In die angst en totale verlatenheid waarin ik zweefde als een astronaut
door zijn dolgeworden ruimteschip, leerde ik proeven wat leegte was.
Het was niet waar wat werd gezegd, dat leegte het Totale Niets was, leegte was
een Iets, een Substantiele Kracht, door alles heen aanwezig.
Het was tastbaar, het omringde ons zoals een schild een schildwacht, het
kalmeerde de chaos en schiep de eerste mensen en zou er zijn als de
laatste levensmanifestaties zouden verdwijnen in dat Grote Raadsel,
dat niemand ooit gezien had.
Ik was niets, totaal niets, de mensen om me heen bestonden niet, ze waren
lucht en de troostvolle leegte loste alle verdriet, angst en spanning op
tot vriendelijke lichtjes, die ’s nachts veranderden in de mooist schijnende
sterren, ooit door het Raadsel geschapen.
Soms bekroop mij de angst, dat het Raadsel helemaal niet bestond,
een verzinsel was van mijn jeugd, teruggebracht tot angstige toverspreuken
van mensen, die vergeefs probeerden de Krachten van het Heelal te bezweren.
Maar als ik ’s avonds door de straten liep, de weg naar huis alleen afleggend,
voelde ik de Substantie, die men leegte of ruimte noemt, ik voelde, dat
Het tot mij sprak in een taal, die ik niet kon verstaan en mij een rust gaf, die
ik alleen dan kon vinden.
Op dat moment zag ik mijzelf echt.
Het was het enige Moment waarop ik thuiskwam.
Astrid Essed