
De tweede bron zijn de rapporten van reeds verrichte onderzoeken naar processen van geweld, zowel nationale als internationale onderzoeken naar processen van geweld.
De derde bron bestaat uit de archieven van het overheidsapparaat waaronder de archieven van het Ministerie van Justitie en Politie, het Ministerie van Defensie en de gesloten bronnen van het Nationaal Archief. Ik heb een brief geschreven aan de president met het verzoek om deze archieven voor mij op te stellen.
De vierde bron bestaat uit overheidsinformatie uit Nederland, de Verenigde Staten en Cuba die betrekking heeft op de gebeurtenissen in de tijdlijn. Deze landen zijn belangrijke internationale spelers geweest in Suriname sinds 1980. Ik heb een schriftelijk verzoek gericht aan de Nederlandse, Amerikaanse en Cubaanse ambassadeur in Suriname voor een gesprek om de mogelijke medewerking van Nederland, Amerika en Cuba aan dit onderzoek te bespreken.
De vijfde bron bestaat uit interviews met nabestaanden die bereid zijn om mee te werken en mensen die op andere manieren betrokken waren bij de processen van geweld. Ik hoop dat we de nabestaanden van alle 446 slachtoffers kunnen interviewen en hun verhaal deel laten zijn van dit onderzoek.
De zesde bron is het bezoeken van de relevante locaties waar processen van geweld zich hebben afgespeeld zodat ik een beeld heb van de plaatsen waar de zaken zich hebben afgespeeld.
Als we op basis van dit onderzoek de database van feiten hebben opgesteld voor een tijdlijn zullen we de getuigenis van president Bouterse afnemen. De getuigenis zelf is gepland voor eind november gedurende drie dagen.
De tekst van de audiobestanden van de getuigenis zal geïntegreerd worden in het eindrapport en op 8 december 2015 aangeboden worden aan de voorzitter van het parlement.
Ik hoop dat simultaan op die dag een aanbieding georganiseerd kan worden door de Surinaamse gemeenschap in Nederland.
Het onderzoek wordt formeel uitgevoerd door het International Institute for Scientific Research waarvan ik directeur ben. Dit instituut is een onafhankelijk en niet gesubsidieerd centrum voor wetenschappelijk onderzoek naar de invloed van kolonialisme op kennisproductie.
We gaan mensen aantrekken voor interviews, data-verwerking, uittypen van audiobestanden, analyse en productie van het eindrapport.
Ik heb twee obstakels gecreëerd die het onderzoek bemoeilijken. Ik heb een deadline gesteld voor de presentatie, namelijk 8 december 2015. Dat legt een enorme druk op ons, maar we zijn professionals en zijn ervan overtuigd dat we in staat zijn om dit te doen.
Het tweede obstakel is de financiering. Dit gigantische project zal veel geld kosten. Ik heb aangegeven dat ik geen geld wil van de Surinaamse regering. Ik wil mijn onafhankelijkheid bewaren. Ik heb wel de medewerking van de regering nodig bij het onderzoek. Ik heb de regering gevraagd om logistieke ondersteuning. De logistieke ondersteuning is in de vorm van een werkapparaat (secretariaat e.d.) met toegang tot de overheidsdiensten.
Naast geld kan steun komen in de vorm van sponsoring in natura. Ik ben de SLM en haar directeur Ewald Henshuys dankbaar voor de sponsoring van de tickets en de mogelijkheid om enkele kamers van Residence Inn in te richten als kantoor voor dit onderzoek tijdens mijn verblijf.
Dit onderzoek draait niet op vrijwilligers, maar als mensen in Suriname en daarbuiten vrijwillig een bijdrage willen leveren, dan is dat mogelijk. Meld je aan via het e-mailadres getuigenis@iisr.nl dan kunnen we op basis van je capaciteiten bekijken hoe we je kunnen inzetten. Instituten die menen dat zij met hun infrastructuur een bijdrage kunnen leveren aan het onderzoek zal ik met open armen verwelkomen.
7. De communicatie over het onderzoek
We hebben een communicatieplan opgesteld voor het onderzoek. Dat plan bestaat uit vier onderdelen.
Ten eerste de inrichting van de volgende webpagina op de website van IISR – iisr.nl/getuigenis.htm Via deze webpagina kunnen alle documenten worden geraadpleegd t.b.v. het onderzoek. Daarop staan de artikelen van Starnieuws over dit project, en ook deze inleiding. In de toekomst zal de IISR website de relevante documenten beschikbaar stellen waaronder ook het eindrapport en de geluidsbestanden van de getuigenis.
Ten tweede hebben we een Facebook pagina ingericht, Facebook.com/pages/getuigenispresidentBouterse, waarmee mensen geïnformeerd worden over het verloop van het onderzoek. Het doel is om transparantie te bevorderen.
Ten derde, zal ik regelmatig in Starnieuws het traject laten terugkomen in mijn wekelijkse column.
Ten vierde, zal ik tijdens mijn bezoeken aan Suriname, waarvan er voorlopig drie zijn gepland, bij de aanvang en de afsluiting van het bezoek persconferenties organiseren waar de media mij kritisch kunnen bevragen. Ik ben niet beschikbaar voor individuele interviews. Als ik een medium wil benaderen, zal ik zelf het initiatief nemen. De volgende persconferentie is vlak voor mijn vertrek gepland op zaterdag 15 augustus om 12.00 uur.
We hebben een e-mailadres aangemaakt voor iedereen die een bijdrage wil leveren of in contact wil treden met ons om hun verhaal te delen of mee te werken aan het onderzoek. Het e-mailadres is: getuigenis@iisr.nl.
8. De follow-up van dit traject
Hoe gaan we verder na het eindrapport? De maatschappelijke discussie in de komende maanden is deel van het helingsproces. Het onderzoek is deel van het helingsproces als ook de getuigenis. Maar ik denk dat we ook iets blijvends nodig hebben om de herinnering aan trauma’s van geweld in onze geschiedenis een plek te geven. Daarom stel ik voor om Fort Zeelandia om te bouwen tot een mausoleum waar alle slachtoffers in onze geschiedenis herdacht worden. Ik heb in een eerdere column van 11 juni 2012 uitgebreid hierover geschreven. Het is een idee dat in de toekomst uitgewerkt zou kunnen worden.
De tekst van deze inleiding is zojuist beschikbaar gesteld op Starnieuws, de website van IISR en Facebook.
To slot vermeld ik hier de belangrijkste gegevens voor de communicatie:
• www.iisr.nl
• www.starnieuws.com
• Facebook.com/pages/getuigenispresidentBouterse
• getuigenis@iisr.nl
• Bankrekening International Institute for Scientific Research in Nederland RABO Bank: IBAN: NL35 RABO 0103 0575 60, BIC: RABONL2U
• Bankrekening International Institute for Scientific Research in Suriname Hakrin Bank:
o SRD rekening: 20 942.50.71
o USD rekening 20 838.94.62
o EURO rekening 20 838.94.54
Ik zie graag uw vragen tegemoet.
Sandew Hira
[van Starnieuws, 3 augustus 2015]