[Artikel Peter Storm]/Verdiende flop, kwaadaardige arrestaties: 4 mei 2024

VERDIENDE FLOP, KWAADAARDIGE ARRESTATIES: 4 MEI 2024

WEBSITE PETER STORM

Geplaatst op 5 mei 2024 door egel

zondag 5 mei 2024

De vertoning zit er op, de nationale Dodenherdenking is achter de rug. Achter de opluchting bij het gezag dat er geen grote ‘wanordelijkheden’ plaatsvonden, is de teleurstelling van fascistisch en zionistisch rechts over het uitblijven daarvan bijna tastbaar. Wat hebben ze hun best gedaan van te voren, om de spanning op te voeren met speculaties dat mensen hun bezwaar tegen Israëlische genocide en tegen de aanwezigheid van Kamervoorzitter nazi Bosma met luidruchtige actie kenbaar zouden maken tijdens de Twee Heilige Minuten Stilte op de Dam!

Het was een grote flop, de plechtigheid. De dam stond nog niet half vol, in plaats van de 10.000 mensen die een plek konden reserveren waren er volgens de NOS 4400 op wat een ‘halflege Dam werd genoemd.(1) Om die 4400 mensen waar te nemen, moet je dan ook nog tamelijk goed zoeken. De organisatie geeft vooral het weer de schuld, wat niet erg geloofwaardig is. Wat dan wel?

Nou, zoals Grutjes op Twitter zei: ‘fck me als het gros niet dacht: Ik ga niet naar een fascist staan kijken’(2) Inderdaad: nogal wat mensen zijn zeer waarschijnlijk weggebleven vanwege de fascist Bosma die een krans kwam leggen bij een herdenking van slachtoffers van de politieke voorouders van de fascist.(1) Veel mensen zullen ook geen zin gehad hebben in het herdenken van een vorige genocide terwijl elke uiting om ook aan de huidige genocide aandacht te schenken verdacht gemaakt of zelfs regelrecht verboden was. Veel mensen zullen ook weinig zin gehad hebben om zich uitgerekend op een oorlogsherdenking zich te laten fouilleren en als verdachte bejegend te worden. De lage opkomst kan gelezen worden als vooral een uiting van afkeer en weerzin tegen de opzet van een plechtigheid die ja zegt tegen een nazi en nee zegt tegen antifascisme en tegen solidariteit met genocide-slachtoffers.

En ja, er zullen vast mensen zijn weggebleven uit angst op gedoe en ‘ordeverstoring’, een angst die door het gezag systematisch is aangewakkerd. De afgang qua opkomst is dan ook vooral de afgang van dat gezag dat een nazi verwelkomde, solidariteit criminaliseerde, aanwezigen controleerde en fouilleerde en bij voorbaat een sfeer van naderend onheil creëerde. De flop is welverdiend. De regen was bonus, en de zon had ook wel wat beters te doen.

Er was protest op de Dam – en repressie tegen protest. Er waren Frank van der Linden en enkele anderen die zich omdraaiden en daarmee Bosma de rug toe keerden toen die een krans legde.(3) Goed zo. Er waren ook een drietal mensen die aandacht probeerden te vragen voor de dictatuur in Oeganda en de steun die Nederland daar aan verleent. Zij werden gearresteerd toen ze posters te voorschijn haalden.

Nico Schoonderwoerd, een van deze mensen en getrouwd met een Oegandese vrouw – ‘vandaar zijn betrokkenheid’ aldus het AD – vertelde. ‘De agenten zaten te wachten tot ze in konden grijpen. Dus toen we de posters onder onze kleren vandaan wilden halen, was het al gebeurd. We hadden posters meegenomen hè, want nergens stond dat dat niet mocht. Vlaggen mocht niet, borden niet, paraplu’s, maar er stond niets over posters. En oké, ik had ook een spandoek en in de verordening stond dat spandoeken niet mochten. Maar eigenlijk mocht er gewoon niks. Mijn advocaat had al gezegd: ze gaan je hoe dan ook arresteren, al houd je een ansichtkaart omhoog.’(4) Dat had die advocaat – Willem Jebbink – goed ingeschat, er mocht inderdaad vrijwel niets. Intussen hebben de demonstranten wel resultaat gehad, want zeg eens eerlijk: wat wist jij voordat dit gebeurde over de steun die Nederland geeft aan de dictatuur van Oeganda?

Dit waren niet de enige arrestaties bij de plechtigheid. ‘Kort na het stiltemoment werd nog een aan houding verricht. Een 24-jarige man uit Nijmegen zou via een livestream op Tik-Tok uitingen hebben gedaan waardoor “het vermoeden bestond dat hij mogelijk voor een verstoring zou kunnen zorgen”, schrijft de politie.’ Hele slechte zaak. De man is niet duidelijk aangehouden als verdachte. Een vermoeden is nog helemaal geen verdenking als er niet meer is dan een vermoeden. De man is ook niet weggestuurd van de Dam. Dat zou allemaal al erg genoeg zijn, maar dit gaat verder. De man is preventief opgepakt vanwege wat hij misschien zou hebben kunnen willen doen. Op zo’n basis kan de politie in principe iedereen op welk moment dan ook aanhouden en afvoeren. Tegen middernacht, toen het bericht verscheen waar ik het las, zat de man nog vast.(5) Is hij nu al vrij?!

Ja, en dan was er de helemaal schrikwekkende – en ongetwijfeld ook zo bedoelde – arrestatie van de rapper Appa, al in de vroege ochtend van de Vierde Mei. Dat ging volgens Haroon Raza, zijn advocaat, nogal grof . ‘De politie heeft in de ochtend rond negen uur de deur van het huis van zijn ouders geforceerd en mijn cliënt met grof en geboeid aangehouden voor opruiing en een poging om de betoging te verstoren’. Met ‘betoging’ wordt de herdenkingsbijeenkomst op de Dam kennelijk bedoeld. Pas laat zaterdagavond was Appa weer vrij.

Rappa ontkent stellig dat hij iets verstorends van plan was. De uitingen van Appa die in het AD-artikel over de arrestatie (6) worden aangehaald luiden:

1. ‘Juist op het moment dat een holocaust uit de geschiedenis wordt herdacht, MOET de hypocrisie omtrent de hedendaagse holocaust worden geschreeuwd’. Niets over hoe Appa wil dat dit gebeurt, en vooral ook waar. Er is met geen mogelijkheid een oproep om op de Dam herrie te maken uit t halen.

2. ‘Er is geen perfecter moment om de schreeuw van de Genocide in Gaza te laten horen dan op 4 mei tijdens de dodenherdenking’. Alweer: nergens een verwijzing om op de Dam iets tot uiting te gaan brengen. Beide uitspraken verwoorden een duidelijk standpunt: 4 mei is een goede en logische gelegenheid om tegen de genocide te protesteren terwijl een eerdere genocide wordt herdacht.

Niet alleen is dat een volstrekt verdedigbaar en volgens mij een doodgewoon juist standpunt. Er is ook in de juridische kaders waar binnen Openbaar Ministerie en politie geacht worden te werken, niets opruiends en daardoor onwettigs in te vinden. We mogen aannemen dat OM en politie dat ook weten. De aanhouding is niet zozeer bedoeld als openingszet voor een strafzaak, al valt niet uit te sluiten dat die er komt. ‘De rapper en zijn raadsman vermoeden dat hij is aangehouden zodat hij zaterdagavond om acht uur nog gedetineerd is en daardoor niets kan verstoren, met de verdenking rond opruiing als legitimatie’.

Ja, zo ziet het er inderdaad uit. Een preventieve arrestatie, en een waarschuwing aan iedereen die scherp stelling neemt tegen Israëlische genocide en Nederlandse medeplichtigheid. De aanval op Appa is een aanval op de solidariteit. Het is zaak om luid en duidelijk onze afschuw over deze arrestatie uit te spreken, en heel goed in de gaten houden wat voor vervolg OM en politie aan deze zaak gaan geven.

Noten:

(1) ‘Twee minuten stilte op halflege Dam bij Nationale Herdenking’, NOS, 4 mei 2024, https://nos.nl/artikel/2519273-twee-minuten-stilte-op-halflege-dam-bij-nationale-herdenking

(2) Mstdn.cocial/@Grutjes, 5 mei 2024, https://twitter.com/GrauweGrutjes/status/1787105090219790573

(3) ‘Mensen op de Dam draaien Bosma de rug toe tijdens kranslegging’ Hart van Nederland, 4 mei 2024, https://www.hartvannederland.nl/regio/amsterdam/mensen-op-dam-draaien-bosma-rug-toe-tijdens-kranslegging

(4) Victor Schildkamp, ‘Er was dus toch een activist op de Sdam tijdens dodenherdenking: “Ik deed het met pijn in mijn hart”’, AD, 5 mei 2024, https://www.ad.nl/binnenland/er-was-dus-toch-een-activist-op-de-dam-tijdens-dodenherdenking-ik-deed-het-met-pijn-in-mijn-hart~a5aeb244/

(5) ‘Vier aanhouidingen op en rond de Dam bij Dodenherdenking’, Nu.nl, 4 mei 2024, https://www.nu.nl/binnenland/6311666/vier-aanhoudingen-op-en-rond-de-dam-bij-dodenherdenking.html

(6) Freek Haye, Paul Vugts, ‘Rapper Appa weer vrij: hij zou opruiiende berichten hebben gepost over Dodenherdenking’, AD, 5 mei 2024, https://www.ad.nl/amsterdam/rapper-appa-weer-vrij-hij-zou-opruiende-berichten-hebben-gepost-over-dodenherdenking~af1e4c23/

Peter Storm

Reacties uitgeschakeld voor [Artikel Peter Storm]/Verdiende flop, kwaadaardige arrestaties: 4 mei 2024

Opgeslagen onder Divers

[Artikel Peter Storm]/Nationale Dodenherdenking: naargeestige schertsvertoning

NATIONALE DODENHERDENKING: NAARGEESTIGE SCHERTSVERTONING

WEBSITE PETER STORM

Geplaatst op 4 mei 2024 door egel

zaterdag 4 mei 2024

Vandaag, 4 mei 2024, vindt de jaarlijkse nationale Dodenherdenking plaats. Althans, dat wil Hogerhand ons doen geloven, en te velen van ons gaan er – soms tegenstribbelend maar toch – er een eind in mee. Hogerhand heeft ongelijk. Er is geen Dodenherdenking straks op de Dam. Er is een viering van geconstrueerde en gesimuleerde nationale eenheid, met een nazi als kranslegger. De hele zaak is vermomd als Dodenherdenking. De hele zaak is bedrog.

Het is een viering in nationale, koloniale en kapitalistische stijl, het verachtelijke Koninkrijk der Nederlanden meer dan waardig. Geheel in nationale, koloniale en kapitalistische stijl is de toegang beperkt, want zoiets verhevens is natuurlijk niet voor iedereen. Geheel in kapitalistische stijl kon je toegangskaarten via Marktplaats op de kop tikken als je je niet tijdig had aangemeld.(1)

Nee, ik had me niet aangemeld, ook niet om nazi Martin Bosma de rug toe te keren. Hoe veel respect ik ook heb voor degene die dit moedige gebaar ten uitvoer brengt (of brengen!) straks, en hoezeer ik ook hoop dat het lukt. Een antifascist heeft wat mij betreft op de Dam echter eigenlijk niets te zoeken tijdens deze plechtigheid. Fascisme is immers nationalisme in overdrive, tot het uiterste uitvergroot nationalisme. Een serieus antifascistische dodenherdenking is dus maar beter antinationaal van vorm en vooral ook van inhoud. Daar gaat de staat niet voorzorgen. Dat gebeurt alleen als we dat zelf doen. Die echte herdenking die gisteren al plaats vond in Amsterdam (2) laat zien hoe zoiets wel degelijk mogelijk is.

Iets dat Nationale Dodenherdenking heet, is iets om als zodanig de rug toe te keren, niet alleen vanwege die ene verachtelijke nazi. Strikt genomen hoort die nazi er meer thuis dan de antifascist. Zo heel immers ver liggen het nationalisme van de nazi en van de officiële herdenking nu ook weer niet uit elkaar. En waar Bosma en de koning horen, daar hoor ik dus niet. Behalve mogelijk als ordeverstoorder. Maar ik kies graag mijn eigen momenten in de strijd.

En dan nog iets. Een herdenking vanwege een eerdere genocide waar je geen aandacht mag vragen voor de huidige genocide – gepleegd door Israël, met actieve medeplichtigheid van voornoemd Koninkrijk – is een schertsvertoning. Waar ‘Free Palestine’ niet mag klinken, is ‘Nooit Meer’ van elke soort van geloofwaardigheid beroofd. Ik zeg: fuck Bosma, Free Palestine en leve de antikoloniale en antifascistische solidariteit.

Noten:

(1) Reserveringen voor dodenherdenking te koop aangeboden op marktplaats, AT5, 2 mei 2024, https://www.at5.nl/artikelen/226452/reserveringen-voor-dodenherdenking-te-koop-aangeboden-op-marktplaats

(2) Harry Westerink & Eric Krebbers, ‘De ontroerende en krachtige alternatieve herdenking van 3 mei heeft de toekomst’, Doorbraak, 4 mei 2024, https://www.doorbraak.eu/de-ontroerende-en-krachtige-alternatieve-herdenking-van-3-mei-heeft-de-toekomst/

Peter Storm

Reacties uitgeschakeld voor [Artikel Peter Storm]/Nationale Dodenherdenking: naargeestige schertsvertoning

Opgeslagen onder Divers

Vrijheid vieren? WELKE Vrijheid

Hoe moeilijk is het voor een vogel om netjes in de zwerm te blijven vliegen (of voor een haring om in zijn school te blijven)? ©Arlene Jean Gee.

VRIJHEID VIEREN? WELKE VRIJHEID

Vandaag is het 5 Mei, Bevrijdingsdag

De Dag waarop wordt gevierd, dat het Koninkrijk der Nederlanden

werd bevrijd van de Nazi Bezettingsterreur, die de Levens van zovelen geeeist heeft, de Joden, gebaard door eeuwenlange Europese Jodenvervolging [1], de Roma en Sinti vervolging, ook eeuwenoud [2], homosexuelen, Jehova’s

Getuigen, gehandicapten [vaak vergeten evenals mensen

met psychische problemen, andersdenkenden en ga zo maar door.

VRIJHEID, VRIJHEID!

Naast Eten, Drinken en Medische zorg het grootste Goed van de Mens

Jezelf kunnen zijn, geen angst voor vervolging, willekeur, tyrannie.

Mooi allemaal, maar IS dat wel zo?

Die Vrijheid, die we zouden moeten vieren, is volgens mij allang weg

Anderen zeggen:

Staat onder druk

IK zeg

WEG!

Want kijk maar wat er allemaal met Nederland is gebeurd:

Er zijn verkiezingen geweest, waarbij een Partij, die haaks staat op

werkelijke Vrijheid, die demoniseert, ontmenselijkt en haatzaait,

die ronduit fascistisch is [3], 37 zetels heeft gewonnen [4]

En waarmee vrolijk door andere Partijen wordt onderhandeld om te

komen tot een kabinet, dat ik alleen maar kan omschrijven als

”fascistenkabinet” [5]

Met alle gevolgen van dien

MAAR ER IS MEER

ZICHTBAAR

GEVAARLIJK!

Op 4 Mei, Dodenherdenking, heeft de Tweede Kamervoorzitter,

de heer Martin Bosma, een aanhanger van de Zuid Afrikaanse Apartheid 

en Kamerlid van de fascistische PVV  [6], een krans gelegd bij het

Nationale Monument op de Dam , ondanks alle

protesten daartegen [7]

DUS LAAT INZINKEN:

Een fascist herdenkt slachtoffers van het Fascisme

Kan het gekker

Kan het bizarrer?

Om Dodenherdenking te kunnen vieren, dit jaar, werden er draconische

Veiligheidsmaatregelen genomen [8], die deskundigen

veel te ver gingen [9]

Je van te voren aanmelden, een sterk ingekort aantal bezoekers, worden

gefouilleerd, demonstratieverbod [10]

Wat voor Vrijheid is dat eigenlijk?

Een demonstratieverbod om te protesteren tegen de dreigende genocide

in Gaza 

Een demonstratieverbod om te protesteren tegen een platte dictator en homohater als

de Oegandese president Museveni [11]

Is DAT Vrijheid? 

Laat me niet lachen

VRIJHEID/VOOR WIE?

Ik zal u zeggen voor wie er WEL Vrijheid is

Vrijheid voor de platte fascistische PVV en haar leider,voormannen

en handlangers, om vluchtelingen te ontmenselijken, haat te zaaien tegen

moslims, vluchtelingen, niet-westerse allochtonen en Nederland haar repressiesysteem op te dringen [12]

Vrijheid voor de coalitieonderhandelaars om mensen tot ”Crisis”

uit te roepen [13]

Vrijheid voor de Amsterdamse Driehoek om op 4 mei

Grondrechten op te schorten [14] zodat de Vrijheidslievenden worden

geknecht en fascisten als Bosma ongestoord hun krans kunnen leggen

Vrijheid om wapens aan Bezettingsstaat Israel te leveren [15]

waarmee

dorpen en ziekenhuizen kapot worden gebombardeerd! [16]

Is DAT Vrijheid?

VRIJHEID IN ONVRIJHEID

Betekent dat dan, dat er niets te vieren is en dat er HELEMAAL

geen Vrijheid is?

Natuurlijk niet en dat zou ook ondankbaar zijn tegenover al die mannen

en vrouwen, die hun leven gegeven hebben in de strijd tegen het

Nazi Fascisme!

En natuurlijk is het [gelukkig] niet zo, dat je in Nederland hoeft te

vrezen voor een Klop op de Deur, die je voor

altijd wegvoert.

Dat je zomaar kunt verdwijnen, zoals in zovele landen

op de Wereld WEL zo is [17]

Dat je in een Kangeroo Court bij voorbaat al bent veroordeeld

Dat je wordt vervolgd om wat je afkomst is, om je Geloof, om

je sexuele voorkeur, om je politieke keuzes enzovoort

Nee, al dat soort dingen vindt geen plaats

NOG niet

Maar als we niet opletten en niet alert zijn, zoals 

op de ontwikkelingen, die ik beschreef, kan er

een Dag komen, dat wat ik hier schrijf, niet meer geschreven

kan worden

En vergis je niet

Dat kan sneller gaan dan je denkt!

Dan is het ook met jouw vrijheid gedaan

Dat je niet meer naar een  stembus kan gaan en de vrijheid

hebt om te kiezen [of niet]

Dat je pure bestaan als mens al strafbaar is

WEES DAAROM ALERT

Want als Dodenherdenking niet meer in Vrijheid kan worden

herdacht

Als fascisten kransen leggen op Dodenherdenking

Als vluchtelingen tot crisis worden uitgeroepen

Als fascisten gaan regeren…..

Dan is er een Nieuwe Dodenherdenking

Over 50 Jaar

BLIJF DE VRIJHEID VERDEDIGEN

EN VIER 5 MEI IN DIE GEEST

ASTRID ESSED

NOTEN

NOTEN 1 EN 2

NOTEN 3 T/M 7

NOTEN 8 T/M 10

NOOT 11

NOTEN 12 T/M 15

NOTEN 16 EN 17

Reacties uitgeschakeld voor Vrijheid vieren? WELKE Vrijheid

Opgeslagen onder Divers

Noten 1 en 2/Het KAN nog erger

1]

HISTORIEK

GESCHIEDENIS VAN HET ANTISEMITISME IN WEST EUROPA

8 FEBRUARI 2023

Vooroordelen over Joden bestaan al duizenden jaren. De lange geschiedenis van anti-Joods denken en doen, met als voornaamste aandachtsgebied West-Europa, is het onderwerp van Chris Quispels fraaie boek Anti-Joodse beeldvorming en Jodenhaat. De geschiedenis van het antisemitisme in West-Europa (Uitgeverij Verloren, 2016). Het boek is een uitwerking van een collegereeks die Quispel al ruim twintig jaar geeft aan de opleiding Geschiedenis van de Universiteit van Leiden.

Quispel kiest voor West-Europa als aandachtsgebied, omdat hier de eerste massale Jodenvervolgingen plaatsvonden in de Middeleeuwen en omdat het West-Europeanen waren die tijdens de Tweede Wereldoorlog plannen maakten én uitvoerden om miljoenen Joden te vermoorden. Op deze manier bakent Quispel de thematiek goed af. Natuurlijk valt er genoeg voor te zeggen om (bijvoorbeeld) ook het islamitische, Russische of Amerikaanse antisemitisme in een historische analyse van de Jodenhaat op te nemen, maar dit zou wel geleid hebben tot een enorm handboek. Door Quispels geografische afbakening blijft de hoeveelheid stof behapbaar.

Quispels boek is zowel chronologisch als thematisch-geografische van opzet. Na een hoofdstuk over de voorchristelijke Oudheid, volgen onder meer bijdragen over de Joodse visie in de vroegchristelijke kerk, de opvattingen van Luther en andere opiniemakers uit de vroegmoderne tijd en het racistisch denken in de negentiende eeuw. Vanuit een thematisch-geografisch oogpunt gaat Quispel in op het antisemitisme in DuitslandFrankrijk, Oostenrijk en Nederland. Tot slot passeren de ‘Protocollen van de Wijzen van Sion’ en de ontwikkeling van het antisemitisme na de Tweede Wereldoorlog de revue.

Joden: ‘bitter als gal en zuur als azijn’

De vroegste Jodenvervolgingen in Europa deden zich voor tijdens de Eerste Kruistocht van 1096, toen de kruisvaarders het leven van Joden in de Rijnstreek zuur maakten (lees: aan veel levens een eind maakten). Eeuwen eerder waren Joden echter ook al stelselmatig de zondebok. Zo beschreef de Romeinse historicus Flavius Josephus (37-100) in zijn werk al talloze voorbeelden van hevige anti-Joodse uitlatingen van Hellenistische en Egyptische schrijvers uit de pre-christelijke Oudheid. Later deden theologen en kerkvaders er in hun geschriften nog een flinke schep bovenop.

Met name de bekendste kerkvader Augustinus van Hippo (354-430) was in zijn geschriften expliciet als het over de Joden ging. Hij schreef dat Joden ‘bitter als gal en zuur als azijn’ waren’. En ‘aards en zinnelijk, wellustig en verdorven’. Het Joodse volk, aldus Augustinus, ‘danste rondom het gouden kalf’. Quispel vervolgt met:

In zijn werk ‘Tractatus Adversos Judaeos’ (Traktaat tegen de Joden), waaruit deze uitspraken komen, nam Augustinus geen blad voor de mond. Hij was niet de enige kerkvader die zich tegen de Joden keerde. Preken en geschriften van vroegchristelijke theologen, bisschoppen en andere vooraanstaande geestelijke leiders uit de eerste eeuwen van onze jaartelling, staan vol met anti-Joodse uitspraken. Dat begint al in het Nieuwe Testament, in het evangelie van Johannes en dat zal eigenlijk niet meer ophouden.” (29)

In theologische geschriften en werken uit de vroegchristelijke tijd kwamen telkens dezelfde thema’s terug. Een vaak aangehaald argument was dat Joden Godsmoordenaars waren: zij hadden Jezus gekruisigd. Ook leefden ze volgens starre wetten en regels, los van het religieuze gevoel, en geloofden ze niet in Jezus als de Messias. Ten slotte stuitte de Joodse bekeringsijver tegen het zere been van de kerkvaders en theologen.

Maarten Luther

In het boek komt uiteraard ook de reformator Maarten Luther voorbij. Aan het eind van zijn leven schreef hij felle antisemitische pamfletten. Mede hierom zou Adolf Hitler deze reformator betitelen als ‘de grootste Duitser ooit’. Terecht constateert Quispel dat Luther niet altijd op dezelfde manier over Joden schreef. Tot 1517 schreef hij over de Joden als arrogant en liefdeloos, maar in de eerste jaren vanaf de Reformatie kreeg hij meer begrip voor Joden, omdat hij inzag dat de slechte behandeling van Joden door de Rooms-Katholieke Kerk een barrière vormde voor Joden om zich tot het christendom te bekeren. Luther schreef bijvoorbeeld:

“Als ik Jood was geweest en de stomkoppen en sukkels had gezien die het christelijke geloof verkondigden, zou ik liever een zeug zijn geworden dan een christen.”

Later in zijn leven was Luther weer een stuk minder verdraagzaam. Het meest bekend is zijn schotschrift uit 1543, Von den Juden und Ihre Lügen. In dit geschrift rekende Luther eerst af met de vermeende Joodse geloofsopvattingen, om vervolgens een scheldkanonnade te openen en voor te stellen wat er met de Joden zou moeten gebeuren:

“Rabbijnen zijn vervloekte leugenaars die hun gelovigen vergiftigen. Joden zijn duivelskinderen, dei wanneer hun Messias ooit zou komen, hem zevenmaal erger zouden kruisigen en belasteren dan ze met de onze hebben gedaan. (…) Geen wonder dat Luther harde maatregelen wilde nemen tegen de Joden. Eerst moesten Joodse scholen en synagogen in brand worden gestoken. Vervolgens moesten de huizen van de Joden worden verwoest en afgebroken. De Talmud en andere Joodse boeken, waaruit zij hun verafgoding en leugens leerden, moesten worden afgenomen en verbrand. Rabbijnen moesten op straffe des doods worden verboden lessen te geven. Joden zouden zich niet meer op straat mogen begeven. Hun geld, hun sieraden en alles van waarde moest worden afgenomen. Daarna zouden Joden worden opgepakt en tewerkgesteld om in hert zweet huns aanzijns hun brood te verdienen.” (99)

Feitelijk was dit het programma dat in de twintigste eeuw, door de nazi’s, tegen de Joden zou worden uitgevoerd, maar dan met genocide als (niet te negeren) ‘aanvulling’. Anachronismen zijn makkelijk gemaakt en ook gevaarlijk, dus Quispel zet Luther een een juist historisch perspectief door op te merken dat Luther net zo fel tekeerging tegen katholieken en islamieten als tegen de Joden. Alle drie godsdiensten zag hij als dwaalleren en gevaren voor het christendom.

Amsterdam: gastvrij en tolerant

De houding van de Nederlanders ten opzichte van Joden, in de zeventiende en achttiende eeuw en ook daarna, was uniek en blijft in Quispels boek dan ook niet onbesproken. In 1795 leefden er zo’n 30.000 Joden in de Republiek, circa 1.5 procent van de totale bevolking. Verreweg de meesten van hen, 2.000 personen, woonden in Amsterdam, waar ze bijna 15 procent van de bevolking uitmaakten. Van de Amsterdamse Joden waren 19.000 Asjkenazisch en 3000 Sefardisch. De mate van acceptatie van de Joden in de Neerlanden was uniek: ze hadden een relatief grote bewegingsvrijheid en er bestond tussen kooplieden geen strikte sociale scheiding tussen Joden en niet-Joden. Quispel:

“Een Joodse koopman uit Hannover noemde het verschil in behandeling van de Joodse bevolking tussen Amsterdam en Londen aan de ene kant, en de Duitse staten aan de andere kant: ‘hert verschil tussen hemel en hel’.”(198)

EINDE

JOODS AMSTERDAM

VROEGE JODENVERVOLGING IN DE LAGE LANDEN

In de geschiedenisboeken rond het Jodendom is regelmatig te lezen dat de vervolgingen van de Joden in de Middeleeuwen in ons land wel meevielen. Er wordt over een incident gesproken in 1349 – na de pestepidemie, en dat is het dan wel. Klopt dit?

Vestiging
Door de diaspora die in het huidige Israël ten tijde van het Romeinse Rijk begon, verspreidden de Joden zich over de wereld. Een deel van hen trok naar Europa en tijdens het bewind van Julius Caesar was er al sprake van Joodse aanwezigheid langs de Rijn en de Maas (1). In de vijfde eeuw heeft deze vestiging al een permanent karakter(2). Tussen 1200 en 1250 is er bij Tienen (bij Brussel) zelfs al een Joodse begraafplaats (3). Gedurende de gehele middeleeuwen is er dus sprake van Joodse vestiging in de Lage Landen.

Verschillende historici zien deze vestiging met een andere bril. De een noemt de vestiging marginaal (4), de ander stelt dat de Joden geen marginale minderheid waren (5). Er zijn echter aanwijzingen dat de visie dat Joden niet marginaal waren correct is. Aanwijzingen daarvoor zijn dat tijdens het Tweede Concilie van Orléans in 533 gemengd Joods-christelijke huwelijken verboden werden (6), tijdens het Derde Concilie van Orléans in 538 werd bepaald dat Joden zich tijdens de Paasweek zich niet mochten vertonen (7) en dat de eerste beroepsverboden voor Joden werden ingevoerd na het Concilie van Maçon in 581 (8). Het lijkt zinloos om dergelijke maatregelen in te voeren wanneer de Joden een marginale minderheid waren. In de vroege middeleeuwen werden Joden in Europa “anders” behandeld dan de overige bewoners.

Ontspanning.
Keizer Karel de Grote (regeerde 800 – 814) en zijn zoon Lodewijk de Vrome (regeerde 814 – 827) zorgden voor een betere situatie voor Joden. De beperkende voorschriften verdwenen, Joden mochten hun geloof belijden, synagoges bouwen, grond bezitten, handel drijven en openbare ambten bekleden (9). Het beleid van Karel en Lodewijk had een pragmatisch karakter. De Joden hadden door de beperkende maatregelen hun emplooi vaak in de handel en in de geldhandel, een handel die christenen niet was toegestaan. Het keizerrijk had geld nodig, Joodse geldhandelaren konden dit leveren, en de handelscontacten en talenkennis van de Joodse handelaren kwamen van pas in de diplomatie (10).

Macht en Kruistochten
In de elfde en twaalfde eeuw veranderde er veel. De kerk was tot grofweg het jaar 1000 bezig geweest met het opbouwen van de interne structuur. In de elfde en twaalfde eeuw organiseerde de kerk een aantal grote evenementen waarmee de macht zichtbaar werd gemaakt.

Op het Iberisch Schiereiland werd samen met de wereldlijke heersers de Reconquista begonnen, het terugveroveren van gebieden die de moslims in de achtste eeuw veroverd hadden.

Tijdens het Concilie van Clermont in 1096 riep Paus Urbanus op tot de bevrijding van het Heilige Land van de moslims en tot het herstel van de eenheid van de kerk na het Schisma van 1054. Het Schisma was de scheuring in de kerk toen zij zich opsplitste in een Rooms-katholieke kerk in westelijk Europa en een Oosters-Orthodoxe kerk in oostelijk Europa.
In zijn oproep sprak de Paus over christenvijandige volkeren, door verschillende predikers werd dit overgenomen en werd er benadrukt dat dit niet alleen de moslims gold, maar dat Joden een historische schuld hadden aan de dood van Christus en daarvoor gestraft moesten worden. Een van de predikers die opzweepte tot felle Jodenhaat, gevolgd door moordpartijen met vele Joodse slachtoffers, was Folkmar (11).

Lateraanse Concilies
In 1179 werd het Derde Lateraans Concilie georganiseerd. Tijdens dit concilie werden er regels opgesteld die hun invloed hadden op de Joodse bewoners van Europa. Christenen mochten geen geld meer tegen rente aan medechristenen uitlenen en hierdoor kregen al bestaande Joodse geldhandelaren veel nieuwe klanten en kwamen er meer Joodse geldhandelaren (12). Zelfs de Roomse Curie maakte gebruik van de Joodse geldhandelaren, omdat ze kapitaal nodig had. De Paus verleende de Joden de licentia contrahendi mutua, de vrijheid om leningen te verstrekken (13). De kerk bevorderde deze Joodse negotie.

Deze geldhandel zou in later tijd niet tot het voordeel van het imago van de Joden werken (14). Ze werden als woekeraars gezien. Dat beeld blijft in de Lage Landen overeind, ook na de pogroms van de veertiende eeuw, toen er geen Joodse geldhandelaren meer actief waren (15).

Andere maatregelen die de Joden betroffen waren beschermende maatregelen. Dat was nodig, aangezien tussen 1010 – 1012 Joden aangevallen werden in plaatsen als Limoges, Rouen en Mainz (16). Deze bescherming kwam wel met een prijskaartje. Als tegenwicht tot de bescherming werd bepaald dat Joden geen overheidsfuncties mochten bekleden, moesten worden geweerd uit ambachts- en handelsgilden en dat ze geen grond mochten bezitten (17).

Het Vierde Lateraans Concilie werd in 1215 georganiseerd en werd het grootste concilie van die tijd, zelfs bijgewoond door wereldlijke leiders. Tijdens dit concilie veranderde de toon naar de Joden. De Joden moesten de tienden voor de kerk ook betalen (zoals ook de christenen), Joden en Saracenen moesten zich onderscheiden door hun kleding, Joden mochten zich niet in het openbaar vertonen tijdens de laatste drie dagen van de Heilige Week (rond Pasen), Joden mochten geen openbaar ambt bekleden en ieder die hen hielp dit te verwerven moest gestraft worden en Joden die gedoopt waren moesten verhinderd worden om terug te keren naar hun oude geloof. In 36 jaar tijd was de houding naar Joden geheel veranderd (18).

In de Lage Landen
De Lage Landen lijken in de luwte gelegen te hebben van deze maatregelen. Er zijn geen incidenten terug te vinden, maar wel moet de houding naar Joden toe veranderd zijn. De Lage Landen waren onderdeel van het Keizerrijk, er waren intensieve contacten met de rest van Europa en de maatregelen golden hier ook. De slechte reputatie die Joden in deze tijd kregen werkten in de veertiende eeuw uit tot genocide…

DE PEST

We weten nu waardoor de pest ontstaat en dat onhygiënische omstandigheden de verspreiding van deze ziekte bevorderen, maar voor de middeleeuwer was dit niet duidelijk. Waar de pest verscheen, kregen de Joden de schuld. Toen in 1348 de Joodse arts Balavignus de Joodse wijk van Straatsburg liet schoonmaken en het afval liet verbranden, hygiënische maatregelen die beschreven staan in het boek Leviticus in de Bijbel (wajikra in de Torah), en het aantal pestgevallen drastisch verminderde in deze Joodse wijk, werden zijn maatregelen niet gezien als een oplossing. De Joden zouden de bronnen van de christenen vergiftigd hebben en zo schuldig zijn aan de pest. Balavignus werd gevangen genomen en onder martelingen ‘bekende’ hij wat het startsein was tot hevige pogroms in grote delen van Europa met vele Joodse slachtoffers (19).

De ergste uitbraak van de Pest in de Lage Landen was in 1349. En met die uitbraak kwamen ook in de Lage Landen de Jodenvervolgingen. Maastricht was aan de beurt in 1349-1350. In 1377 waren er geen Joden meer in deze stad (20).
Een uitgebreide correspondentie die er was met een groep Joden in Gelre eindigde abrupt in 1349 (21). In de Zuidelijke Nederlanden werden Joden op grote schaal verbrand, verdronken of op een andere manier vermoord (22). De gebeurtenissen zijn ook terug te vinden in een Joodse bron uit die tijd; in het Memorbuch werd opgenomen dat de martelaren uit Utrecht, Broek bij Venlo, Nijmegen, Arnhem, Zutphen, Zwolle, Deventer en Kampen herdacht moesten worden, een verwijzing naar het vermoorden van de Joodse inwoners uit die steden (23).

De pest was niet in één keer ‘voorbij’. De ziekte keerde van tijd tot tijd terug en eiste slachtoffers wanneer er voldoende mensen waren die geen weerstand tegen deze ziekte hadden, dus dit betrof vaak kinderen. De anti-Joodse sentimenten bleven daarmee bestaan, wat terug te zien is in maatregelen die een eeuw later, in 1489 in Kampen en in 1490 in Zwolle, tegen Joden werden genomen. Er mocht geen handel met Joden worden gedreven, geen geld van geleend worden en Joden mochten geen eten of drinken worden aangeboden(24).

Flagellanten

Flagellanten of geselbroeders speelden een speciale rol in dit alles. Deze groepering was actief van de 13e tot de 15e eeuw. Ze gingen van stad tot stad, zongen klaagzangen en geselden zichzelf. Zij riepen op tot boetedoening vanwege de pest en tot vervolging van Joden (25).

Beeldvorming.
De eeuwen van negatieve berichtgeving leidden tot een negatieve beeldvorming die in de latere geschiedenis van tijd tot tijd opduikt. Een verhaal dat steeds weer terugkomt gaat over het schenden van de hosties door Joden. Een hostie stelt in het katholicisme het lichaam van Christus voor. Het schenden van een hostie staat daardoor voor het schenden van Christus.

Daarnaast is het slachten van christenkinderen een hardnekkige beschuldiging, al dan niet aangevuld met het verhaal dat het bloed voor de bereiding van matzes bestemd zou zijn. Deze beschuldigingen komen vanaf de 13e en 14e eeuw in de Lage Landen voor (26). Deze beeldvorming werkte zeer negatief voor de Joodse bevolking in de late middeleeuwen in de Lage Landen.
In 1439 zijn er in Arnhem agressieve delicten jegens Joden omdat een Joodse jongen een aantal meisjes het hoofd op hol had gebracht (27). In 1451 bezocht de Pauselijke vertegenwoordiger, Nicolas de Cusa, Arnhem en vaardigde een aantal anti-Joodse maatregelen uit, waaronder het dragen van een geel merkteken op de kleding (28). Dit merkteken werd in 1456 verplicht in Venlo en na 1459 kon men in Tiel geen huis meer huren tenzij men dit merkteken droeg.

Een aantal van deze aantijgingen werden door de eeuwen heen de voedingsbodem voor virulent antisemitisme. Het schenden van hosties, het ritueel slachten en het gele merkteken kwamen de vorige eeuw nog voor in de propaganda van het Derde Rijk.

Antisemitisme blijkt een zeer lange oorsprong te hebben die tot ver in de middeleeuwen terug voert. Oude middeleeuwse beelden worden ook in onze tijd gebruikt en ingezet. De kerk had een grote invloed in het ontstaan en bevorderen van de beelden en de anti-Joodse sfeer. Jodenvervolgingen in ons land vonden als handeling tot 1349 waarschijnlijk niet plaats. Wel werd het anti-Joodse sentiment sterker, waardoor in 1349, toen de pestepidemie uitbrak, ook in de Lage Landen de vlam in de pan sloeg en men hier gelijke tred hield met de Jodenvervolgingen in een groot deel van de rest van Europa.

EINDE

[2]

”Minder tolerant ging het eraan toe in christelijk  Europa. De opkomst van het protestantisme  en kapitalisme had een aardverschuiving in de  benadering van rondreizende vreemdelingen tot  gevolg. De sterke bevolkingsgroei en de ontwikkeling van stadsmarkten resulteerden in een  striktere omgang met migranten en in strengere  regels rond de armenzorg. Als het goed uitkwam,  werden ‘Egyptische handelsreizigers’ en andere  migranten op de markten toegelaten, maar niet  als men vreesde dat ze die zouden destabiliseren.  Aalmoezen werden niet langer aan alle armen  of reizigers gegeven, wat nog wel het beleid van  de middeleeuwse kerk was geweest. Er moest  een goede reden zijn om bijstand te krijgen en  buitenstaanders werden sneller gewantrouwd.  Deze verschuiving leidde tot marginalisering  van met name arme migranten, onder wie veel  Roma. Een getinte huid, een afwijkende levensstijl en betrokkenheid bij activiteiten die al snel  argwaan wekten, leidden tot de stigmatisering  van deze vermeende ‘vagebonden, landlopers,  valsemunters en bandieten’. Werden ze eerst  vooral als ‘vreemden’ gezien, nu kwam het accent te liggen op hun ‘heidense’ en ‘criminele’  leefwijze. Net als de joden werden Roma in de  16de en 17de eeuw beschuldigd van spionage  voor Turkse heersers. Het zouden rebellen zijn  die onrust kwamen zaaien en dus een gevaar  voor de stabiliteit en veiligheid vormden.”

IS GESCHIEDENIS

GESCHIEDENIS VAN ROMA

https://isgeschiedenis.nl/longreads/geschiedenis-van-roma

Ultieme Europeanen. Frankrijk werd afgelopen herfst sterk bekritiseerd vanwege het uitzetten van Bulgaarse en Roemeense  Roma. In Europa wonen in totaal tien miljoen Roma. Als transnationale minderheid verdienen zij bescherming, vinden critici van het harde Franse beleid. Wie Roma precies zijn is moeilijk te definiëren. Zeker is dat Roma en Europa een lange geschiedenis delen. Door hun grensoverschrijdende cultuur belichamen ze de Europese integratie bij uitstek.

De Roma zijn dit jaar vaak in het nieuws  geweest, vooral naar aanleiding van de  uitzetting van Roma uit Frankrijk. De Europese  Unie veroordeelde het Franse uitzettingsbeleid  ferm. Frankrijk zou tornen aan de Europese  grondwaarden, zoals de Europese anti-discriminatieverdragen en het EU-grondrecht op vrij  personenverkeer. De Roma zijn immers staatsburgers van de lidstaten van de EU en moeten  dus ook de bescherming krijgen waarop ze recht  hebben. De praktijk is echter dat veel Europese   landen de rechten van hun Roma-burgers  schenden.

Na de val van het communisme in 1989 hebben Europese instituties en Roma-organisaties  daarom opgeroepen tot de erkenning van de  Roma als een Europese minderheid. De ongeveer tien miljoen Roma zijn de grootste transnationale minderheid in Europa, een unieke  status. De term ultieme Europeanen valt wel,  omdat zij verspreid over het hele continent  wonen en fundamenteel deel uitmaken van de  Europese cultuur. Vanwege hun geschiedenis  en achterstelling verdienen zij speciale bescherming, zo luidt het argument.

Dit wijst op een opzienbarende historische  verschuiving. Tot 1989 werden de Roma vooral  gezien als een niet-Europese minderheid. Het  nationaalsocialisme beschouwde hen zelfs als  een gevaar voor de Europese beschaving. Roma  werden net als joden in groten getale vervolgd  en vermoord. De genocide op Roma tijdens  de Tweede Wereldoorlog kostte aan minstens  een kwart miljoen Roma het leven. Veel van de  overlevende Roma zijn voor het leven verminkt  door sterilisatie en andere medische experimenten die kampartsen op hen uitvoerden.

De Roma worden vaak gezien als één groot  nomadenvolk, dat zich uit vrije wil in de marge  van de maatschappij ophoudt. Ook zouden ze  zo hun eigen wetten kennen, die op gespannen voet staan met die van overheden. Dit  beeld is echter gebaseerd op mythes over hun  vermeende afkomst en cultuur, die vooral door  de opkomst van het nationalisme in de 18de en  19de eeuw kracht zijn bijgezet.

‘Zwart als de Tataren’ 

Kronieken uit de late Middeleeuwen melden  voor het eerst groepjes rondreizende vreemdelingen op verschillende plekken in Europa. De  omstanders konden ze niet goed thuisbrengen.  Ze riepen fascinatie maar ook angst op. Een  Duitse kroniek uit 1417 spreekt van ‘bendes’  met hun ‘eigen leiders’ die ’s nachts ‘buiten  de stadspoorten slapen’ en die ‘zwart als de  Tataren’ zijn. Ze handelden in paarden en edele  metalen, voorspelden de toekomst en waren  volgens de overlevering ook betrokken in duistere zaken.

Ze werden beschreven als hertogen. Ze droegen  een soort doorreisvisa bij zich, die door edellieden elders in Europa aan hen zouden zijn  verstrekt. In 1420 werd ene Andreas, ‘Hertoch  van Cleyn-Egypten’, samen met zijn honderd  mensen en veertig paarden tellende groep in  Deventer vorstelijk onthaald op brood, bier,  wat handgeld en andere aalmoezen. Het is  voor zover bekend de eerste vermelding van de  verschijning van deze reizigers in Nederland.  Met hun doorreisvisa konden deze vroegmoderne Europese arbeidsmigranten in veel delen  van Europa op enige sympathie en een tijdelijke  verblijfplaats rekenen.

Dat Andreas ‘hertog van Klein-Egypte’ werd  genoemd, heeft te maken met de vermoede  herkomst van deze groep, waarover destijds  in heel Europa werd gespeculeerd. Sommigen  meenden dat ze uit Klein-Egypte kwamen, een  streek in het huidige Griekenland, anderen  dachten uit Egypte. Regelmatig werden ze dan  ook Egyptenaren genoemd, een naam die later  zou verbasteren tot Gypsies en Gitanos. Ook  werden ze zigeuners genoemd. De herkomst van  dit woord is onduidelijk. Misschien stamt het  af van het Duitse ‘ziehende Gauner’, een term  die verwijst naar hun trekkersbestaan. Volgens  een meer aangehangen theorie komt zigeuner van het Griekse ‘Athinganoi’, dat paria of  onrein wezen betekent. Dit is de reden waarom Roma de naam ‘zigeuners’ als een scheldwoord  beschouwen.

Marginalisering 

De gematigd positieve ontvangst van de 15de  eeuw zou al snel omslaan in argwaan. Dit hing  nauw samen met de politieke, religieuze en  sociaal-economische veranderingen in de verschillende delen van Europa.

In het Osmaanse Rijk, waar pragmatische ‘tolerantie’ jegens niet-moslims de overhand had,  spande men zich vooral in de reizende groepen  belasting te laten betalen. Er reisden belastinginners mee, en de overheden probeerden hen  daarnaast met zachte hand tot een sedentair  bestaan te dwingen. Zo konden ze gemakkelijker  geadministreerd worden en dienst doen in leger  of op de arbeidsmarkt.

Minder tolerant ging het eraan toe in christelijk  Europa. De opkomst van het protestantisme  en kapitalisme had een aardverschuiving in de  benadering van rondreizende vreemdelingen tot  gevolg. De sterke bevolkingsgroei en de ontwikkeling van stadsmarkten resulteerden in een  striktere omgang met migranten en in strengere  regels rond de armenzorg. Als het goed uitkwam,  werden ‘Egyptische handelsreizigers’ en andere  migranten op de markten toegelaten, maar niet  als men vreesde dat ze die zouden destabiliseren.  Aalmoezen werden niet langer aan alle armen  of reizigers gegeven, wat nog wel het beleid van  de middeleeuwse kerk was geweest. Er moest  een goede reden zijn om bijstand te krijgen en  buitenstaanders werden sneller gewantrouwd.  Deze verschuiving leidde tot marginalisering  van met name arme migranten, onder wie veel  Roma. Een getinte huid, een afwijkende levensstijl en betrokkenheid bij activiteiten die al snel  argwaan wekten, leidden tot de stigmatisering  van deze vermeende ‘vagebonden, landlopers,  valsemunters en bandieten’. Werden ze eerst  vooral als ‘vreemden’ gezien, nu kwam het accent te liggen op hun ‘heidense’ en ‘criminele’  leefwijze. Net als de joden werden Roma in de  16de en 17de eeuw beschuldigd van spionage  voor Turkse heersers. Het zouden rebellen zijn  die onrust kwamen zaaien en dus een gevaar  voor de stabiliteit en veiligheid vormden.

Gebeier 

Vanaf het eind van de 16de eeuw verslechterde  de situatie voor de Roma in christelijk Europa.  In het voormoderne Roemenië werden Roma  vanaf de late Middeleeuwen door de adel en  kerk als slaven gehouden. Elders werd verdrijving  van Roma de norm. In verschillende delen van  Europa werden zogenaamde anti-zigeunerdecreten uitgevaardigd. Vooral in West- en Midden-Europa werden Roma keer op keer verjaagd. Op  sommige plekken werden ze vogelvrij verklaard.  In de vroege 18de eeuw escaleerde deze ontwikkeling. In Gelderland en Overijssel en verschillende delen van Duitsland werden, soms met  de hulp van het leger en aangekondigd door  gebeier van kerkklokken, ‘zigeunerjachten’ georganiseerd, waarbij hun dood het enige doel was.  De opkomst van het nationalisme in de 18de en  19de eeuw en het daarmee verbonden denken  over bevolkingen in termen van een eigen taal,  cultuur, oorsprong en ‘natie’, hadden grote  gevolgen voor de benadering van groepen die  niet in dat keurslijf pasten. Waar hoorden die  eigenlijk thuis?

Bij de beantwoording van deze vraag was een  sleutelrol weggelegd voor de Pruisische historicus Heinrich Grellmann (1753-1804). Hij  bracht de toenmalige, vooral negatieve beeldvorming rondom allerlei als afwijkend ervaren en reizende groepen bijeen door hen een  gemeenschappelijke cultuur en oorsprong toe te  bedelen. Afgaande op de verwantschap tussen  de ‘zigeunertaal’ en talen die in India werden gesproken, concludeerde hij dat alle Roma dezelfde  cultuur hadden en uit India kwamen. Zijn boek  Die Zigeuner (1783) zou tot na de Tweede Wereldoorlog een grote en ook fatale invloed op de  beeldvorming van Roma hebben. Door aan alle  Roma, ongeacht hun eeuwenlange aanwezigheid  in Europa en ongeacht onderlinge verschillen,  dezelfde taal, cultuur, afkomst en geschiedenis  toe te schrijven, creëerde Grellmann het beeld  van één groot volk met een niet-Europese oorsprong. Tegenwoordig zijn wetenschappers het  erover eens dat Grellmann allerlei groepen die in  de marge van de Europese maatschappij leefden  en misschien altijd al in Europa woonden, op  twijfelachtige gronden onder dezelfde noemer  heeft gebracht. Hij deed dat door de gekleurde  informatie uit kronieken en almanakken bij elkaar te brengen en zonder ooit onderzoek onder  Roma te hebben gedaan.

De onzekerheid over de precieze afkomst van al  die verschillende gemarginaliseerde groepen die  we Roma zijn gaan noemen, kunnen we dus niet  uitbannen. Er heeft er in de Middeleeuwen zeker  migratie van Azië naar Europa plaatsgevonden.  Maar door de vermenging van die migranten  met Europeanen en door de grote invloed van  beeldvorming op hoe door de tijd heen met  allerlei randgroepen in Europa is omgegaan, kan  niet met zekerheid worden uitgemaakt waar  de Roma precies vandaan komen. Er zijn ook   weinig Roma voor wie de vermeende Indiase  oorsprong überhaupt een rol speelt.

Proeftuin 

Niet altijd bepaalde uitsluiting de omgang met  Roma. In de late 18de eeuw werden Spanje en  het Habsburgse Rijk de grootste Europese proeftuinen van een andere benadering: assimilatie.  In 1749 had de Habsburgse keizerin Maria   Theresia nog alle vagebonden, bedelaars en  Roma per decreet haar rijk uitgebonjourd. Een  tiental jaren later zou ze, mede onder invloed  van haar zoon en opvolger Jozef II, haar strategie  radicaal wijzigen. Jozef had eens rondgeneusd  in andere delen van het rijk. In de toenmalige  Habsburgse Nederlanden had hij gezien hoe  een gematigde tolerantie jegens de protestanten  economische voorspoed had gebracht.

Vanaf de jaren zestig van de 18de eeuw mochten  Roma daarom blijven, mits ze assimileerden en  ‘nuttige’ Habsburgers werden. Dat had een prijs.  Wilden ze goede katholieke burgers zijn, dan  moesten ze hun cultuur, tradities en gewoonten opgeven. Ze werden van nu af aan ‘nieuwe  boeren’, ‘nieuwe Hongaren’ of ‘nieuwe burgers’ genoemd en niet langer ‘zigeuners’. Om  hun nieuwe status te bereiken mochten ze niet  meer reizen en moesten ze ophouden ‘speciale  zigeunerberoepen’ uit te oefenen en hun eigen  taal te spreken. Ze moesten hun paarden en  wagens afstaan, belasting betalen en militaire  dienst nemen. Onderling huwen werd verboden.  Roma-kinderen ouder dan vijf jaar moesten in  pleeggezinnen worden opgevoed om ‘de kwaal’  bij de kiem aan te pakken.

In ruil voor deze assimilatie zouden de ‘nieuwelingen’ een handjevol rechten krijgen, waaronder  het recht om eigen land te bezitten en bewerken. Een vergelijkbaar pakket van maatregelen  werd in die tijd in Spanje genomen.

Elite 

Zowel in Spanje als in het Habsburgse Rijk zou  de assimilatiepolitiek om uiteenlopende redenen  nauwelijks slagen. Lokaal bestond er oppositie  tegen deze maatregelen, het bestuur was gebrekkig, de middelen om assimilatie te laten slagen  ontbraken en er was natuurlijk ook verzet bij de  beoogde ‘nieuwe burgers’.

Toch heeft assimilatiepolitiek altijd ook een belangrijk neveneffect, namelijk dat minderheden  zich meer bewust worden van hun sociaal-maatschappelijke en politieke status. De 18de-eeuwse  assimilatiepolitiek vormde dan ook de kiem voor  de moderne Roma-minderhedenpolitiek. Vanaf  de 19de eeuw en met name in de jaren twintig  en dertig van de 20ste eeuw hebben Roma in  Oost-Europa politieke en culturele organisaties  opgezet. Een deel van hen noemde zich vanaf  toen ook nadrukkelijk ‘Roma,’ wat ‘mensen’ betekent in het Romanes. We kunnen dit zien als  een relatief late ontwikkeling van nationalisme,  waarbij vanwege de ontwikkeling van een eigen  identiteit veel belang werd gehecht aan de eigen  taal en cultuur. Overigens zonder dat dit met  serieuze territoriale claims gepaard ging, zoals bij  het zionisme.

De vervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog  en onder het communisme smoorde deze prille  organisaties. Toch heeft de terreur de geschiedenis van de Roma eens te meer die van Europa  gemaakt. Na 1989 is een groter bewustzijn  ontstaan van hun wortels in Europa en van de  fatale gevolgen van een lange geschiedenis van  vervolging. Met de uitbreiding van de Europese  Unie naar het oosten heeft de Unie ook de  belofte gedaan haar meest gemarginaliseerde  burgers in Europa in te sluiten.

Intussen is er een kleine en zeer actieve Roma  elite ontstaan. Ze zijn vertegenwoordigd in  niet-gouvernementele organisaties, nationale  politieke partijen en internationale organisaties.  Zo behartigen twee Hongaarse Roma-vrouwen  de belangen van de Roma in het Europees   Parlement.

Het merendeel van de Europese Roma leeft echter in grote armoede zonder toekomstperspectief. Een minderheid van hen is naar West-Europa  gekomen in de hoop er een beter bestaan op te  bouwen. Of zij hier getolereerd zullen worden,  valt te bezien. Recente uitzettingen van Roma  uit Frankrijk, Italië, het Verenigd Koninkrijk  en Scandinavische landen wijzen erop dat zij  opnieuw de zondebokken dreigen te worden in  een roerig en door nationalisme gedomineerd  Europa.

Huub van Baar is cultuurwetenschapper aan de  Universiteit van Amsterdam en onderzoekt de situatie  van de Roma in Europa. Begin 2011 hoop hij te promoveren op zijn studie The European Roma.  Governmentality, Minority Representation and  Memory.

EINDE

Reacties uitgeschakeld voor Noten 1 en 2/Het KAN nog erger

Opgeslagen onder Divers

Noten 3 t/m 7/Het KAN nog erger

[3]

HET FASCISTISCHE KARAKTER VAN DE PVV/BRONNEN,

ONDERZOEKEN

[4]

PVV VERKIEZINGSOVERWINNING 2023/VOER DE STRIJD!/JUIST NU!

ASTRID ESSED

28 NOVEMBER 2023

[5]

TORPEDEREN, DAT KOMENDE FASCISTENKABINET!

PETER STORM

27 JANUARI 2024

[6]

”Op 20 mei 2014 maakte NRC Handelsblad melding van een ongepubliceerd, in het najaar van 2013 door uitgeverij Prometheus/Bert Bakker afgewezen manuscript van Bosma over het ANC en de apartheid dat binnen de PVV-fractie circuleert, met als titel “Handlangers van de ANC-apartheid. Hoe Paul WittemanMaartje van WeegenFreek de JongeWim Kok en Adriaan van Dis racisten, communisten, plunderaars en kampbeulen helpen”. Hierin spreekt hij onder meer de vrees uit dat Nederland uitgroeit tot een nieuw Zuid-Afrika, een land waarin de blanke Afrikaners zouden “fungeren als proefkonijn in het multicultureel laboratorium”. Hij bekritiseert hoe onder anderen Nederlandse politici – zoals Joop den UylEd van ThijnWim Kok en Pia Dijkstra – volgens hem eraan zouden hebben bijgedragen dat het land onder het ANC zou zijn uitgegroeid tot een totale ramp.”

WIKIPEDIA

MARTIN BOSMA/PUBLICATIES/

MINDERHEID IN EIGEN LAND

https://nl.wikipedia.org/wiki/Martin_Bosma#Minderheid_in_eigen_land

ORIGINELE BRON

WIKIPEDIA

MARTIN BOSMA

https://nl.wikipedia.org/wiki/Martin_Bosma

[7]

NATIONAAL COMITE 4 EN 4 MEI, TORPEDEER KRANSLEGGING

OP DODENHERDENKING DOOR TWEEDE KAMERVOORZITTER

EN FASCIST MARTIN BOSMA!

ASTRID ESSED

30 APRIL 2024

”Op 4 mei zal tijdens de Dodenherdenking worden gedemonstreerd tegen PVV’er en Tweede Kamervoorzitter Martin Bosma. Het is nog niet bekend waar dit zal zijn. ‘Hij is daar namens de hele Tweede Kamer,’ zegt zijn woordvoerder.”

HET PAROOL

PROTEST OP 4 MEI TIJDENS

DODENHERDENKING IS TEGEN

TWEEDE KAMERVOORZITTER MARTIN BOSMA

24 APRIL 2024

https://www.parool.nl/nederland/protest-op-4-mei-tijdens-dodenherdenking-is-tegen-tweede-kamervoorzitter-martin-bosma-pvv~be2270f0

Op 4 mei zal tijdens de Dodenherdenking worden gedemonstreerd tegen PVV’er en Tweede Kamervoorzitter Martin Bosma. Het is nog niet bekend waar dit zal zijn. ‘Hij is daar namens de hele Tweede Kamer,’ zegt zijn woordvoerder.

Het protest wordt georganiseerd door de linkse activist Frank van der Linde die de demonstratie bij de gemeente heeft aangemeld. Dat bevestigt Van der Linde na vragen van Het Parool. Het wordt een stil protest, zonder toespraken, maar de demonstranten willen daar wel staan met bordjes waarop teksten staan als: ‘Geen fascisten bij de dodenherdenking.’

Van der Linde richt zich op de PVV en met name Tweede Kamervoorzitter Martin Bosma. Bosma zal vanuit die functie aanwezig zijn op de Dam voor de Nationale Dodenherdenking om er een krans te leggen. Van der Linde noemt het een ‘krankzinnige situatie’ dat ‘fascisten spreken en kransen leggen’ op 4 mei.

Voor onderbouwing verwijst hij naar een column van historicus Thomas von der Dunk in de Volkskrant, waarin Bosma wordt verweten lid te zijn van een partij die bewust de pijlers van rechtsstaat en democratie ondermijnt door de rechterlijke macht en de vrije pers aan te vallen. Ook verwijst hij naar Bosma’s boek De Schijn-élite, waarin hij de stelling verdedigt dat Adolf Hitler een socialist was. Van der Linde: “Het kan niet zo zijn dat iemand met deze denkbeelden, zonder enig tegenwoord of een signaal, een krans zal leggen.”

Een woordvoerder van Martin Bosma verwijst in een reactie naar woorden die Bosma in december heeft gesproken. Bij zijn installatie als Tweede Kamervoorzitter zei hij toen dat hij ‘voorzitter van iedereen’ zal zijn en dat hij ‘knetterneutraal’ wil optreden. “Als voorzitter staat hij boven de partijen en vertegenwoordigt hij de hele Tweede Kamer,” aldus Bosma’s woordvoerder met enige nadruk.

Pro-Palestijnse actiegroepen

Vorige week maakte burgemeester Femke Halsema bekend welke maatregelen ze neemt om de herdenking op de Dam waardig te laten verlopen. Het aantal bezoekers wordt gehalveerd, er worden ruim tweehonderd meer agenten ingezet, iedereen wordt gefouilleerd en er is een verbod op borden, vlaggen of megafoons.

Halsema zei ook signalen te hebben dat er spontane protestacties of verstoringen zullen zijn tijdens de twee minuten stilte en meldde in de kantlijn dat er één demonstratie is aangemeld op 4 mei. Halsema zei toen niets over de organisator of de inhoud van de demonstratie. Omdat niet gespecificeerd werd wanneer deze aanmelding was gedaan, leek het voor velen dat het te maken zou hebben met de oorlog in Gaza.

Naar nu blijkt heeft Van der Linde deze demonstratie al op 30 januari aangemeld. Dat is twee maanden voordat de opening van het Nationaal Holocaustmuseum tot nationaal rumoer leidde vanwege demonstraties. Van der Linde zegt te balen dat vervolgens in de media werd gesuggereerd dat pro-Palestijnse actiegroepen als XR Justice Now, Stichting Plant een Olijfboom en het Nederlands Palestina Komitee zouden willen demonstreren tijdens de dodenherdenking.

Klein protest

Van der Linde zegt dat het om een klein protest gaat. Het is nog niet in brede kringen gedeeld. Vooralsnog gaat hij uit van acht mensen. Hij zou het liefst op de Dam staan, maar de kans dat dat zal gebeuren, lijkt niet groot. Een woordvoerder van de burgemeester kan nog niet zeggen waar zij wel mogen demonstreren. Hij bevestigt dat dit de enig aangemelde demonstratie is.

Het zou niet de eerste keer zijn dat de aanwezigheid van Bosma bij een herdenking tot protest leidt. Leden van het Platform Stop Racisme & Fascisme en Mokum tegen Fascisme riepen Bosma in februari op niet naar de herdenking van de Februaristaking te komen. Bosma had zich toen al afgemeld, maar was als plaatsvervangend Kamervoorzitter bij eerdere edities wel al twee keer aanwezig geweest.

EINDE

Reacties uitgeschakeld voor Noten 3 t/m 7/Het KAN nog erger

Opgeslagen onder Divers

Noten 8 t/m 10/Het KAN nog erger

[8]

”Amsterdam biedt zaterdag slechts plaats voor 10.000 bezoekers op de Dam in plaats van de gebruikelijke 20.000. Mensen moeten zich eerst online aanmelden; het maximale aantal is inmiddels bereikt. Bij de herdenking zal gefouilleerd worden. Vlaggen en borden zijn niet toegestaan, demonstraties evenmin.”

NOS

AMSTERDAM GAAT TE VER MET PROTESTVERBOD

TIJDENS DODENHERDENKING

https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2518796-amsterdam-gaat-te-ver-met-protestverbod-tijdens-dodenherdenking

De gemeente Amsterdam wil met vergaande maatregelen voorkomen dat de Nationale Dodenherdenking op de Dam komende zaterdag wordt verstoord. Eén van die maatregelen, het demonstratieverbod, gaat volgens experts in tegen de grondwet.

“De grondwet garandeert vrijheid van meningsuiting en verbiedt censuur”, zegt hoogleraar Rechtswetenschap Jan Brouwer (Rijkuniversiteit Groningen). Vier andere rechtsgeleerden die Nieuwsuur sprak, bevestigen dat de gemeente te ver gaat met het demonstratieverbod.

Burgemeester Femke Halsema is het oneens met de experts, zegt ze in Nieuwsuur. “Wij mogen ingrijpen. We hebben extra middelen om te voorkomen dat er onrust ontstaat, dat er wanordelijkheden kunnen ontstaan, dat mensen in paniek raken.”

Noodverordening

Met alle spanningen en emoties die bestaan rondom de oorlog tussen Israël en Hamas wordt gevreesd voor ongeregeldheden tijdens de Dodenherdenking. Halsema: “Het gaat om een breekbaar moment, met name om die twee minuten om acht uur waarop heel Nederland de stilte waardeert. Dan rouwen we gezamenlijk en dan kan iemand makkelijk gaan schreeuwen. We hebben grote zorg dat mensen zich zo gaan roeren dat anderen zeer geëmotioneerd raken en er onlusten ontstaan. We hebben zoveel mogelijk maatregelen genomen om dat te voorkomen.”

Amsterdam biedt zaterdag slechts plaats voor 10.000 bezoekers op de Dam in plaats van de gebruikelijke 20.000. Mensen moeten zich eerst online aanmelden; het maximale aantal is inmiddels bereikt. Bij de herdenking zal gefouilleerd worden. Vlaggen en borden zijn niet toegestaan, demonstraties evenmin.

Halsema is samen met politie en justitie verantwoordelijk voor een rustig verloop van de herdenking. Om de maatregelen juridisch te regelen, geldt tijdens de herdenking in Amsterdam een noodverordening. “Dat doe je maar heel uitzonderlijk, dat is een zware bevoegdheid”, zegt Halsema.

Volgens de burgemeester kan ze met die noodverordening protest verbieden. Maar daarmee interpreteert ze de wet te ruim, zegt Brouwer. “Er staat expliciet in de Gemeentewet dat je niet mag afwijken van de grondwet.” De vrijheid van meningsuiting “is een van de meest bijkans heilige grondrechten die we hebben”. Spandoeken en vlaggen verbieden “kan absoluut niet”.

‘Boodschap doet er niet toe’

Een burgemeester mag wél een demonstratie verbieden als gevreesd wordt voor wanordelijkheden, “maar dan moet ze eerst nog aantonen dat je echt onmogelijk die wanordelijkheden kunt voorkomen”, zegt Brouwer. Daarvan is nu geen sprake, zegt hij. De andere juridische experts die Nieuwsuur sprak, beamen dat.

Concrete aanwijzingen dat er plannen zijn om de herdenking in Amsterdam te verstoren, zijn niet bekend. De politie laat weten dat er wel signalen en oproepen op sociale media zijn die erop wijzen dat de Nationale Herdenking verstoord zou kunnen worden. Maar de politie noemt vooral de “toegenomen maatschappelijke spanning en een grote actiebereidheid tot protest” als redenen om voorbereid te zijn op verstoringen van de plechtigheid.

Halsema benadrukt dat de politie, in overleg met het Openbaar Ministerie en de (loco)burgemeester, tijdens de herdenking zelf beoordeelt of ingrijpen eventueel nodig en proportioneel is. De boodschap die actievoerders verkondigen, doet er niet toe, zegt ze. “We maken geen onderscheid naar de aard van het protest. Het enige wat voor ons van belang is, is dat het halfuur of die driekwartier op de Dam waardig is en niet verstoord wordt. Het is een nationale herdenking, die is van groot belang voor ons hele land.”

Brouwer: “Het is een duivels dilemma. Maar ik denk dat het verstandig zou zijn om protest juist wel te laten plaatsvinden op de Dam. De reactie op dit soort uitingen is vaak slechter dan het gewoon in alle rust toelaten.”

EINDE

[9]

”De gemeente Amsterdam wil met vergaande maatregelen voorkomen dat de Nationale Dodenherdenking op de Dam komende zaterdag wordt verstoord. Eén van die maatregelen, het demonstratieverbod, gaat volgens experts in tegen de grondwet.

“De grondwet garandeert vrijheid van meningsuiting en verbiedt censuur”, zegt hoogleraar Rechtswetenschap Jan Brouwer (Rijkuniversiteit Groningen). Vier andere rechtsgeleerden die Nieuwsuur sprak, bevestigen dat de gemeente te ver gaat met het demonstratieverbod.”

NOS

AMSTERDAM GAAT TE VER MET PROTESTVERBOD

TIJDENS DODENHERDENKING

https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2518796-amsterdam-gaat-te-ver-met-protestverbod-tijdens-dodenherdenking

ZIE GEHELE TEKST, NOOT 8

[10]

‘Amsterdam biedt zaterdag slechts plaats voor 10.000 bezoekers op de Dam in plaats van de gebruikelijke 20.000. Mensen moeten zich eerst online aanmelden; het maximale aantal is inmiddels bereikt. Bij de herdenking zal gefouilleerd worden. Vlaggen en borden zijn niet toegestaan, demonstraties evenmin.”

NOS

AMSTERDAM GAAT TE VER MET PROTESTVERBOD

TIJDENS DODENHERDENKING

https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2518796-amsterdam-gaat-te-ver-met-protestverbod-tijdens-dodenherdenking

ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 8

Reacties uitgeschakeld voor Noten 8 t/m 10/Het KAN nog erger

Opgeslagen onder Divers

Noot 11/Het KAN nog erger

11]

NU.NL

VIER AANHOUDINGEN OP EN ROND DE DAM BIJ DODENHERDENKING

4 MEI 2024

https://www.nu.nl/binnenland/6311666/vier-aanhoudingen-op-en-rond-de-dam-bij-dodenherdenking.html

Tijdens de Nationale Dodenherdenking op de Dam zaterdagavond heeft de politie vier mensen aangehouden. Drie van hen zouden zijn opgepakt omdat ze tijdens de herdenking aandacht wilden vragen voor de politieke situatie in Oeganda. De stilte raakte niet verstoord.

Een 53-jarige man uit Amstelveen werd gearresteerd toen hij een spandoek wilde ontvouwen, meldt de politie. Vlak daarna werden een man en een vrouw met beiden de Oegandese nationaliteit opgepakt. Volgens de politie hoorden zij “vermoedelijk bij de man met het spandoek”. De arrestaties werden nog voor het stiltemoment verricht.

Willem Jebbink, de advocaat van de drie verdachten, zegt in een verklaring dat zijn cliënten nog vastzitten. Het drietal zou erop willen wijzen dat Nederland financiële steun geeft aan de Oegandese president Yoweri Museveni. De betogers vinden het hypocriet dat “de Nederlandse koning en premier tijdens de herdenking pretenderen dat een genocide zoals in de Tweede Wereldoorlog nooit meer zou kunnen voorkomen”.

Kort na het stiltemoment werd nog een aanhouding verricht. Een 24-jarige man uit Nijmegen zou via een livestream op TikTok uitingen hebben gedaan waardoor “het vermoeden bestond dat hij mogelijk voor een verstoring zou kunnen zorgen”, schrijft de politie. De man zit nog vast, laat een woordvoerder weten aan NU.nl.

Eerder op zaterdag werd al één verdachte aangehouden in verband met opruiing. Een 41-jarige man zou via sociale media opruiende uitingen hebben gedaan over Dodenherdenking. Na verhoor is hij op zaterdagavond weer vrijgelaten.

EINDE NU BERICHT

DIT OVER DE OEGANDESE PRESIDENT MUSEVENI

THE GUARDIAN

UGANDAN PRESIDENT SIGNS ANTI-LGBTQ+LAW WITH DEATH PENALTY

FOR SAME-SEX ACTS

29 MAY 2023

https://www.theguardian.com/global-development/2023/may/29/ugandan-president-yoweri-museveni-anti-lgbtq-bill-death-penalty

Global outcry over Museveni’s assent to draconian new anti-gay law, condemned as a ‘permission slip for hate and dehumanisation’

Uganda’s president, Yoweri Museveni, has signed into law the world’s harshest anti-LGBTQ+ bill, which allows the death penalty for homosexual acts.

The move immediately drew condemnation from many Ugandans as well as widespread international outrage. The UK government said it was appalled by the “deeply discriminatory” bill, which it said will “damage Uganda’s international reputation”.

US President Joe Biden decried the act as “shameful” and “tragic violation of universal human rights”. He said Washington was considering “sanctions and restriction of entry into the United States against anyone involved in serious human rights abuses” – a suggestion that Ugandan officials may face repercussions.

Early on Monday, the speaker of the Ugandan parliament, Anita Annet Among, released a statement on social media confirming Museveni had assented to the law first passed by MPs in March. It imposes the death penalty or life imprisonment for certain same-sex acts, up to 20 years in prison for “recruitment, promotion and funding” of same-sex “activities”, and anyone convicted of “attempted aggravated homosexuality” faces a 14-year sentence.

Described by the UN high commissioner for human rights, Volker Türk, as “shocking and discriminatory”, the bill was passed by all but two of 389 MPs on 21 March. Museveni had 30 days to either sign the legislation into law, return it to parliament for revisions or veto it. He sent it back to MPs in April, with a request for reconsideration. The bill would have still become law without the president’s assent if he returned it a second time.

Among tweeted on Monday morning: “The president … has assented to the Anti-Homosexuality Act. As the parliament of Uganda, we have answered the cries of our people. We have legislated to protect the sanctity of [the] family.

“We have stood strong to defend our culture and [the] aspirations of our people,” she said, thanking Museveni for his “steadfast action in the interest of Uganda”.

The speaker said MPs had withstood pressure from “bullies and doomsday conspiracy theorists” and called for courts to begin enforcing the new laws.

Martin Ssempa, one of the main backers of the bill, presented it as a victory against the US and Europe and suggested Uganda needed to push back against groups working to tackle HIV. He said: “The president has shown great courage to defy bullying of the Americans and Europeans. That bullying we shall not give you money. They intimidate and threaten you.”

In a joint statement, the heads of the Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria, UNAids and the US President’s Emergency Plan for Aids Relief (Pepfar) reacted with “deep concern” and said progress on tackling Aids and HIV was “now in grave jeopardy”.

“The stigma and discrimination associated with the passage of the act has already led to reduced access to prevention as well as treatment services. Trust, confidentiality and stigma-free engagement are essential for anyone seeking health care,” said the statement.

“LGBTQI+ people in Uganda increasingly fear for their safety and security, and people are being discouraged from seeking vital health services for fear of attack, punishment and further marginalisation,” added the statement, signed by Peter Sands, Winnie Byanyima and John Nkengasong.

There has been strong condemnation of Museveni. A statement from the UN read: “We are appalled that the draconian and discriminatory anti-gay bill is now law. It is a recipe for systematic violations of the rights of LGBT people and the wider population. It conflicts with the constitution and international treaties and requires urgent judicial review.”

Ashwanee Budoo-Scholtz, Africa deputy director for Human Rights Watch, said: “Museveni’s signing of the anti-homosexuality bill is a serious blow to the right to freedom of expression and association in Uganda, where instead of being restricted they ought to be strengthened.

“The law is discriminatory and is a step in the wrong direction for the protection of human rights for all people in the region.”

A 2014 anti-gay bill also prompted widespread international criticism and was later nullified by Uganda’s constitutional court on procedural grounds.

“President Museveni’s decision to sign the anti-homosexuality act 2023 into law is deeply concerning,” said Steven Kabuye, a human rights activist in Kampala. “This act violates basic human rights and sets a dangerous precedent for discrimination and persecution against the LGBTQ+ community in Uganda.

“As we have seen in the past, such laws can lead to increased violence, harassment and marginalisation of already vulnerable groups. It is important that we stand together in solidarity with the LGBTQ+ community in Uganda and around the world and fight against bigotry and hate.”

In February alone, 110 LGBTQ+ people in Uganda reported incidents including arrests, sexual violence, evictions and being forcibly stripped in public to the advocacy group Sexual Minorities Uganda (Smug). Transgender people were disproportionately affected, said the group.

“It is wishful thinking to assume a piece of bogus legislation will erase the existence of LGBTQI+ persons in Uganda!” tweeted Sarah Kasande, a Kampala-based lawyer and human rights activist.

“Queers are Ugandans, they belong to Uganda. No stupid law will ever change that!”

Edna Ninsiima, an editor and social critic, said: “We should all be concerned that our collective homophobia as a country has, once again, culminated in the state signing a permission slip for hate and dehumanisation.”

On 17 April, a court in the eastern town of Jinja denied bail to six people working for healthcare organisations who had been charged with “forming part of a criminal sexual network”. Ugandan police confirmed that it conducted forced anal examinations on the six and tested them for HIV.

Museveni claimed in March that his government was attempting to resist western efforts to “normalise” what he called “deviations”.

“The western countries should stop wasting the time of humanity by trying to impose their practices on other people,” he said.

Activists plan to petition the court to nullify the discriminatory legislation, “Of course, we are going to march to court and contest this draconian law in every way possible,” said Kabuye.

END

RAPPORT HUMAN RIGHTS WATCH

”I ONLY NEED JUSTICE”

UNLAWFUL DETENTION AND ABUSE IN UNAUTHORIZED PLACES OF DETENTION

IN UGANDA

22 MARCH 2022

https://www.hrw.org/report/2022/03/22/i-only-need-justice/unlawful-detention-and-abuse-unauthorized-places-detention

Summary

Many things were done to our lives, but we never got anything. They removed our nails. They beat us. Even our bones. We need to see those people who were doing those things to us taken to court. [We need them] to tell us why they are doing those bad things to our lives.
— A victim of abduction, detention and torture, March 2021

Since at least 2018, Ugandan security forces have unlawfully detained and tortured many people, including government critics and opposition supporters, often in unsanctioned or unauthorized places of detention. Some of these locations, somewhat ironically termed “safehouses,” are residential buildings converted by the authorities to be used for witness protection. In fact, they operate as makeshift detention centers under the authority of the Internal Security Organization (ISO), Uganda’s domestic intelligence body.

In August 2019, the Parliament’s House Committee on Human Rights opened an investigation into allegations that ISO officials had abducted and illegally detained more than 400 people in these safehouses and on an island in Lake Victoria, south of Kampala. On February 5, 2020, the committee released its report, concluding that the authorities, including ISO and other government agencies, were torturing, and abusing detainees in unsanctioned places of detention, notably safehouses, as well as in some legal detention centers. The committee called on the government and relevant agencies to conduct further investigations, but as of the time of this report no such investigations have taken place.

Unlawful detention, torture, and abuses continued with impunity, despite Uganda’s Constitution and other domestic laws prohibiting and criminalizing such acts, despite those acts being a violation of Uganda’s binding obligations under international human rights law, and despite the committee’s report and recommendations. During the two months leading up to and after Uganda’s January 14, 2021, general elections, less than a year after the parliamentary report was released, government security forces unlawfully detained, and forcibly disappeared government critics, opposition members, and peaceful protestors. While the authorities have released some detainees, the fate and whereabouts of many others is still unknown, leaving their families to continue to search for answers.

Based on in person and telephone interviews with 51 people, including 34 former detainees and witnesses, this report documents enforced disappearances, abductions, arbitrary arrests, unlawful detentions, torture, and ill-treatment by the Ugandan police, army, military intelligence, and ISO officials, mostly in unsanctioned places of detention. It covers detentions by ISO in 2018, 2019, as well as arbitrary arrests and detentions by security forces around the January 2021 general elections. It explains the enduring challenges victims and their families face, before and upon release, concerning their physical, mental, and economic well-being, and the obstacles they face in obtaining justice.

Human Rights Watch interviewed men and women who had been detained in a variety of locations, such as vehicles, an underground room in the parliament building, military barracks, residential houses converted into ISO-labelled safehouses, located on the outskirts of Kampala, and Lwamayuba island in Lake Victoria. Security forces forced the detainees held on Lwamayuba island to perform labor on a farm.

Victims told Human Rights Watch security officials flouted criminal procedure requirements and sometimes used deceptive means to arrest them, such as luring victims by pretending to be business partners or friends over the phone. Some civilians were held in military detention facilities and tried before military courts. In many of the cases documented in this report, armed men including police, soldiers, and men in plainclothes, accosted victims at their workplaces, homes, or on the streets and forced them, sometimes at gunpoint, into unmarked vehicles, usually Toyota Hiace vans, locally known as “Drones.”

Detainees were not allowed access to lawyers nor granted family visits and described undergoing torture or cruel, inhuman, or degrading treatment including beatings, shackling, injections with unknown substances, and the application of live electric currents to their bodies. Some former detainees, both men and women, survived rape and sexual violence, a form of torture, during their detention.

The police, military intelligence and internal security officials willfully ignored and disobeyed court orders to release detainees, including on some occasions by immediately rearresting persons released by court order, outside the courthouse or detention facilities.

Security officials accused detainees of politically motivated crimes, including high-profile killings, spying, and colluding with rivals of President Yoweri Museveni to oust him from office. In nearly all cases of unlawful detention documented by Human Rights Watch, officials stole and extorted money from the victims or their families during arrests or as a condition of their release. Several former safehouse detainees said that the then director of ISO, Frank “Kaka” Bagyenda, who was fired by President Yoweri Museveni in October 2020, played a central role in their abduction and detention, often personally interacted with detainees.

Ugandan law, as well as regional and international human rights and criminal law instruments, prohibit arbitrary arrest, unlawful detention, and torture. Uganda’s 1995 Constitution guarantees personal liberty and provides that an arrested or detained person should be held in a place authorized by law. Locations designated by law as places of detention are required to be published in the Uganda Gazette, where the government publishes official notices, so they are also known as a gazetted place of detention. The constitution further requires that detainees be brought to court within 48 hours of their arrest, are allowed to have their next-of-kin informed of their detention, and are allowed reasonable access to their next-of-kin, lawyers, and medical treatment. Detainees facing criminal charges have the right to bail.

In Uganda, torture is criminalized under the Prevention and Prohibition of Torture Act of 2012, and the Human Rights (Enforcement) Act of 2019 which provide that public officers who commit human rights violations will be held personally liable. To date, no individual has been convicted under either legislation.

Finally, other domestic laws dictate which entities are empowered to make arrests. Under criminal procedure, only police officers are authorized to conduct arrests without an order from a magistrate or a warrant. In addition, under the Security Organisations Act, it is a criminal offense for an ISO employee to arrest or detain anyone. Private persons may also transfer a person to a police officer for them to be arrested.

In March 2018, John Martin Okoth Ochola was appointed Inspector General of Police. Three months later, the military arrested his predecessor, Kale Kayihura, brought him before a military court, and charged him with failing to secure weapons issued to security forces, failing to supervise police officers, and abetting the kidnapping and forced repatriation of Rwandan refugees. In April, Okoth Ochola ordered that the Nalufenya detention facility be changed from a Special Forces Operations base to a regular police station as part of his reform of the police force following Kayihura’s sacking. This is significant because Nalufenya had a reputation as a place of torture and prolonged detention without trial. In May, Okoth Ochola temporarily disbanded the Flying Squad Unit, an elite unit of the police established in 2013 to counter armed robberies, but subsequently, implicated in multiple serious allegations of extortion and torture. 

On January 17, 2022, Human Rights Watch sent a summary of the findings of this report to the office of the president, the director of public prosecutions, the Uganda Human Rights Commission (UHRC), the inspector general of police, the house committee on human rights, the ministries for defence and security, and Frank Bagyenda, requesting a response. Copies of the letters are accessible as annexes to this report.

Human Rights Watch calls on the government of Uganda to immediately close all so-called safehouses and other unauthorized detention centers. The authorities should immediately release all detainees held in such places of detention or bring them promptly before a court to be charged with a cognizable offense. The court should release detainees on bail or if there are legal grounds and it is justified in the circumstances could remand a prisoner to the custody of the Uganda Prisons Service. The ISO, UPDF and other security agencies should immediately disclose the whereabouts of all those subjected to enforced disappearances.

The Office of the Director of Public Prosecutions and the UHRC should investigate all credible allegations including enforced disappearances, unlawful detention, and torture, as well as rape and other sexual violence. Those identified as responsible should be prosecuted in fair trials. The government should also ensure victims have access to remedies including compensation as well as medical and psychological care.

Regional and international partners of Uganda should urge the government to adhere to its human rights obligations, and close safehouses and other unauthorized places of detention, end unlawful detentions, and provide justice and remedies to victims and their families.

Glossary of Terms

CMI:                    Chieftaincy of Military Intelligence is a military intelligence agency

FDC:                    Forum for Democratic Change (FDC) is the main opposition party in Uganda

ISO:                    Internal Security Organization is Uganda’s domestic intelligence body responsible for internal security

JATT:                    Joint-Anti Terrorism Task Force is an ad hoc agency created after the enactment of the Anti-Terrorism Act in 2002. It draws its personnel from the armed forces, the police, and internal and external intelligence organizations.

NRM:                  National Resistance Movement is Uganda’s ruling political party

NUP:                   National Unity Platform formerly the National Unity, Reconciliation and Development Party (NURP), is a political party in Uganda led by Robert Kyagulanyi

UHRC:                Uganda Human Rights Commission was established under the Constitution of the Republic of Uganda to monitor the human rights situation in the country

UPDF:                 Uganda People’s Defense Force is the armed forces of Uganda

Recommendations

To the President of the Republic of Uganda

  • Issue public orders that all unauthorized places of detention be closed immediately.
  • Prohibit the Internal Security Organisation (ISO) from maintaining and operating unauthorized detention centers and the Uganda People’s Defense Force (UPDF) from arresting anyone or detaining people in such facilities.
  • Ensure the ISO and UPDF immediately release all detainees in their custody or immediately bring those held without charge before an independent court to be charged with a cognizable crime.
  • Instruct the directors of the ISO and UPDF to publish the names of all those in their respective custody, including their date or dates, location or locations, and grounds for detention.
  • Issue public orders to the ISO and UPDF to immediately stop carrying out detentions for which they have no legal basis.
  • Ensure all allegations of torture, ill-treatment, and other abuses by ISO and UPDF officials are promptly, transparently, and impartially investigated, and ensure all personnel involved in abuses are appropriately disciplined or prosecuted.
  • Ensure the findings of investigations into ISO and UPDF abuses are made public.
  • Ensure victims have access to remedies and reparations, including compensation, health and medical care, psychosocial support, and legal services.
  • Ensure free and confidential health and psychosocial services to survivors of sexual violence, including comprehensive post-rape medical care.
  • Pending the closure of all unauthorized detention centers, ensure independent human rights monitors have full access to detention centers, including those mentioned in this report, and allow them to visit without prior notification and to communicate privately with detainees.
  • Ensure the steps are taken to finalize Uganda’s ratification of the International Convention for the Protection of All Persons from Enforced Disappearance and the Optional Protocol to the Convention against Torture and other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment.

To the Director of the Internal Security Organisation and the Minister for Security

  • Immediately cease carrying out arrests or detentions as prohibited under the Security Organisations Act.
  • Close all ISO-run places of detention, and immediately and unconditionally release any detainees.
  • Ensure ISO personnel and members of ISO oversight mechanisms receive appropriate training in accordance with international human rights standards.
  • Grant independent human rights monitors and humanitarian agencies full access to all ISO places of detention and detainees, including without prior notification.

To the Uganda People’s Defense Force

  • Release civilian detainees who are held in unauthorized military detention centers.
  • Immediately cease the unlawful arrests, detention, rape, and torture of people in military detention centers.
  • Ensure no one is held in unauthorized detention centers.
  • Ensure all detainees enjoy full due process rights, including access to legal counsel, and are promptly brought before a prosecutor and a judge within the legally defined period of 48 hours.
  • Ensure all detainees have regular access to family, legal counsel, and medical care.
  • Suspend, pending investigations, members of the UPDF credibly implicated in serious human rights violations.
  • Discipline and ensure the prosecution of all UPDF personnel and commanders responsible for serious violations.
  • Grant access to independent human rights monitors and humanitarian agencies to all UPDF places of detention, gazetted or ungazetted, ensuring they have access to all detainees, including without prior notification.

To the Uganda Human Rights Commission

  • Publicly and privately advocate with the relevant authorities for the closure of ISO detention facilities and the release of all detainees.
  • Publicly and privately advocate for UPDF detainees to be afforded full due process rights, including access to legal counsel, and to be brought before a prosecutor and a judge within the legally defined period of 48 hours.
  • Undertake regular visits to ISO, UPDF, and any reported unauthorized detention facilities to monitor detention conditions; order the release of detainees held in unauthorized detention facilities; or ensure they are handed over to the police to be promptly brought before a judge to face charges.
  • Investigate allegations of enforced disappearances, unlawful detention, rape, and torture in ISO and UPDF facilities, including by undertaking visits to those places and confidentially interviewing detainees and former detainees.
  • Make publicly available, in a timely manner, the findings and targeted recommendations regarding allegations of enforced disappearances, unlawful detention, and torture.
  • Urgently hold tribunal sessions to consider complaints of arbitrary arrest, unlawful detention, and torture.

To the Office of the Director of Public Prosecutions

  • Direct the police to investigate all allegations of enforced disappearances, unlawful arrests and detentions, rape, sexual exploitation, and torture, even without an official complaint by victims or their families and prosecute those identified as responsible.

To the African Commission on Human and Peoples’ Rights

  • Call on the Ugandan authorities through an urgent letter of appeal to immediately implement the recommendations in this report, namely to urgently close ISO and UPDF places of detention; direct security forces to stop unlawful arrests, unlawful detentions, and torture and ill-treatment of detainees; and investigate and prosecute all allegations of abuse of detainees.
  • Request an invitation from the Ugandan government for the ACHPR Special Rapporteur on Uganda and the ACHPR Chairperson of the Working Group of the Committee for the Prevention Torture in Africa to carry out a fact-finding visit to investigate torture, rape, and arbitrary detentions in ISO and UPDF custody.
  • Prepare and make available the mission’s report with findings and recommendations regarding torture and arbitrary detentions in ISO and UPDF custody.
  • Call on the Ugandan authorities to conduct credible, effective, and impartial investigations into ISO abuses, including those documented in this report, make findings publicly available, and ensure all security forces responsible for abuses are held accountable.

To Uganda’s other International Partners, including the EU and its Members States, the United States, and the United Kingdom

  • Issue further, strong, coordinated messages, including at local and headquarter levels and at the UN Human Rights Council, urging the Ugandan government to ensure accountability for the human rights abuses documented in this report, implement the recommendations listed herein, and spell out consequences for bilateral relations in case of persistent failure to comply.
  • Consider the coordinated adoption of targeted sanctions against Frank “Kaka” Bagyenda.

Methodology

This report focuses on the detention of individuals by government security officials in unauthorized locations, including private buildings converted into places of detention called “safehouses,” and without being charged or brought before a court of law within the prescribed time, which is in violation of both Ugandan and international law.

The report is based on research undertaken between April 2019 and November 2021, during which Human Rights Watch interviewed 34 former detainees and witnesses of abductions in Uganda and Kenya. Researchers also interviewed 17 others, including government officials, members of parliament, opposition party members, diplomats, human rights activists, journalists, and representatives of non-governmental organizations (NGOs).

Interviews were conducted over the phone, and using secure messaging applications, as well as in person in Kampala, Uganda, in locations deemed private and secure by researchers and interviewees. Interviews were conducted in English and Luganda with the aid of interpreters as needed. Researchers explained to each interviewee the purpose of the interview, its voluntary nature, the way in which the information would be used, and the fact that no compensation would be provided.

Interviewees sometimes seemed distressed and emotional as they recounted their experiences. Researchers took care to avoid retraumatizing them, including by explaining the extent and line of questioning involved before the interview commenced and their right to stop at any point. Researchers also avoided interviewing, were possible, detainees immediately after their release, and those who may have been interviewed multiple times by other organizations, researchers, or journalists. Human Rights Watch referred interviewees to organizations providing psychosocial and healthcare support to victims of torture.

Many of the victims and witnesses who spoke to Human Rights Watch expressed fear of reprisals and retaliation by the state. Their names and other identifying information are therefore not included in the report. Details in some testimonies have been withheld to protect the identity of interviewees.

On January 17, 2022, Human Rights Watch sent a summary of the findings of this report to the office of the president; Jane Abodo, the director of public prosecutions; Mariam Wangadya, the chairperson of the Uganda Human Rights Commission (UHRC); Martin Okoth Ochola, the inspector general of police; Fox Odoi, the chairperson of the house committee on human rights; the spokesperson for the ministry of defense; Jim Muhwezi, the minister for security; as well as former ISO director Frank Bagyenda, requesting a response. Copies of the letters are available as annexes to this report.

I. Background

Political Context

Shortly after President Yoweri Museveni came to power through a military coup in 1986, he suspended all political party activities and established an interim government that lasted nine years. General elections were then held in 1996 and 2001 under a one-party system, and Museveni won both elections.[1]

In June 2005, parliamentarians voted to remove the two-term presidential term limits set in Uganda’s 1995 Constitution, allowing Museveni to run for president again.[2] The next month, following a referendum in which Ugandans voted to restore a multiparty political system, political parties, including Museveni’s National Resistance Movement (NRM) as well as opposition parties, were able to participate in the 2006 elections.[3] Museveni won that and subsequent presidential elections, defeating his closest rival, Kizza Besigye of the Forum for Democratic Change (FDC), in 2006, 2011, and 2015.[4]

In 2017, the Ugandan Parliament also voted to remove the constitutional 75-year age limit for presidential candidates. This allowed Museveni, 73 at the time, to run for office yet again in 2021 and in all future elections. The constitutional amendment process was marred by allegations of widespread repression and intimidation of the opposition, including then independent parliamentarian Robert Kyagulanyi, who opposed the constitutional amendment during the debates.[5]

The two months leading up to and after Uganda’s January 14, 2021, general elections were similarly characterized by widespread violence and human rights abuses, including the enforced disappearances and unlawful detentions of government critics, opposition members, and protestors.[6] After election campaigns began in November 2020, security forces arrested opposition supporters and leaders, including two presidential candidates, Patrick Amuriat of the FDC and Kyagulanyi, now of the National Unity Platform (NUP), and at least 177 people, according to the government.[7] On November 18 and 19, security forces used deadly force to clamp down on protesters demanding Kyagulanyi’s release, resulting in at least 54 deaths.[8] Human Rights Watch found that some of the people currently reported missing by their family members had been arrested in relation to these protests.

On December 30, police and military personnel again arrested Kyagulanyi and at least 126 others ahead of a rally in Kalangala district, Central Uganda. Although Kyagulanyi was released later that day, the 126 remained in police and military detention until between January and June 2021, when they were released by a court order. [9]

On January 16, 2021, the Ugandan Electoral Commission declared Museveni, 76, the winner for his sixth term as president. His political party, the NRM, won 336 of the 529 seats in Parliament.[10]

Parliamentary Investigation into Safehouses and Related Abuses

On July 31, 2019, armed men abducted lawyer Patrick Mugisha outside his office in Kampala, the Ugandan capital. Mugisha’s abduction and subsequent detention sparked increased interest by parliamentarians in the issue of unlawful detentions and safehouses.

On August 15, approximately two weeks after Mugisha’s abduction, parliamentarian Abdulatif Sebaggala, representing Kampala’s Kawempe North division, told Parliament that a former detainee had informed him that the ISO was illegally detaining more than 400 people on Lwamayuba island in Lake Victoria in Kalangala district, Central region, also known as the Ssesse islands.[11] Kalangala is an archipelago of 84 islands in the northwestern part of Lake Victoria. Another parliamentarian, Kassiano Wadri, also said one of his constituents in Arua town, Jamilla Asha Atim, and four others had been illegally detained and tortured at an ISO-run safehouse in Kyengera on the outskirts of Kampala. The speaker of parliament, Rebecca Kadaga, then directed the House Committee on Human Rights Committee to investigate these allegations.[12]

The committee interviewed 11 former detainees who had been detained by security officials in ISO-operated places of detention in residential areas in Kabowa, Kawempe, Kireka, Kololo, Makindye, Nakasero, and Nalukolongo neighborhoods of Kampala, and in other towns across the country including Kyengera, Goma Mukono, Mityana, Nalufenya police detention facility in Jinja town; and on Lwamayuba island in Kalangala district.[13]

Ten other witnesses also told the committee that in 2018, armed men in plainclothes had arrested their relatives, who remain unaccounted for. Parliament also received reports from the Uganda Human Rights Commission (UHRC) about the existence of safehouses.[14]

However, the committee faced challenges in gathering information about safehouses and security forces’ practices. When then-Minister of Security, Elly Tumwine, testified before the committee, he acknowledged that the government was operating safehouses, but he said they were being used to coordinate intelligence gathering, protect witnesses, and to surveil “hardcore criminals.” He also blocked the committee from accessing any safehouse or interviewing detainees, and withheld information about the locations of other suspected safehouses. Frank Bagyenda, then the head of the ISO, failed to appear despite being summoned by the committee.[15]

The pressure mounted nonetheless, and apparently in response to the committee hearing, on September 9, 2019, security forces dropped off at different locations across Kampala, 90 of the people who had been detained on Lwamayuba Island in Kalangala district. Former Kalangala detainees told Human Rights Watch they believed they were released due to the increased public attention to the issue of safehouses and arbitrary detentions.[16]

On February 5, 2020, the parliamentary committee released its findings, concluding that the authorities were operating safehouses and torturing and abusing detainees with impunity and called on the UHRC to conduct further investigations and submit a report to Parliament.[17]

On December 14, 2021, the UHRC published its 2019 and 2020 annual reports, reporting its findings and recommendations on safehouses and enforced disappearances during the 2021 elections, detailed in section V below.[18]

Timeline of Key Events

March 17, 2017: Unknown assailants on motorcycles shoot and kill police spokesman, Andrew Felix Kaweesi, as well as two policemen, Erau Kenneth and Mambewa Godfrey, in Kampala.[19]

April 27, 2018: As part of police reform efforts, Inspector General of Police, Martin Okoth Ochola, redesignates the Special Forces Operations base detention facility in Nalufenya, Jinja, as a standard police station.[20]

September 8, 2018: Unknown gunmen shoot and kill a policeman, Muhammad Kirumira, and his friend, Resty Mbabazi Nnalinya, in Bulenga village, Wakiso district.[21]

July 31, 2019: Gunmen abduct lawyer, Patrick Mugisha, outside his law chambers in Kabalagala neighborhood, Kampala.[22]

August 2, 2019: A High Court judge orders the government and security forces to produce Mugisha following a habeas corpus application filed by his colleagues.[23]

August 5, 2019: Mugisha resurfaces in Kampala and tells the media that the ISO arrested and detained him in a safehouse.[24]

August 15, 2019: Speaker of Parliament Rebecca Kadaga directs the House Committee on Human Rights to investigate allegations that the government is operating safehouses in Kalangala district and Kyengera town, based on submissions by parliamentarians Abdulatif Sebaggala and Kassiano Wadri containing allegations of abductions, torture and detention by ISO officials in safehouses across the country.[25]

August 28, 2019: Minister of Security Elly Tumwine appears before the House Committee but declines to reveal to the committee the locations of safehouses used by the government.[26]

September 9, 2019: ISO releases, on Entebbe Road in Kampala, 90 detainees, who had been held on an island in Kalangala district.[27]

February 5, 2020: Parliament’s House Committee on Human Rights releases its findings from the August 2019 investigation, concluding that the authorities were still operating safehouses as well as torturing and abusing detainees.[28]

July 9, 2020: Local media reports that military intelligence operatives raided two ISO safehouses in Kyengera town and Kisaasi neighborhood, Kampala, and arrested the soldiers guarding them.[29]

October 8, 2020: President Museveni fires Frank “Kaka” Bagyenda head of ISO, but days later, asks Parliament to approve Bagyenda as Uganda’s ambassador to Angola.[30] In November, Parliament does not approve Bagyenda’s appointment after he fails to appear before its appointments’ committee.[31]

November 18, 2020: Security forces arrest opposition presidential candidate Robert Kyagulanyi, popularly known as Bobi Wine, in Luuka district, Eastern region, before a planned campaign rally.[32]

November 18 to 19, 2020: The authorities use teargas and live bullets to respond to protests against Kyagulanyi’s arrest in Kampala and elsewhere, killing at least 54 people.[33]

December 30, 2020: Police arrest Kyagulanyi and at least 126 people, including his supporters, ahead of a campaign rally on an island in Kalangala district.[34]

January 14, 2021: Uganda holds general elections following weeks of widespread violence and human rights abuses, largely by state agents, and the government’s total shutdown of the internet.[35]

January 16, 2021: Uganda’s Electoral Commission declares the incumbent Museveni the winner for his sixth term as president.[36]

February 24, 2021: Speaker of Parliament Kadaga tasks Minister of Internal Affairs Jeje Odongo to present a list of Ugandans kidnapped by security forces to Parliament.[37]

March 4, 2021: Minister Odongo presents Parliament with the names of 177 Ugandans who were arrested during or after the January elections and have been in detention since then.[38]

March 7, 2021: Amid public outcry about the election-related disappearances, President Museveni sends a letter to the Daily Monitor stating that the Special Forces Command, a unit of the Ugandan army, are holding 51 people for “treasonable acts of elements of the opposition.”[39]

March 24, 2021: Security forces release across the country, 61 victims of enforced disappearances, who had been disappeared for over two months.[40]

II. Unlawful Arrests, Detention and Abuses in ISO Safehouses

We heard of 16, 17, 18 and 24-year-olds [being detained]. So the safe house is not a good place. They don’t spare a woman or a man. All people were tortured. Life has not been easy from day one I was in the safe house till I was getting out. My health is still not okay. Sometimes I pray to God. I need to get back my job.
— A woman detained in a safehouse by ISO in 2019[41]

Abductions by ISO

Victims told Human Rights Watch that security officials flouted criminal procedure requirements and sometimes used deceptive means to arrest them. In most cases, men dressed in plain clothes confronted victims at their workplaces or homes and forced them at gunpoint into waiting unmarked vehicles.

James Mulira, a lawyer based in Mukono town, 10 kilometers outside Kampala, told Human Rights Watch that he received a call in July 2019, from a man who identified himself as a former client and so he agreed to meet the caller at his office. That July morning, Mulira met the man, who arrived with three others, to his office’s boardroom. Then the men pulled out guns and dragged him to a waiting white pickup truck. He saw more guns and army uniforms on the car seats. They drove off in a convoy of at least two other cars to an ISO safehouse in Kyengera where he was detained for six days.[42]

Like Mulira, lawyer Patrick Mugisha said he received a call from someone he thought was a prospective client, whom he agreed to meet at his Kampala office on July 31, 2019. Three people came, and as soon as the meeting began, one of them accused Mugisha of representing “fraudsters” and demanded he goes with them to the State House in Kampala’s Nakasero neighborhood to resolve the issue. Mugisha said, “I told them I would not participate. I should be given the agenda of the meeting and given a choice of when and what time.” When he escorted the men outside, they seized and bundled him into a waiting car with two other men armed with guns inside. The men then made Mugisha speak on the phone to a man they said was the ISO director general before driving him through Kampala to a safehouse in Kyengera.[43]

In other instances, men in military uniforms carried out the arrests. On December 5, 2018, 30 uniformed men, including the village chairman, arrived at the home of Matthew K. in Lusanja village, on the outskirts of Kampala. They demanded his national ID card before beating him with batons. The men accused Mathew K. of receiving money from the Rwandan government to deploy spies in Uganda. They blindfolded and put him in a vehicle before driving him to a safehouse in Kyengera.[44]

Description of Safehouses

Human Rights Watch interviewed 10 people who had been detained between 2018 and 2019 in makeshift detention centers operated by the ISO, notoriously known as safehouses, and later, on an island in Lake Victoria guarded by ISO officials. The former detainees recounted frequent physical abuses, including beatings, shackling, rapes, injections with unknown substances, and electrocutions, as well as a lack of access to lawyers or family.

According to several witnesses, Bagyenda, a former military officer, who was the ISO director general between January 2017 and October 2020, played a central role in the abduction and detention of several victims, often personally interacting with detainees, meeting with them in his office and where they were being held, and speaking to them on the phone.[45]

Eight of the former detainees told Human Rights Watch that they were detained in one of two safehouses operated by the ISO on Masaka Road in Kyengera town known as “Base One.”

Victims detained in “Base One” described being driven to a “very nice house” in a large compound, surrounded by a tall wall that prevented people inside from seeing outside and with barbed wire at the top.[46] At the gate, guards sometimes asked the arresting officials to present documentation about the arrestee.[47]

Inside the compound, victims observed parked vehicles, green military tents, and patrolling soldiers, resembling military barracks.[48]

I saw this military tent and a pickup, which had the same number plate as those for State House [the president’s office]. It was just three tents and two State House pickups and three other vehicles, [full of] of victims just like me, but I didn’t know that when I was entering there. I thought it was someone’s home.[49]

On entering the compound, the officials led the detainees to a reception area, in what appeared to be the living room, where an officer sat at a table.[50] Multiple victims reported that they were given a form which had the words “Safehouse,” and “Base One” on it as well as “Special Guest,” with sections for personal details which the officer or the detainee filled out.[51] “I filled my name and next of kin, my kids’ names, and where they can bury me when I die,” said one former detainee.[52] The officers then made the victims hand over their personal effects and undress to their underwear before assigning them areas to sleep. [53]

Many Kyengera detainees interviewed by Human Rights Watch said that on separate occasions during their detention, they were chained, blindfolded, and transferred without being told where they were going. At first, they were taken from the safehouse by bus, and then later, by a boat to an island on Kalangala district, which they later learned was called Lwamayuba.[54]

Accusations Against Victims

Most of the detainees told Human Rights Watch that security officials accused them of politically motivated crimes, including allegedly spying for Rwanda and involvement in the high-profile assassinations of policemen, Andrew Felix Kaweesi in March 2017 and Muhammad Kirumira in September 2018.[55] A former safehouse detainee accused of the latter said, “When they took me, they started beating me to [make me] accept that I am working with [Rwandan President Paul] Kagame and [former Inspector General of Police Kale] Kayihura to remove Museveni.”[56]

Other former detainees informed Human Rights Watch that they were accused of ordinary crimes. One detainee said that his abductors accused him of burning down a school.[57] Another detainee said some people told him that they had been arrested for stealing boda bodas (motorcycle taxis) or refusing to sell land that a “big man” wants. The same detainee said he met foreigners in detention who had been accused of crimes too. These included Somali students accused of wanting to bomb Kampala; an Italian of Belgian origin; and a Tanzanian. He said:

The Somalis were arrested on 3rd June, but when I spoke to them, they said they were students in Kampala University… they were just walking around [Kampala]. They had nothing on them. [The ISO officials accused them of] wanting to bomb [Kampala]. [Another] One was an Italian of Belgian origin. He was a supervisor on a certain project and his boss disappeared with money. And he was arrested and detained there. There were some Tanzanians who came to shop, he was arrested [and accused] that he stole a laptop. [58]

Torture and Ill-Treatment

Most of the victims interviewed by Human Rights Watch said they had experienced torture, cruel, inhuman, or degrading treatment, including incidents of sexual violence during their detention. ISO officers and guards used several methods to torture victims, including shackling, beating, electrocuting, and injecting unknown substances, often as a means of making detainees confess to the accusations leveled against them.

Detainees said they were frequently shackled. All the former safehouse detainees who spoke to Human Rights Watch described a torture technique called “Rambo,” which one of them noted was a welcome ritual of sorts to safehouses for most detainees.[59] The technique consists of detainees being handcuffed and hung from the ceiling for 12-hour intervals, with chains around their necks, waists, and knees. At 6 a.m. and 6 p.m. daily, the guards would remove hung victims and replace them with new detainees.[60]

Detainees were also shackled in other ways. According to one former detainee:

I saw people kept chained [together] day and night.… They have slightly long chains, and they lock it on a leg and lock it on another person, so they can only move with each other. I saw once, when a foreigner became violent, they handcuffed him to the door, both arms on the door, for some hours.[61]

Another victim said guards applied electric currents to him. “There is a chamber, a place of torture,” he said. “Something of electricity, they started putting it on my nipples.” He said he still has headaches as a result of the shocks.[62]

Prince Africa Evans Bright Gabula told Human Rights Watch he was injected with an unknown substance in 2019 during his detention at ISO’s Base One, which he believes has since affected his ability to walk. “Right now, I cannot even walk,” he said. “They were giving me a slow killing poison. I am now limp. I feel a lot of pain in my limbs on my right side.”[63]

In addition to the physical violence, victims were detained in poor conditions. One victim said there were only buckets to urinate and defecate in.[64] Former detainees told Human Rights Watch about two victims who had to sleep on the floor and another in a plastic chair.[65] While in the living room, detainees could hear the voices of people in other parts of the house and sometimes the sound of crying.[66]

Sexual Violence

Some formerly detained men and women told Human Rights Watch they had been sexually assaulted or tortured by guards while detained in a safehouse.

Rachel N. told Human Rights Watch that three men and one woman abducted her in 2019, while she was in the early stages of pregnancy. Her captors drove her to Base One in Kyengera where they detained her for six months. At Base One, she told Human Rights Watch that an officer called Charles Opoka raped her twice and beat her with shoes, causing her to miscarry and bleed severely. While she was detained, Rachel N. kept the pregnancy tissue (fetus, placenta, and pregnancy membranes) in a black plastic bag and was given painkillers only when the officers noticed she was still bleeding and had begun to smell. They took her to a hospital in Kitante, Kampala, three weeks later. She said that due to the severity of her condition, the doctors at the hospital had to remove her uterus (hysterectomy), and now she is no longer able to get pregnant.[67] After the officers returned her to the safehouse they subjected her to further torture:

They gave me a lot of drugs to take, but things were not improved. My mind was tortured. I was tied up—they called it “Rambo”—I was crucified. I was in pain. They poured water on me, and they tied me on my belly. I started crying. I stayed there for 12 hours. I was removed at 1am in the night. [My body] was swelling before I was taken inside.[68]

Prince Gabula told Human Rights Watch that he observed the sexual exploitation of detained women by the guards while he was detained in Base One:

Those women who want to bathe are forced into sex without condoms. You see it when a man takes a woman and takes her into a toilet. If a guard takes her into a private place, what do you expect to take place?[69]

ISO officials at Base One also tied bricks to the genitals of male detainees. A male former detainee said ISO officials chained him and hung a brick from his testicles in December 2018.[70] Another detainee witnessed another man being subjected to similar torture:

They brought in one man and tied bricks to his penis because he had refused to give them the PIN to his ATM [bank card]I pleaded with them because the man was in a lot of pain, and I told him to do as they had ordered him. When he complied, they removed the bricks from his penis.[71]

Theft and Extortion

In almost all the cases of ISO safehouse detentions documented by Human Rights Watch, officials stole and extorted money from the victims or their families, either during the arrests or as a condition of their release.

An officer asked the wife of one detainee to send 6.5 million Ugandan shillings ($1,480) to help secure his release. Her husband, now released, said:

The person who defrauded my wife was an officer in the system who seemed to have information…. All the pictures they sent to her were of me arriving at the ISO. [This means] they were inside ISO. Afterward, when they released me, I tried to follow up on the telephone number they used to call her, but the number was not registered. We tried to call it, but it was off [disconnected].[72]

Michael H. told Human Rights Watch that officers began extorting money from him while he was detained in Base One. They demanded his ATM card and PIN number, which they used to withdraw 1 million Ugandan shillings ($284) from his bank account. On a second occasion, when his ATM card failed to work, the officers took him from the safehouse to a bank branch in Kyengera where, according to Michael H, a bank official spoke to the uniformed officers—not to Michael H —and illegally gave them access to his money without his consent, which is prohibited by Uganda’s central bank.[73]

Former ISO detainee Matthew K. said when armed men abducted him from his home in 2018, they searched his house, took $20,000 and 3 million Ugandan shillings (about $853) of business funds he had at home, and destroyed his furniture. [74]

Forced Labor

Former detainees on Lwamayuba Island, Lake Victoria, told Human Rights Watch that the ISO guards routinely beat detainees, accused them of various crimes, demanded they confess, and forced them to sleep outdoors with limited shelter.[75] The detainees were forced to wear yellow prison uniforms and work on farms. If they refused to do the work, they were beaten.

Around July 2019, the detainees began protesting their detention, refusing to eat or enter the sleeping area.[76]

The situation was bad all over, [so we started] striking. We said no, if you want to kill us, kill us. There is some small boat we used to drive [paddle] with our hands. We said we are going to start jumping into the lake. Anyone who will survive will reach the nearest place and will raise the complaint. People will come and get our bodies.[77]

After their strike failed, the detainees, using a phone smuggled through fishermen working on the island contacted journalist Tamale Mirundi, parliamentarian Sebaggala, and others to alert them about their detention. Subsequently, Sebaggala addressed Parliament about their plight.[78] When the guards learned about this media coverage, they severely beat the detainees in a bid to identify who leaked the information.[79]

After this incident, two high-ranking ISO officials went to the island to appease the detainees. Bagyenda personally visited the island, spoke to the detainees, and promised they would receive medical treatment and be released in groups.[80]

On September 9, 2019, as the House Committee on Human Rights conducted its investigation into ISO safehouses, the guards ferried 90 people to the mainland and then bussed and dumped them on Entebbe Road in Kampala. Two former detainees told Human Rights Watch that the guards gave each released detainees a small sum—between 10,000 to 20,000 Ugandan shillings (US$2.84 to US$5.68)—to return home from Entebbe Road.[81]

III. Unlawful Detentions during the 2021 Election Campaigns

We cannot get justice in Uganda. Exposing what people are passing through is a red card to prison. A red card of being tortured. For example, when you are covering opposition side, then you are bad. But those covering the government side, the government gives them protection.
— Journalist and former detainee, October 25, 2021[82]

Just before noon on November 18, 2020, two months ahead of Uganda’s general elections, security forces arrested NUP’s presidential candidate Robert Kyagulanyi and several of his supporters and journalists in Luuka district, Eastern Uganda, and detained them at the Nalufenya police station in Jinja. Later that day, the police said Kyagulanyi had been arrested for breaching Covid-19 regulations by mobilizing large crowds for a planned campaign rally.[83]

As news spread about Kyagulanyi’s arrest, widespread and violent protests occurred on November 18 and 19 in Kampala and across the country. The authorities responded with teargas and live bullets, killing at least 54 people, according to the government, as well as numerous injuries.[84]

Human Rights Watch found that for several weeks following these protests, security forces carried out a spate of abductions and arrests of opposition supporters, government critics, and others for allegedly participating in the protests. Armed men, including police, soldiers, and men in plainclothes, took people from the streets, their homes, or their workplaces and transported them in unmarked Toyota Hiace vans, locally known as “Drones.”[85] Family members of missing abductees told Human Rights Watch that they have received little to no information about the whereabouts of their loved ones. During this period, the Ugandan military also arbitrarily arrested and detained opposition supporters in military facilities.

Following media reports of ongoing abductions of opposition members and government critics by suspected state agents, on February 24, 2021, Speaker of Parliament, Kadaga, directed Minister of Internal Affairs, Odongo, to present to Parliament a list of people in detention.[86] On March 4, 2021, Odongo presented a list to Parliament of 177 people in military detention who had been arrested between November 18, 2020 and February 8, 2021, for allegedly participating in the November 18 and 19 “riots,” “possession of military stores,” and “planning post-election violence.”[87]

The number of detainees may be much higher, however. According to the NUP, 423 of its members and supporters were still missing, although 41 had been released as of March 5. Amid the public outcry, on March 7, in a public letter to the media, President Museveni said 51 people were being held by the Ugandan army’s Special Forces Command for “treasonable acts of elements of the opposition.”[88]

Abductions and Torture by Unidentified Men in ‘Drones’ Vehicles

Human Rights Watch documented two cases of people who were abducted for participating in the protests or for supporting the opposition, but they were later released. Former detainees told Human Rights Watch that their captors tortured them using sadistic methods, described below.

Abduction and Torture of Ronald SegawaAbout a week after the January 14, 2021, elections, three armed men in plainclothes grabbed and forced Ronald Segawa into a white “Drone” in Kawempe, a neighborhood on the outskirts of Kampala. Inside the vehicle, the men chained Segawa to a metal bar and showed him a video that he had made weeks before encouraging people to vote for Kyagulanyi. The men then drove Segawa to an unknown location while beating him with the gun butts inside the vehicle. Eventually, they took him to a large hall-like building where approximately seven other people were detained. He witnessed visible signs of abuse on the bodies of the other detainees:“It looked to me that they had spent some time there. Their appearance was so devastating,” said Segawa, “Their nails had been plucked out. They had been burned with flat irons. They looked very terrible. My only prayer by then was for me to survive and go back uninjured.”In the room, the men removed two of Segawa’s fingernails, broke one of his fingers, burned him with an iron, and pulled on his tongue. He lost consciousness at some point and woke up days later in Mulago hospital in Kampala.Segawa’s relatives reported him missing on January 29. According to the media, Segawa was found unconscious but alive on February 8 at Mulago hospital. The next day, Kyagulanyi tweeted pictures of Segawa’s scars, taken when he visited Segawa at Mulago hospital, saying that Segawa had been burned, electrocuted, and had his fingernails pulled out, allegedly for campaigning for Kyagulanyi.

i. Mukono District Arrests

Between December 21 and 23, 2020, men from a “commando unit” rounded up at least 17 people in Mukono district, which neighbors Kampala, allegedly for supporting Abdallah Kiwanuka, an opposition parliamentary candidate, and detained them for at least three weeks in a building at an unknown location. The commando unit released the detainees in a sporadic manner, dropping them off across the country, over the course of a few weeks.

On January 11, 2021, Kiwanuka filed a habeas corpus application on behalf of four of the 17 abducted men: Musa Kagimu, Muhamad Kanata, Julius Kiberu, and Musa Male, Kiwanuka’s brother. On February 4, the High Court directed the Inspector General of Police to produce the four men.[89] On the same day, Odongo acknowledged to Parliament that the four had been kidnapped.[90] However, the men were not produced in court.[91]

On January 27, then Minister of Internal Affairs, Odongo, told the media that police were investigating allegations that Ronald Kibuule, the incumbent Member of Parliament for Mukono North county and Minister for Water Resources at that time, was involved in the enforced disappearances. Odongo also said the police had arrested suspects.[92]

During a televised speech on February 13, President Museveni listed the names of 17 people, including two of the four men, whom he said had been arrested by a “commando” unit of the UPDF in Mukono but then released. He dismissed allegations that the men had been forcibly disappeared, saying that “it can’t happen” under the ruling party (the NRM).[93] While Kagimu, Kiberu, and Male resurfaced, Muhammad and Yuda Ssempijja, who was also abducted during the Mukono arrests, remain unaccounted for at time of writing.[94]

Keith S. and Musa Male described to Human Rights Watch similar experiences of being abducted by these soldiers, who accused them of being NUP supporters, took them to an unmarked house, interrogated, tortured, transferred, and then released them.

Keith S. described how on December 21, 2020, as he sat down to eat his evening meal at a trading center in Mukono, two men in plainclothes approached him and forced him at gunpoint toward a waiting “Drone” in which there were already several other detainees. When Keith S. resisted, one of the men hit him in the ribs with a gun. Once inside the vehicle, the men blindfolded him with his own shirt. “After the blindfolding, they started beating us seriously without telling us why,” he said. The men then accused those they had detained of removing parliamentarian Kibuule’s campaign posters and replacing them with posters of Kiwanuka. [95]

The day after Keith S. abduction, about 20 masked soldiers in black uniforms, who arrived in two white “Drones” without license plates, approached Musa Male’s home in Mukono, at about 7 p.m. First, the soldiers used a gun to break the window of a car outside the house in which his brother, Abdallah Kiwanuka was sitting. The soldiers dragged Kiwanuka from the vehicle and started beating him.[96] When they located Male inside his home, they beat and dragged him outside to the two waiting vehicles. Once inside the vehicle, they beat him with a hammer, kicked and punched him, and blindfolded him with his shirt. The officers refused to let Male sit on the seat; instead, they restrained him on the floor while driving around for about six hours. Throughout the drive, the soldiers beat and stepped on Male, and also picked up other people in the area. Male believes he was abducted because of his WhatsApp and Facebook posts supporting opposition candidates.[97]

Both Keith S. and Male were finally taken to a building where still blindfolded, they were further tortured. When they arrived, the armed officers made Keith S. and Male sit shirtless in the rain and beat them with wires and batons. Then, they took them inside a building where the beatings continued.[98]

Keith S. was handcuffed overnight. The next day, his handcuffs were removed, and he was tied with a rope, and continued to be beaten as he was being accused of removing Kibuule’s posters.[99]

The soldiers interrogated the detainees about candidates they were supporting in the upcoming parliamentary and presidential elections. The soldiers tortured the detainees by beating them with batons and hammers and using pliers to pinch their skin.[100]

Keith S. lied about his and Kyagulanyi’s ethnicity to avoid further abuse having heard the soldiers beat ethnic Ganda people.[101]

While Male was detained, the men interrogating him about Kyagulanyi, accused him of being paid to protest and “burn roads” during the election period to undermine the government. Male and the other detainees were held in complete darkness, leaving them unable to see. During his detention, Male said his abductors beat him severely, and at one point they removed two of his toenails. “They kick you; they beat you,” he said. “They tell you to lie down, put [your legs] straight in front, then someone just comes and starts stepping on your leg.”[102]

Male described the response of the men guarding them when he asked why he and the others had not been taken to court:

They said, “You have no human rights.” If there are orders like “you have to be killed,” then we have to kill you.” They told us that they are the ones who are the lawyers and the policemen and the judges. “You don’t have any rights here—that’s why you weren’t taken to the court.”[103]

Some days later, the detainees were separated into different rooms. Some of the detainees were taken to a large room in the same building, where up to 200 people, including women, were detained together.[104] In the larger room, where Keith S. was taken, the torture intensified around January 9, and the detainees were forced to spend the night awake and standing.[105]

They told us we shouldn’t sleep because the Americans are coming to attack Uganda, so we should stand to protect the country. When they saw that someone was about to collapse, they brought bedbugs and poured them on the floor in the room so we would not sleep.[106]

On January 12, Keith S. and Male said they were transferred to different locations, possibly in a different house.[107] At Keith S.’s new destination, the detaining authorities provided medical care and doctors tended to detainees’ wounds.[108]

Over several weeks, the men would call out names of detainees from a book, then take them to a separate room.[109]

On the night of February 7, an officer called out five names, including Keith S.’s, took those people, and drove them blindfolded to a sugarcane plantation on the outskirts of Kampala. They were dumped in different locations on the plantation.[110]

On February 12, some men drove Male and six others around for several hours before dropping them on another sugarcane plantation in Nama subcounty, Mukono district, about 18 kilometers from Kampala.[111]

Enforced Disappearances

Under international law, an enforced disappearance occurs when a person is deprived of their liberty by state actors or by persons acting with the authorization, support, or acquiescence of the state, followed by a refusal to acknowledge the act or the whereabouts or fate of the detained person.[112] Human Rights Watch interviewed family members of and witnesses to the abductions and enforced disappearances of eight people during the election period. Their whereabouts remain unknown at time of writing.

At about noon on November 21, 2020, six armed men in plainclothes in a white “Drone” approached John Ddamulira’s spare parts shop at Kisekka Market, Kampala, to take Ddamulira, whose shop was located in the area where the protests happened, into custody. When they noticed his son, Alvin, who worked at the shop, and three customers watching, they handcuffed the four witnesses and began beating them with sticks and guns. The men blindfolded and then drove all five around in a “Drone” for several hours while beating them. Eventually, that night, the men stopped at an unmarked building where they beat John Ddamulira some more.[113]

Later, while they were still blindfolded, one of their captors told them: “You people from Kisekka Market—stop rioting. The president is not happy about what you are doing.” At about 1 a.m. the following day, the abductors dumped Alvin and the three customers in Bweyogerere, 12 kilometers from Kisekka market. However, Ddamulira has neither been released, charged in court, nor heard from since.[114]

On November 22, 2020, Kampala metropolitan police spokesman, Patrick Onyango, confirmed that police had arrested Ddamulira, but he did not disclose his location. He told the Daily Monitor: “It is true, [John Ddamulira] is one of the people we arrested, but I cannot tell you where he and others are detained now. We did not torture any person. As an institution, torture is prohibited as a form of interrogation.”[115]

On November 20, 2020, at about 4 a.m., men in black police uniforms broke into the home of Shadia Nakaweesi and her husband, Hassan Mubiru, in Kawaala neighborhood, Kampala. According to her, they were looking for her husband:

Instead of knocking, they just broke in and entered. They found him, started beating him, and took him outside. After that, they entered and asked me, “Where is his gun? Where did he take it?” We just replied, “He has no gun.” But they didn’t listen.[116]

The police demanded that she close the door and that they hand over their phones, so Nakaweesi gave the police Mubiro’s phone. Then, they took Mubiro and drove him away in a black “Drone.” Nakaweesi explained that when she tried to report her husband missing at a nearby police station, the officers refused to accept the complaint. Mubiro’s whereabouts remain unknown at time of writing.[117]
 

On November 24, 2020, Rose Nakayiza heard from a friend that men in black uniforms had taken her husband, Rashid Kalunda, 32, and two others—Fred Jingo and Sunday Mwange—in a “Drone” from Owino market in Kampala, where all three worked. Nakayiza did not know why he was taken and has since then been unable to locate her husband in several police stations or the military intelligence office.[118]

Unlawful Arrests and Detention of Opposition Supporters, Journalists

During the elections period, police and soldiers from the Ugandan army arrested and detained opposition members with little regard for due process. Human Rights Watch interviewed seven persons previously detained by the military, who recounted having little access to family members or lawyers. Instead, authorities ignored the constitutional right to bail and held people in detention even after court decisions granting bail.

On December 30, 2020, police and soldiers arrested presidential candidate, Kyagulanyi, and at least 126 people, including journalists, passersby and supporters who had accompanied him to a rally on Bugala island, Kalangala.

Around 1 p.m. the same day, the security forces set up a roadblock in anticipation of a convoy of NUP vehicles. When the convoy stopped at the roadblock, the officials blocked the convoy by approaching from behind and began to arrest passengers, beat them with wire sticks and gun butts, and confiscate their possessions, including phones, money, and cameras.[119] According to one NUP supporter:

Many of us were left bleeding. [The police] would just order us to get out of the cars without an explanation. We were put in handcuffs and told to squat aside as they continued making arrests. They would use copper wire to beat. I sustained an injury on the head. Then, [there were] the punches I received. One was lucky not to be beaten.[120]

The security forces targeted people holding cameras and forced them to hand over the cameras’ memory cards. A journalist who was covering Kyagulanyi’s campaign said:

I had an identity card from the Uganda journalist’s association, and when I tried to show them my card and that I am working, the [security forces] guy grabbed the card from me. I had a camera. When they grab the camera from you and they check and don’t see the card in it, they would beat you because not having the card was a big crime.[121]

Another journalist who was arrested on the same day described how a man in a black uniform, presumably a soldier, searched him:

After handcuffing me, he opened my trousers, he started checking everywhere, pulling my manhood [penis]. Then, he told me to open my jaws. He pointed a gun in my jaws, as if he is checking for something there. After, he told me “You sit down.” I [obeyed] and started watching what was going on.[122]

The police later tweeted that CCTV (Closed Circuit Television) cameras captured some of Kyagulanyi’s campaign team deflating police motor vehicle tires, inciting violence, obstructing police officers on duty, violating Covid-19 health and safety protocols, and committing various traffic offences. The police also stated that those people had been arrested.[123] Later that day, they transferred Kyagulanyi to his home in Magere, on the outskirts of Kampala, where he was placed under house arrest.[124]

The other people were detained for several hours in the Kalangala police station until nighttime, when the police separated 10 members from the rest of the group. The police drove the whole group in a military truck to a ferry, ferried them to the mainland while handcuffed and without life vests, and then drove them to Masaka town, about 36 kilometers inland from Lake Victoria.[125] One former detainee recounted the journey:

They [kept everyone] handcuffed till night came. Then they gathered us again and started bundling us in vehicles. I was lucky in that they were not so brutal to me, but they were brutal to the other fellows. They would kick them, forcing them to get into the truck. Already many of them were wounded.[126]

In Masaka, the larger group was taken to a police station while the previously separated 10 people were transferred to the Kissajjagirwa military barracks.

At the police station, police and soldiers beat them with sticks and batons as they led them into the station, where at least up to 100 of them, including men and women, were detained in a single police cell for the night.

ii. Military Detention, Inhumane Treatment and Trial of Civilians

The 10 men separated from the larger group of detainees were placed in a wet and dark cell at the Kissajjagirwa military barracks, where they remained handcuffed through the night. At around noon the next day, the soldiers searched the detainees. One of them described the dehumanizing experience:

They would order you to a certain room, force you to undress at gunpoint, order you to spread your arms and legs wide, and face the other side of the wall. And then the next thing you’d feel was somebody running their hands all over your body, like doing a body search. Telling you to bend over, and then touching your private parts, which I found so dehumanizing. You’d feel so small. And all the while they are saying, “We had to check you, so we know your status of how you are, whether you have any wounds.” But already it was an order at gunpoint, they did not need to tell us that. [127]

The next day, around 15 armed men in plainclothes who claimed to be officials from the Uganda Human Rights Commission and soldiers wearing Special Forces Command uniforms, met with the 10, and began to interview them. The soldiers took blood samples from the detainees.[128]

On January 4, 2021, all the detainees, including the 10 men were brought before a magistrate court in Masaka and charged with committing a “negligent act likely to spread infection” by failing to comply with Covid-19 regulations during the Kalangala rally. Although the court granted them bail, soldiers surrounded the premises shortly after the court session ended, rearrested 49 of the detainees, and drove them to Masaka Ssaza Prison, where they were further detained.

On January 7although they had been informed that they were being taken to court, the 49 detainees were driven to the Makindye military barracks in Kampala. Another 46 from the larger group of 100 were brought before a magistrate court, granted bail once again and were released.[129]

One former detainee who was among the 49 taken to Makindye described his realization of what was happening:

The way they handled us; we could tell something was not right. We thought we were going to court. After the first bus had left, we then realized our bus was heading to Kampala. We saw four military vans that surrounded our bus.[130]

On January 8, the 49 were charged before a Makindye military court with “unlawful possession of ammunition ordinarily a monopoly of the defence forces,” in violation of the Firearms Act, for allegedly possessing four bullets while they were in the Makerere suburb of Kampala on January 3, 2021, four days after their arrest. At this hearing, they were neither allowed legal representation nor given an opportunity to speak.[131]

The 49 were then remanded to Kitalya and Kigo prisons, both in Kampala, until their next court appearance on February 1, when they were remanded for another week. On February 8, the court released 13 of the 49 defendants on bail.[132] The remaining 36 were denied bail on February 15, and a date for the next hearing was set for May 10. However, on May 10, the hearing was rescheduled for May 18.[133]

On May 18, the 36 were remanded again until May 25. On that day, 17 were released by the court, leaving 19 people to be remanded for two more weeks.[134] On June 8, the remaining 19 were released and ordered to report back every two weeks and not to leave Kampala or the surrounding Wakiso district.[135]

All four of the former detainees who spoke to Human Rights Watch said that they had little to no access to family members during their detention and only had access to legal counsel during court sessions.[136]

iii. Unlawful Detention, Abuses at the Chieftaincy of Military Intelligence (CMI) headquarters, Kampala

On January 20, 2021, two men handcuffed Kenneth A., and searched his office in a printing center in downtown Kampala. The men confiscated three computers and more than 1,000 forms declaring the election results, which some NUP officials had asked him to photocopy. Then, the men led Kenneth A. outside, where about 11 uniformed and armed men as well as two “Drones” were waiting; blindfolded him, and put him in a vehicle. Then, the men started beating his head and back.[137]

The men drove Kenneth A. to the Chieftaincy of Military Intelligence (CMI) headquarters in Mbuya, Kampala, where they tortured him:

They made me raise my handcuffed hands for some good minutes. And they want you to stand straight. Each one kicks you, beats you. They pour water on you. They tell you to roll in the water. When you are rolling, you roll into other detainees also rolling. They told us to stand, jump, and shout: “I will never go to the streets again. I will never support NUP.” They did that to us for hours until nighttime.[138]

When Kenneth A.’s captors stopped torturing him the next day, they drove him in a “Drone” to his home where they searched and took his computer in full view of his wife and child. “[That was] the worst experience: my wife and kid seeing me handcuffed,” Kenneth A. said. “Just like I had killed someone. They never even let me communicate with my wife.”[139]

Then, the men returned Kenneth A. to the CMI headquarters and put him in a large, dark detention area used by the Joint-Anti Terrorism Task Force (JATT).[140] There were more than 40 other detainees, ranging from an alleged Congolese rebel to people accused of capital offenses and political prisoners.[141] He said of the conditions there:

At times, the power could go off. That’s when you could not even see your neighbor. There were bedbugs. Sometimes they would pour water on the tiles. You’d have to sleep there.[142]

During his detention in the JATT cell, Kenneth A. said he was taken to an office on an upper floor where an officer interrogated him about his relationship with the NUP and demanded that he make a statement. Kenneth A. said the officer caned him on his feet, waist, and back and gave him electric shocks on his feet for several days.[143]

The officers made Kenneth A. and the other detainees, wear red berets and raise their fists to depict the NUP insignia, and took pictures of them. He later realized this would be used as evidence against them.[144] In 2019, the government had designated red berets as official military clothing and made it a criminal offense for non-soldiers to possess them under section 160 of the 2005 Uganda People’s Defense Force (UPDF) Act.[145]

About a week later, Kenneth A. and six others were brought in chains to a military court, where soldiers surrounded and accused them of wearing military attire, which Kenneth A. denied. They were not allowed legal representation. Then, they were remanded to Makindye military prison. Kenneth A. was not allowed to meet anyone, including lawyers or relatives, but he managed to send messages to his family through released detainees. On several occasions, Kenneth A. was brought before the court and accused of the same charges, which he always denied.[146]

After six weeks of searching for him in different detention facilities, Kenneth A.’s family discovered his location through a high-ranking government official. He was released after his family paid 800,000 Ugandan shillings (US$225) to unnamed officials. [147]

Arbitrary Arrests and Trials of Government Critics

In addition to targeting people for supporting opposition parties around the elections, security forces harassed and arrested government critics. Although these people were held in authorized places of detention, they were denied access to lawyers and family members.

On December 22, 2020, armed policemen abducted notable human rights lawyer, Nicholas Opiyo; three other lawyers, Herbert Dakasi, Anthony Odur, and Simon Peter Esomu Obure; and an NUP official, Hamid Tenywa, from a restaurant in Kampala. The four lawyers had met to share information about the killings during the November 18 and 19 protests. Shortly after they began their meeting, at least ten armed men wearing plainclothes, helmets, and bulletproof jackets arrived at the restaurant. Obure described the moment the armed men approached the group:

We were wondering, why have they come, these highly armed persons, holding very sophisticated weapons? They told whoever was around to stop what they were doing and pointed to our table and ordered us to surrender everything in our possession. If you’d come with a car, you had to surrender the car keys. You had to surrender all electronic equipment, laptops, and phones.[148]

The armed men confiscated their documents, money, laptops, and phones and then handcuffed and bundled all five into two waiting “Drones.” Dakasi, Obure, and Odur were in one vehicle, and Opiyo and Tenywa were in another. Once they were in the “Drones,” the armed men blindfolded and began to beat them. “They would punch around the ribs and the back,” said Obure. “They slapped you on the cheeks. They would just beat us and call us criminals.”[149]

The men then drove them to the police Special Investigations Division (SID) headquarters in Kireka, Kampala, where they were denied access to lawyers and family members for one day.[150] During their detention, an official asked Obure and Odur to reveal their phone passwords, which they refused to do.[151] The police released Obure, Odur, Dakasi, and Tenywa on police bond on December 24, without charge.[152] According to Obure and Odur, as of mid-November 2021, the officials had not returned their confiscated belongings.[153]

On December 24, the authorities charged Opiyo with money laundering, alleging that he had received $340,000 on behalf of Chapter Four Uganda, the nongovernmental organization he leads, knowing that the funds were “proceeds of crime.” Chapter Four Uganda denied the allegation, noting that the said funds were part of a routine grant to support its human rights work.[154] Opiyo was granted bail by the court on December 30, 2020, and on September 13, 2021, the Director of Public Prosecutions withdrew the money laundering charges against him.[155]

The authorities have similarly abducted and filed bogus charges against others for conduct or expression they considered critical or offensive. On February 5, 2021, two armed men in plainclothes, claiming to be contractors with the national water company, arrested law student, Michael Muhima, at his home in Kampala, over a November 3, 2020, tweet of a picture of police spokesperson Fred Enanga, which Muhima had captioned: “We arrested Mr. Kyagulanyi as part of our investigation into Mr. Amuriat’s missing shoes.” The tweet referred to the police’s arrest that day of Kyagulanyi, which happened after another detained opposition presidential candidate, Patrick Amuriat of the Forum for Democratic Change, was released without his shoes.[156]

The two men confiscated Muhima’s phone, dragged him at gunpoint into a waiting car.

He grabbed me by the waist and also on the shirt. I was like, “What’s going on?” [Another] guy comes from around the back. He is dressed in white and a mask. Normal clothes. He is carrying a rifle. He runs towards me and also grabbed me the same way but at the front. Before I could comprehend that whole situation, a third guy comes through. Putting on an African print shirt, bald headed, but taller. Also putting on a mask and armed. I was grabbed the same way by all three. I was just frozen … for them, they took it as me trying to resist arrest. One of the guys asks me, “Are you trying to resist?” I said, “No, wherever you are taking me. Let’s go.” I am dragged away towards a car.[157]

The men drove him to the Crime Intelligence Directorate office in Bukoto, Kampala, where he was questioned about his tweet. Later that day, he was transferred to the SID in Kireka, where he was detained for five days. During his detention, he was denied access to family members and lawyers, and his family did not know his location. He was released on police bond six days after his arrest.[158]

Muhima reported regularly to the police as required by his bond until May 15, when, the police charged him before a court with the crime of “offensive communication.” The court remanded him to Kitalya prison outside Kampala. On May 19, he was granted a 500,000 Ugandan shillings ($120) bail.[159]

On September 3, 2021, police arrested opposition parliamentarians, Mohammad Ssegirinya and Allan Ssewanyana of the NUP, allegedly in connection with “murders that took place in Greater Masaka in July and August 2021.”[160] The authorities charged the duo on September 7 with murder, attempted murder, and terrorism charges and sent them to pretrial detention in Kigo prison, Kampala.[161]

On September 24, a court released Ssewanyana on bail, but as he was leaving the prison, armed men outside bundled him into an unmarked “Drone” and drove him to an unknown destination. That evening, Ugandan army spokesperson, Flavia Byekwaso, confirmed joint security forces had rearrested Ssewanyana and said the Police Special Investigations Division (SID) in Kireka was holding him on “other charges,” without more details.[162] On September 27, a SID official informed Ssewanyana ‘s lawyers that he had been transferred to SID that day from another location, where he had been held since his rearrest.[163] Although SID officers still initially denied holding Ssewanyana, when his lawyer initially sought access to him on September 27, the lawyer was finally was able to meet Ssewanyana briefly. The lawyer also learned that the authorities were bringing another murder charge against Ssewanyana.[164]

Meanwhile, Ssegirinya was also released by a court on bail on September 27. However, shortly after his release a “Drone” with masked, armed men, dressed in black, chased the vehicle Ssegrinya was in, hit it and forced it to pull over. The men then grabbed and forced Ssegirinya into the “Drone,” and drove off with him.[165] The police spokesperson said that Ssegirinya had been “rearrested on fresh charges of treason and incitement to violence by the joint security task team of investigators”[166] and transferred to Kireka to record a statement.[167] Ssegirinya and Ssewanyana were taken to a court in Masaka on September 28, charged with murder, and remanded to prison.[168] At the hearing rearrest, their lawyers and family members were allowed access to them. Both Ssewanyana and Ssegirinya remain in pre-trial prison custody at time of writing.

The authorities had arbitrarily arrested Ssegirinya on previous occasions, including on March 22, 2021, for participating in a protest in Kampala against detention of NUP party supporters.[169]

IV. Victims’ Post-Release Challenges

They tortured me for nothing. I am requesting my rights and compensation. I am now jobless, doing nothing, struggling for nothing. But the man who did this is now free, swimming, and eating.[170]
— Former ISO detainee, May 2021

Months, and in some cases years, after the experience of unlawful detention and torture, victims have continued to experience surveillance and threats from their abusers, who have enjoyed impunity. The former detainees also said they had lost income while they were unlawfully detained, had property confiscated at the time of their arrest which was never returned, and all had physical and mental health problems that stemmed from their time in arbitrary detention.

Surveillance and Threats

Five former safehouse detainees told Human Rights Watch that after their release, agents of the state continued to monitor and threaten them not to speak publicly about their experiences.[171] An ISO official harassed one victim after he tried to contact human rights organizations to report his experience:

After my release, I started making appointments [to visit] human rights bodies. I received a call. I was told we should desist from it, we should stop it, that what we are doing is going to cause more problems for us. The person who called me was one of the ISO guys, one of the ones who arrested me. He told me he is one of them and he knows me. I don’t know his name [but] I could remember his voice.[172]

When victims began mobilizing and sharing their stories with Parliament, another victim received death threats. “[ISO director] Kaka [Bagyenda] promised me two things,” she recounted. “When you go out and make noise, I am going to arrest you and kill you.”[173]

Loss of Income and Property

Many of the detainees interviewed reported that they had lost income because they were detained for several months and even when they were released the stigma attached to former detainees made it difficult to work. “Everybody rejected me because they said, ‘If you follow this lady, people will start to kill you’,” explained Rachel N., who was abducted by ISO and detained in a safehouse in 2019.[174]

In all the cases documented by Human Rights Watch, security agents confiscated property and money from detainees during their arrests. Kenneth A. approached the CMI to seek the return of his computers, which he used for his work. CMI demanded money to return the goods, but despite Kenneth A. paying the sum demanded by CMI officials, they still did not return his computers. [175]

Injuries from being tortured prevented some people from working and earning an income. Ronald Segawa said he could not continue his carpentry work because his doctors had to amputate two of his fingers, which had become infected following the removal of his fingernails.[176]

In at least two instances, ISO officials tried to exploit unemployed former detainees by attempting to recruit and pay them as ISO informants and spies in exchange for their silence regarding their detention and custodial abuse.[177] Rachel N. said Bagyenda, the ISO head met with her:

He told me, “My daughter, you have lost your job. I am going to give you work.” He gave me two million shillings (US$560). “Go and get treatment.” He told me, “Don’t go to media. Don’t go to any human rights office. I am going to give you 150 million Ugandan shillings (US$42,000). I am going to talk to the organization [you worked for]. I am going to reconcile you with your husband. I want you to get better treatment. And I want to give you a job to be spying on people.”[178]

Rachel N. refused his offer.[179]

Physical Health Concerns

All of the former detainees who spoke to Human Rights Watch have chronic injuries and health problems as a result of custodial abuse and torture. Musa Male described the impact of the poor detention conditions on his well-being:

Even up to now, all my body hurts. Our eyes are not in good condition because we spent those days where you are not seeing anything outside, you are just in darkness…. Now we are trying to get some treatment so we can be ok.[180]

Keith S. said his leg still hurts and he is unable to walk properly since his leg was dislocated during his detention.[181]

Some victims have sought and received support from NGOs, such as the African Centre for Treatment and Rehabilitation of Torture Victims (ACTV).[182] However, ACTV and other NGOs are also limited in the number of people they can help. In addition, many victims said they were unaware of the services NGOs provide.[183]

Mental Health Concerns

All of the former detainees told Human Rights Watch they were struggling to cope with ongoing trauma due to their harrowing experiences. “The day [after my release], I was admitted at Kibuli [hospital],” Kenneth A. said, “they told me it is trauma. It is affecting me till now.”[184]

Those who found work after their release said they had trouble focusing and as a result were less efficient and productive at work. James Mulira, a lawyer, expressed a desire for psychosocial support so he can resume working properly and reintegrate into his community:

I would like to go through formal counseling. This thing has really tortured me…. I feel [as if] it was one week, but I was there for over a year…. I am not settled. Even my productivity at work. There are many things I am failing to do. I had loans I am failing to finance. I think about many things.[185]

Family members of current detainees are traumatized by not knowing the fate or whereabouts of their loved ones. A woman whose husband was abducted in November 2020 expressed her distress in the absence of answers:

I really want to know where he is. Right now, I am at home. I have four children. He was the one who worked. Now my children are suffering. I don’t know where he is. I just want to know where he is.[186]

Desire for Justice

All the victims who spoke to Human Rights Watch expressed strong desire for their abusers to be held accountable. Musa Male, who was abducted during the Mukono operation in December 2020, prioritized this above all else:

What I would like now is justice. I only need justice…. Many things were done to our lives, but we never got anything. They removed our nails. They beat us. Even our bones. We need to see those people who were doing those things to us when they have been taken to court. [We need them] to tell us why they are doing those bad things to our lives. That’s the only justice we need.[187]

V. Inadequate Government Response

The government’s inadequate response has frustrated victims of the abuses documented in this report. According to media reports and government statements, authorities did arrest some of those responsible for unlawful detentions. However, accountability has for the main part been absent and no action has been taken against the perpetrators of the abuses documented in this report. This is, notwithstanding, calls by Parliament, victims, and their families for justice.

In its report on safehouses, Parliament’s Human Rights Committee on February 5, 2021, called on the UHRC to conduct further investigations and furnish a report to Parliament.[188] On August 6, 2020, some of the victims and other former safehouse detainees who had testified before the committee also submitted claims to the UHRC.[189]

The UHRC’s role in the parliamentary investigation is crucial because the commission is constitutionally mandated to investigate human rights violations and to visit and assess places of detention and their conditions. In addition, it may order the release of a detainee, payment of compensation, or other legal remedies or redress.[190]

Between July 2018 and January 2021, the UHRC did not hod any sessions to hear complaints since July 2018, because it was not able to achieve a quorum of commission members necessary to conduct sessions.[191] The situation was exacerbated when, on November 20, 2019, the then-Chairperson Med Kaggwa died, leaving the position vacant. President Museveni only appointed a new chairperson in July 2021.[192] The delay in filling this position apparently caused further delays in the UHRC’s timeline for finishing its investigations, reporting to Parliament, and providing redress to victims.

For example, on August 6, 2020, members of the Kaka Victims Association—an advocacy group set up by victims of ISO detentions—gave statements to the UHRC but were told their cases could not be heard due to the death of the former chairperson.[193] Four former safehouse detainees told Human Rights Watch they had approached the UHRC but had not received any response at the time we spoke to them in July 2021. [194]

On December 14, 2021, the UHRC published its 2019 annual report to Parliament, reporting that officials visited a reported safehouse in Kyengera and in Zana, a town on the outskirts of Kampala, and Lwamayuba island in Kalangala district. The UHRC reported that since November 2019, the Base One safe house in Kyengera “had been closed and was not functioning.” At Zana and Lwamayuba, the UHRC said it was unable to locate any other reported safehouses. [195]

Media reports indicate that on July 9, military intelligence operatives raided two ISO safehouses in Kyengera town and Kisaasi neighborhood, Kampala, and arrested the soldiers there.[196] The government has not made public more details about any investigations or trial processes at time of writing. About three months after the reported raids, and following Parliament’s investigations into the ISO safehouses, President Museveni fired the then-head of ISO, Bagyenda. Instead of being appropriately disciplined, the president nominated Bagyenda to be appointed as ambassador to Angola. [197] Bagyenda was not appointed as ambassador after he failed to appear before Parliament’s appointments committee on November 5, 2020.[198]

The authorities have failed to provide information about the progress of the police investigation into allegations that Ronald Kibuule was involved in election-related abductions and enforced disappearances.[199] During a televised speech on February 13, 2021, President Museveni undermined potential investigations into the enforced disappearances by denying that people had been forcibly disappeared. He said these abuses “can’t happen” under the ruling party NRM and claimed some of those feared forcibly disappeared were indeed under arrest. “Even if the mistake is made, it would be addressed and answered. We never cover up. There is nothing which we do and hide,” [200] he said. Human Rights Watch’s research findings refute those claims.

VI. Applicable Legal Standards

Uganda is a party to the International Covenant on Civil and Political Rights (ICCPR), the International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights (ICESCR), the Convention against Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (Convention against Torture), and the Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women (CEDAW). Uganda has also ratified the African Charter on Human and Peoples’ Rights (African Charter) and the Protocol to the African Charter on Human and Peoples’ Rights on the Rights of Women in Africa (Maputo Protocol).

Uganda’s 1995 Constitution and other domestic laws—the Penal Code Act, the Criminal Procedure Code, the Police Act, the Uganda People’s Defence Forces Act, the Prevention and Prohibition of Torture Act, and the Human Rights (Enforcement) Act—include further rules for the arrest and treatment of detainees.

Uganda has binding obligations under these regional and international human rights laws, as well as its own domestic laws, which all prohibit arbitrary arrests, arbitrary detentions, enforced disappearances, and the torture and ill-treatment of detainees, including through sexual and gender-based violence. Those laws also require that violations are effectively investigated, when appropriate prosecuted, and that victims have access to a remedy.

Prohibitions against Arbitrary Arrest and Detention

Article 23 of Uganda’s Constitution provides that “no person shall be deprived of personal liberty” except in a given set of circumstances, such as the execution of a sentence or court order, to prevent the spread of an infectious or contagious disease, or to prevent unlawful entry into the country. Article 9 of the ICCPR, and Article 6 of the African Charter prohibit the deprivation of liberty except in accordance with existing law.

Importantly, an arrest or detention may be authorized by domestic law and still be considered arbitrary under international human rights law. An arrest or detention is arbitrary if it includes elements of inappropriateness, injustice, and a lack of lack of predictability, due process of law, reasonableness, necessity, and proportionality.[201] According to the UN Working Group on Arbitrary Detention, examples of arbitrary detention, include arresting persons without a warrant when domestic law requires it, not informing them of the reasons for their arrest, and not filing charges against them within a reasonable period of time.

Lawful Arrests under Ugandan Law

The Uganda Police Force (UPDF), and private persons are all authorized to make arrests in Uganda. However, UPDF soldiers may only make arrests in relation to offences specifically provided for under the UPDF Act.[202] The UPDF Act also allows soldiers to assist the police “to prevent loss of life or serious loss of or damage to property, or for other purposes when the public interest so require.”[203]

A police officer or a private person may deprive a person of their liberty without a warrant if they have “reasonable cause to suspect that the person has committed or is about to commit an arrestable offence.”[204] If a private person makes an arrest, they must hand the arrested person over to a police officer or take them to the nearest police station.[205] Police officers are obligated to bring a person arrested without a warrant before a magistrate’s court within 24 hours, as opposed to the standard 48 hours.[206]

The Criminal Procedure Code Act prohibits the use of “greater force than was reasonable in the particular circumstances” in conducting arrests.[207]

Prohibition against Enforced Disappearances

Enforced disappearances occur when the state or state agents deprive a person of liberty, but the authorities then deny they are holding the person or refuse to give information about their fate or whereabouts. Enforced disappearances violate the rights to life, liberty and security of the person, and freedom from torture and cruel, inhuman, or degrading treatment or punishment. The person who was taken as well as their relatives are considered victims of enforced disappearances. Enforced disappearances are prohibited in absolute terms under international law and there is also an International Convention for the Protection of All Persons from Enforced Disappearance. Uganda signed the Convention in 2007 but has yet to ratify it.

Rights During Detention

The Ugandan Constitution aligns with international law and human rights norms in its provisions on the rights of persons in detention. Under the constitution, an arrested or detained person must be kept in a place authorized by law (a location published in the Uganda Gazette). A detainee must be informed of the reason for their arrest or detention and brought before a court within 48 hours of their arrest. Detainees must be allowed reasonable access to their lawyer, next-of-kin, and personal doctor. Detainees have the right to habeas corpus, meaning that they can request a court to order a review of the lawfulness of their detention and, if the detention is not lawful, to order their release.[208]

Under international law, every detainee has the right to health, including healthcare, and to adequate conditions of detention.[209]

Prohibition against Torture and the Ill-Treatment of Detainees

The mistreatment of detained persons is always illegal under international human rights law. The Convention against Torture, which Uganda ratified in 1986, prohibits torture and cruel, inhuman, or degrading treatment or punishment in all circumstances and calls on states parties to criminalize such acts.

Ugandan domestic law does just that. The constitution explicitly provides for freedom from torture and cruel, inhuman, or degrading treatment or punishment.[210]

The Prevention and Prohibition of Torture Act of 2012 specifically criminalizes torture.[211] Under the Act, public officials may be held liable for direct and superior responsibility over a subordinate’s actions. Superior responsibility attaches if a subordinate committed torture and the superior the superior knew, or should have known but consciously disregarded information, that the subordinate was committing or about to commit torture; the subordinate’s acts fell under the superior’s responsibility and control; and the superior failed to properly investigate, pursue administrative and disciplinary measures, and cooperate with judicial authorities to prosecute the act.[212] The Act also states that a person shall not be punished for disobeying an order to torture or mistreat someone.[213]

This law also prohibits the transfer of persons to places where the likelihood of torture exists or to non-gazetted places of detention. However, there is no criminal sanction for making such unlawful transfers.[214]

The Human Rights (Enforcement) Act of 2019 provides that public officers who commit human rights violations, including both torture and cruel, inhuman, or degrading treatment or punishment, may be held personally liable.[215]

In 1986, Uganda ratified the Convention against Torture and other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, but has not yet ratified its 2006 Optional Protocol which requires state parties to set up one or several bodies that may conduct visits to places where persons are deprived of their liberty. [216]

Accountability and Remedies

International human rights law and Ugandan law enshrine the right to a remedy for violations of one’s rights. Articles 2(1) and 2(3) of the ICCPR require states parties to respect the rights in the Covenant and provide effective remedies for violations. Under Article 50 of the constitution, anyone who claims that their constitutional rights or freedoms have been violated is entitled to apply to a court for redress, as described below.[217]

The Prevention and Prohibition of Torture Act and the Human Rights (Enforcement) Act require accountability and remedies for torture, ill-treatment, and other abuses by public officials.

i. The Prevention and Prohibition of Torture Act

The Prevention and Prohibition of Torture Act codifies the duty of a person who suspects or has reasonable grounds to suspect torture is being committed to report their suspicion of torture to the police or the UHRC.[218] The police and the UHRC must investigate offences where they suspect or have reasonable grounds to believe torture has been or is about to be committed.[219]

The Act empowers Ugandan courts to order compensation for economically assessable damage, rehabilitation (including medical psychological care), or restitution to victims of torture (including the return of confiscated property or payment for harm).[220]

ii. Human Rights (Enforcement) Act

A person whose constitutional rights or freedoms have been infringed or threatened may apply to a competent court for redress without prejudice to any other lawful actions regarding the same matter.[221]

A public officer who violates or participates in the violation of a person’s rights or freedoms shall be held personally liable for their actions. If a competent court finds the public officer responsible for the violation, the public officer must provide a portion of any court-ordered compensation or restitution.[222]

Furthermore, an “unreasonably detained” person may petition the High Court for release. An “unreasonably detained” person may be someone whose detention exceeded 48 hours after their arrest without being brought before a competent court; whose procedure leading to their detention was irregular or unlawful; whose continued detention has no justifiable reasons; or whose non-derogable rights have been infringed.[223]

Reacties uitgeschakeld voor Noot 11/Het KAN nog erger

Opgeslagen onder Divers

Noten 12 t/m 15/Het KAN nog erger

[12]

HET FASCISTISCHE KARAKTER VAN DE PVV/BRONNEN,

ONDERZOEKEN

PVV VERKIEZINGSOVERWINNING 2023/VOER DE STRIJD!/JUIST NU!

ASTRID ESSED

28 NOVEMBER 2023

NATIONAAL COMITE 4 EN 4 MEI, TORPEDEER KRANSLEGGING

OP DODENHERDENKING DOOR TWEEDE KAMERVOORZITTER

EN FASCIST MARTIN BOSMA!

ASTRID ESSED

30 APRIL 2024

[13]

NOS

DE ASIELSITUATIE TOT CRISIS UITROEPEN?

DESKUNDIGEN HEBBEN HUN TWIJFELS

23 APRIL 2024

https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2517931-de-asielsituatie-tot-crisis-uitroepen-deskundigen-hebben-hun-twijfels

De partijen aan de formatietafel overwegen om de asielproblematiek tot nationale crisis uit te roepen zodra ze een kabinet hebben gevormd. Dat zou de mogelijkheid moeten bieden om met vergaande maatregelen, zoals een tijdelijke aanvraagstop, het asielprobleem beheersbaar te krijgen.

Deskundigen zetten grote vraagtekens bij het plan. De cijfers wijzen niet per se op een noodzaak om asielzoekers te weigeren. Bovendien is onduidelijk wat een crisis juridisch betekent.

Vooral de PVV zet in op een forse inperking: het liefst wil de partij de grenzen helemaal dicht voor asielzoekers. Ook VVD en BBB willen de instroom beperken. NSC hamert erop dat Nederland daarbij wel de mensenrechten blijft respecteren en de internationale verdragen blijft onderschrijven.

Dat laatste is lastig, want volgens Europees recht hebben alle mensen die op Europees grondgebied aankomen, recht op toegang tot de asielprocedure. “Een land kan niet zomaar weigeren”, zegt Hanne Beirens, directeur van denktank Migration Policy Institute.

Biedt het uitroepen van een crisis dan een uitweg? Niet als we het woord letterlijk nemen. “Iets een crisis noemen, daar zit in Nederland geen juridisch gevolg aan”, zegt Ingrid Leijten, hoogleraar Nederlands en Europees staatsrecht.

Noodsituatie?

Wat wél juridische betekenis heeft, is het afroepen van een noodtoestand of een uitzonderingstoestand, zegt Leijten. Het kabinet kan dan wetten en mensenrechten tijdelijk opzijschuiven om de noodsituatie snel aan te pakken. “Maar dat is bedoeld voor grote, uitzonderlijke toestanden, zoals een oorlog of de bedreiging van het voortbestaan van de staat. Denk ook aan een vergaande pandemie waarbij je maatregelen wil nemen die je in het normale wettelijke stelsel niet kunt nemen.”

Een uitzonderingstoestand “lijkt me absoluut niet voor de huidige asielsituatie gemaakt”, zegt Leijten. Toch naar dat middel grijpen “heeft met rechtsstatelijk handelen niet zo heel veel meer te maken”.

Binnen de Europese wetgeving kan Nederland wel tijdelijk soepeler omgaan met de regels rond asiel, zegt Beirens. “Als een land zich in een zelfverklaarde crisissituatie bevindt, mogen ze er wat langer over doen om te bepalen of iemand recht heeft om hier te blijven. Of ze mogen de opvangstandaarden naar beneden brengen. Maar de Europese wetgeving zegt ook: die situatie moet zo kort mogelijk duren.”

De Europese regels bieden geen manier om asielzoekers te weigeren, zeker niet voor een langere periode. Om migratie toch beter te reguleren, stemde het Europees Parlement eerder deze maand in met het nieuwe Europese migratiepact. Lidstaten kunnen een crisisstatus aanvragen, maar alleen als de situatie buiten de controle van de lidstaat is ontstaan. Andere lidstaten nemen dan asielzoekers over. Beirens: “Er moet dan een uitzonderlijk hoog aantal mensen binnenkomen waardoor het land niet meer zelf in staat is om genoeg opvang te vinden of om snel de mensen te registreren die internationale bescherming zoeken.”

Nederland is middenmoter

Dat pact gaat echter pas over twee jaar in. Bovendien: de Europese Commissie moet eerst beoordelen of de crisissituatie inderdaad niet de schuld is van het land zelf. “Het land moet voldoende geïnvesteerd hebben om ervoor te zorgen dat er voldoende personeel is om snel asielprocedures te doorlopen.”

En de kans lijkt groot dat het oordeel zal zijn dat het kabinet de nijpende situatie in sommige opvangcentra grotendeels aan zichzelf te wijten heeft. Zo concludeerde de Adviesraad Migratie eerder al eens dat er flink wat schort aan het Nederlandse beleid. Een duidelijke crisis, zegt Beirens, is als bijvoorbeeld duizenden mensen ineens aankomen op een Italiaans eiland “waar het heel duidelijk is dat de overheid niet snel genoeg opvangcapaciteit kan creëren”.

Het doel van het migratiepact is een eerlijke spreiding van asielzoekers over de EU. En binnen de EU is Nederland een middenmoter wat betreft asielaanvragen per hoofd van de bevolking.

Het uitroepen van een crisis kan wel een afschrikkende werking hebben, zegt Beirens. “We zien bijvoorbeeld dat Duitsland meer aanvragen gekregen heeft in het afgelopen jaar. Duitsland is omringd door landen die afschrikkingsmaatregelen nemen. Er is dus wel degelijk een verschuiving naar landen waar dergelijke maatregelen nog niet van kracht zijn.”

Politiek verslaggever Arjan Noorlander:

“Een opvallende figuur: ze praten in de formatie over het uitroepen van een crisis voor wanneer het nieuwe kabinet er is over een paar maanden.

Een jaar geleden heeft het ministerie van Justitie de mogelijkheden binnen de Europese afspraken op een rij gezet. Toen was de conclusie: als er al een crisis is, is het een opvangcrisis. Maar de vier formerende partijen willen asielzoekers niet elders huisvesten, maar willen dat er minder asielzoekers over de grens komen. Daarvan zei het ministerie: dat is een druk op Nederland die we moeten oplossen. Vanuit internationaal perspectief is er geen crisis. Als de formerende partijen een noodwet willen doorzetten, is het risico dat een rechter zegt: het mag niet. Dan ligt het plan weer in duigen.”

EINDE

[14]

‘Amsterdam biedt zaterdag slechts plaats voor 10.000 bezoekers op de Dam in plaats van de gebruikelijke 20.000. Mensen moeten zich eerst online aanmelden; het maximale aantal is inmiddels bereikt. Bij de herdenking zal gefouilleerd worden. Vlaggen en borden zijn niet toegestaan, demonstraties evenmin.”

NOS

AMSTERDAM GAAT TE VER MET PROTESTVERBOD

TIJDENS DODENHERDENKING

https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2518796-amsterdam-gaat-te-ver-met-protestverbod-tijdens-dodenherdenking

ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 8

[15]

NOS

KABINET ZOEKT NA VERBOD NAAR ANDERE WEGEN VOOR LEVEREN

F-35 ONDERDELEN AAN ISRAEL

15 MAART 2024

https://nos.nl/artikel/2512809-kabinet-zoekt-na-verbod-naar-andere-wegen-voor-leveren-f-35-onderdelen-aan-israel

Het ministerie van Buitenlandse Zaken zoekt naar alternatieve manieren om F-35-onderdelen aan Israël te leveren na het verbod dat het gerechtshof heeft ingesteld. Dat blijkt uit interne documenten van het ministerie die door de NOS zijn ingezien.

Een maand geleden bepaalde het gerechtshof in Den Haag in hoger beroep dat de Staat “iedere (feitelijke) uitvoer en doorvoer van F-35-onderdelen met eindbestemming Israël” moet staken, omdat er een duidelijk risico bestaat dat er ernstige schendingen van het humanitaire oorlogsrecht worden gepleegd in de Gazastrook.

Het ministerie is in cassatie gegaan tegen de uitspraak, maar mag tot die tijd geen onderdelen leveren. Daarom vroeg het ministerie van Defensie aan Buitenlandse Zaken om diplomaten over alternatieven te laten nadenken. Met deze alternatieven hoopt het demissionaire kabinet om de leveringen op de korte en lange termijn vanuit andere landen tóch te laten doorgaan met een omweg. Zo zouden de onderdelen vanuit verschillende andere locaties, waaronder de VS, direct naar Israël kunnen worden gestuurd, zo valt te lezen.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken laat in een reactie weten dat Nederland de VS over het vonnis heeft geïnformeerd en dat binnen het F-35-programma wordt onderzocht “hoe Israël toegang kan behouden tot de noodzakelijke F-35-onderdelen. Het gaat hier om Amerikaanse goederen en dit gaat verder buiten Nederland om”.

Mogelijkheden voor levering

Dat idee sluit aan bij argumenten die de Staat ook al opbracht in de rechtszaal. Daar werd gesteld dat “de onderdelen toch wel in Israël terecht zouden komen omdat de Amerikaanse fabrikanten de onderdelen direct aan Israël zouden kunnen leveren”. Het Europese distributiecentrum in Woensdrecht, een van de drie centrale verdeelhubs naast locaties in Australië en de VS, zou er gemakkelijk als schakel tussenuit kunnen worden gehaald.

Verder suggereert Buitenlandse Zaken dat nieuwe vergunningen uitkomst kunnen bieden, al dan niet in combinatie met garanties die Israël zou kunnen geven dat de onderdelen niet in Gaza worden ingezet.

F-35 in Nederland

Het F-35-programma is in het leven geroepen door de Verenigde Staten, waar de producenten van de straaljagers zijn gevestigd. Het European Regional Warehouse in Woensdrecht is verantwoordelijk voor de distributie van bepaalde F-35-reserveonderdelen naar afnemers in en rond Europa, waaronder Israël.

Daarnaast maken Nederlandse bedrijven als Fokker ook F-35-onderdelen. Zij moeten zich sinds de rechtelijke uitspraak aan strengere regels houden zodat de onderdelen niet rechtstreeks aan Israël worden geleverd. Dat de rechter zich met het tegenhouden van de export van wapens bemoeit, is volgens experts uitzonderlijk.

Hoogleraar Galina Cornelisse, expert in internationaal wapenrecht en verbonden aan de Vrije Universiteit, zegt dat het tegen internationaal recht indruist om te onderzoeken hoe de onderdelen toch aan Israël kunnen worden geleverd. “Als de rechter in jouw land zegt dat het leveren van onderdelen strijdig is met internationaal recht, dan moet je je daaraan houden.”

De opdracht om over alternatieven na te denken doet haar denken aan belastingontwijking. “Het gaat voorbij aan de onderliggende gedachte van het internationale recht. Wat je eigenlijk zou moeten verwachten is dat een lidstaat actief in gesprek gaat met landenpartners om ze te overtuigen om dit niet meer moeten doen.”

Die inspanningsverplichting staat ook in meerdere internationale verdragen, beaamt Marten Zwanenburg, hoogleraar militair recht aan de Universiteit van Amsterdam en de Nederlandse Defensie Academie.

“Het vonnis zelf is vrij specifiek, dat gaat over het staken van iedere feitelijke doorvoer en uitvoer van F-35-onderdelen”, zegt Zwanenburg. “Als de eindbestemming Israël is, met als tussenstap de VS, dan zou je kunnen zeggen dat het volgen van die route en mogelijk ook het verkennen ervan in strijd is met het vonnis.”

Reactie Oxfam Novib, PAX en The Rights Forum

De drie partijen die de rechtszaak waren begonnen, noemen het “onbestaanbaar en rechtsstatelijk zorgwekkend” dat de staat naar andere wegen zoekt om de vliegtuigonderdelen aan Israël te leveren.

“Dat gaat lijnrecht in tegen de uitspraak van de rechter dat Nederland moet voorkomen betrokken te raken bij ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht in Gaza”, zegt Michiel Servaes, directeur van Oxfam Novib. Hij zegt dat de regering snel om opheldering zal worden gevraagd.

Dat het zoeken naar leveringsopties mogelijk in strijd is met internationale verdragen die de basis vormen van het vonnis, daar zijn alle geraadpleegde deskundigen het over eens. “De kern van deze verdragen is om schendingen van oorlogsrecht, waar nu een duidelijk risico op bestaat, te voorkomen,” zegt Jessica Dorsey, universitair docent internationaal humanitair oorlogsrecht aan de Universiteit Utrecht.

“De minister van Buitenlandse Zaken werd eerst al door de eigen Directie Juridische Zaken op dat risico gewezen, dat is daarna door het Internationaal Gerechtshof en het gerechtshof in Den Haag bevestigd.” Dat Nederland met die kennis toch naar alternatieve wegen zoekt, noemt Dorsey “een klap voor het internationaal rechtssysteem”.

Eindgebruiker onbekend

In interne documenten van eind februari wordt de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorbereid op Kamervragen. Kan hij voorkomen dat de F-35-onderdelen via een omweg, hetzij via de Verenigde Staten, hetzij via Italië, alsnog in Israëlische F-35’s terechtkomen? Nee, is het antwoord. “Als er wordt geleverd aan Amerikaanse vliegtuigbouwers in Amerika weet het ministerie niet wie de uiteindelijke eindgebruiker zal zijn.”

Volgens Cornelisse is dat geen valide argument. “‘We weten het niet’ is geen excuus, dan moet je zorgen dat je het wel weet.” Dorsey voegt toe dat op Nederland de verplichting rust om te weten wie de eindgebruiker is op grond van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt (EUGS), een Europese richtlijn voor buitenland- en veiligheidsbeleid.

Dorsey: “Als we F-35-onderdelen door laten voeren naar de VS, dan moeten we garanties krijgen van de Amerikanen dat zij het niet verder doorvoeren naar Israël. Anders zou het betekenen dat het Wapenhandelsverdrag en het EUGS een wassen neus zijn. Als je die probeert te omzeilen, dan ondermijn je het hele internationale recht.”

Fabrikant Fokker zegt desgevraagd dat er nu nog steeds F-35-onderdelen worden geleverd aan Amerikaanse klanten. Op de vraag of het bedrijf weet wie de eindgebruiker is, wil een woordvoerder geen antwoord geven.

EINDE

GERECHTSHOF: LEVERING F-35 ONDERDELEN ISRAEL IN

STRIJD MET HUMANITAIR OORLOGSRECHT, STAAT IN

CASSATIE

12 FEBRUARI 2024

https://www.njb.nl/nieuws/gerechtshof-levering-f-35-onderdelen-israel-in-strijd-met-humanitair-oorlogsrecht-staat-in-cassatie

Het Gerechtshof Den Haag heeft op 12 februari 2024 in een zaak van een aantal maatschappelijke organisaties tegen de Staat bepaalt dat Nederland de export van reserve-onderdelen voor F-35-gevechtsvliegtuigen aan Israël moet staken. Bij de beoordeling van de uitvoervergunning had de Minister moeten toetsen aan de dwingend voorgeschreven criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt van de Europese Raad en het Wapenhandelsverdrag.

In de zaak gaat het om de export van onderdelen voor het F-35 gevechtsvliegtuig vanuit Nederland naar Israël. De organisaties Oxfam Novib, Vredesbeweging PAX Nederland en The Rights Forum zijn het niet eens met deze export. Zij zijn van mening zijn dat Israël het humanitaire oorlogsrecht schendt in haar aanvallen op de Gazastrook. De rechtbank Den Haag bepaalde op 15 december 2023 dat de Minister in de beoordeling van de uitvoervergunning de relevante belangen had afgewogen en de Staat niet verplicht is de levering van F-35 onderdelen aan Israël te staken (ECLI:NL:RBDHA:2023:19744).

Arrest Hof

Het Hof is het met Oxfam Novib c.s. eens dat er een duidelijk risico bestaat dat de naar Israël uitgevoerde F-35 onderdelen worden gebruikt bij ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Op basis van verschillende internationale regelingen waarbij Nederland partij is, moet Nederland in zo’n geval beperkingen opleggen ten aanzien van de uitvoer van militaire goederen. Dat betekent dat Nederland geen F-35 onderdelen naar Israël mag uitvoeren. Het Hof oordeelt dat de Minister de uitvoervergunning voor F-35 onderdelen naar Israël opnieuw had moeten beoordelen in het licht van de gebeurtenissen na 7 oktober 2023. De Minister had daarbij moeten toetsen aan de dwingend voorgeschreven criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt van de Europese Raad en het Wapenhandelsverdrag. Het Hof is ook niet overtuigd van het argument van de Staat dat een verbod op de export van de onderdelen grote gevolgen zou hebben voor de relatie van Nederland met de Verenigde Staten en Israël en dat zelfs het voortbestaan van de locatie in Woensdrecht op het spel zou staan. De Minister kan een nieuwe vergunning geven voor de export van de onderdelen, maar dan wel met de voorwaarde dat Israël de F-35 niet inzet in Gaza.

Staat in cassatie tegen verbod export

De Staat laat op 12 februari 2024 weten in cassatie gaan tegen het arrest van het Hof. Het kabinet is van mening dat de doorlevering van Amerikaanse F-35-onderdelen niet onrechtmatig is. Volgens het kabinet is het aan de Staat om zijn buitenlandbeleid vorm te geven en is van mening dat het Gerechtshof dit onvoldoende heeft meegewogen. De internationale en Europese defensiesamenwerking is van belang voor de nationale veiligheid van Nederland. Maar ook essentieel voor Israël, omdat de F-35’s een cruciale rol spelen in de veiligheid van Israël. Het gaat dan vooral om dreiging vanuit de regio, bijvoorbeeld uit Iran, Jemen, Syrië en Libanon. Het besluit van de Staat om in cassatie te gaan staat volgens het kabinet los van de situatie in Gaza. Nederland dringt aan op een onmiddellijk tijdelijk humanitair staakt-het-vuren en zoveel mogelijk humanitaire hulp aan de noodlijdende bevolking van Gaza. Daarnaast staat vast dat het humanitair oorlogsrecht onverkort van toepassing is. Ook Israël moet zich hieraan houden.

ECLI:NL:GHDHA:2024:191

Bron: www.rechtspraak.nl en www.rijksoverheid.nl

EINDE BERICHT

RECHTSPRAAK.NL

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:GHDHA:2024:191

ECLI:NL:GHDHA:2024:191

Instantie

Gerechtshof Den HaagDatum uitspraak

12-02-2024Datum publicatie

12-02-2024Zaaknummer

200.336.130/01Formele relaties

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2023:19744, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaanRechtsgebieden

Civiel rechtBijzondere kenmerken

Hoger beroep kort gedingInhoudsindicatie

levering F-35 onderdelen aan Israël in strijd met Gemeenschappelijk Standpunt EU en Wapenhandelsverdrag?Vindplaatsen

Rechtspraak.nl
NJF 2024/117
AB 2024/132 met annotatie van L.M. Nijenhuis, K. de Goedeshare

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht

Zaaknummer hof : 200.336.130/01

Zaaknummer rechtbank : C/09/657026 KG ZA 23-991

Arrest van 12 februari 2024

in de zaak van

1Stichting Oxfam Novib,

kantoor houdend in Den Haag,

2Stichting Vredesbeweging PAX Nederland,

kantoor houdend in Utrecht,

3Stichting The Rights Forum,

kantoor houdend in Amsterdam,

appellanten in het principaal hoger beroep,

verweerders in het incidenteel hoger beroep,

advocaten: mr. L. Zegveld en mr. T.J.R. van der Sommen in Amsterdam,

tegen

de Staat der Nederlanden (Ministerie van Buitenlandse Zaken),

zetelend in Den Haag,

verweerder in het principaal hoger beroep,

appellant in het incidenteel hoger beroep,

advocaten: mr. R.W. Veldhuis en mr. E.V. Koppe in Den Haag.

Het hof zal partijen hierna noemen Oxfam Novib, Pax en The Rights Forum (tezamen: Oxfam Novib c.s.) enerzijds en de Staat anderzijds.

1De zaak in het kort

1.1

Vanuit Woensdrecht worden onderdelen voor het F-35 gevechtsvliegtuig naar een aantal landen gedistribueerd, onder andere naar Israël. Deze onderdelen worden beschouwd als militaire goederen, wat betekent dat voor de export vanuit Nederland een vergunning nodig is. Die vergunning is in 2016 verleend.

1.2

Op 7 oktober 2023 heeft Hamas een aanval op Israël uitgevoerd, waarbij opzettelijk vele burgers zijn gedood, verwond en ontvoerd. Israël heeft op deze aanval gereageerd door aanvallen in de Gazastrook uit te voeren, de basis van waaruit Hamas opereert.

1.3

Naar aanleiding van de aanvallen van Israël in de Gazastrook heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (hierna: de Minister) beoordeeld of de uitvoervergunning voor F-35 onderdelen naar Israël kon worden gehandhaafd. Het resultaat van deze beoordeling was dat de Minister heeft besloten niet in de vergunning in te grijpen.

1.4

Oxfam Novib c.s. zijn het niet eens met de beslissing van de Minister. Oxfam Novib c.s. zijn van mening dat Israël door haar aanvallen in de Gazastrook het humanitaire oorlogsrecht schendt. Volgens Oxfam Novib c.s. vallen er disproportioneel veel burgerslachtoffers in Gaza, omdat Israël ook burgerdoelen aanvalt en verder bij haar aanvallen onvoldoende rekening houdt met de gevolgen voor de burgerbevolking. Oxfam Novib c.s. vorderen dat de rechter de Staat beveelt ervoor te zorgen dat de uitvoer van F-35 onderdelen vanuit Nederland naar Israël stopt.

1.5

Het hof is het met Oxfam Novib c.s. eens dat er een duidelijk risico bestaat dat met de F-35 ernstige schendingen van het humanitaire oorlogsrecht worden gepleegd. Op grond van verschillende internationale regelingen waarbij Nederland partij is moet Nederland in zo’n geval beperkingen opleggen ten aanzien van de uitvoer van militaire goederen. Dat betekent dat Nederland geen F-35 onderdelen naar Israël mag uitvoeren. De Minister is bij haar besluit om niet in de uitvoervergunning in te grijpen ten onrechte deze internationale verplichtingen niet nagekomen. Het hof beveelt de Staat dan ook de verdere uitvoer van F-35 onderdelen naar Israël te beletten.

2Het procesverloop

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:

  • -het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 15 december 2023, hierna: het (bestreden) vonnis, met de stukken van de eerste aanleg;
  • -de dagvaarding in turbo-spoedappel van 29 december 2023 waarmee Oxfam Novib c.s. in hoger beroep zijn gekomen van het bestreden vonnis en waarin zij tegen dat vonnis vijf grieven hebben aangevoerd en hun eis hebben gewijzigd (met producties 47 tot en met 81);
  • -de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel van de Staat (met producties 23 tot en met 39);
  • -producties 82 tot en met 100 van Oxfam Novib c.s.;
  • -de memorie van antwoord in het incidenteel appel van Oxfam Novib c.s. (met productie 101).

2.2

Op 22 januari 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3De feiten en achtergronden van deze zaak

Het F-35 programma

3.1

Nederland is één van de landen die als partner deelnemen aan het F-35 Lightning II-programma inzake de productie en het onderhoud van het in de Verenigde Staten (VS) geproduceerde F-35 gevechtsvliegtuig (‘de F-35’). Nederland is een van de afnemers van de F-35. Israël is ook een afnemer van de F-35, maar geen partner in het F-35 programma.

3.2

Ten behoeve van het onderhoud van de F-35 zijn wereldwijd drie ‘hubs’ opgezet, waarin (door de VS aangeleverde) onderdelen liggen opgeslagen om te worden doorgeleverd aan landen die over de F-35 beschikken. De in de hubs aanwezige F-35 onderdelen zijn eigendom van de VS en blijven dit totdat deze zijn gemonteerd in de F-35. In Nederland (Woensdrecht) is een dergelijke hub gevestigd, het Logistiek Centrum Woensdrecht. Vanuit de Nederlandse hub worden F-35 onderdelen geleverd aan onder meer Israël.

Regelgeving met betrekking tot de uitvoer van (onderdelen van) militaire goederen

– nationale regelgeving

3.3

De (onder 3.2 bedoelde) onderdelen voor de F-35 worden beschouwd als militaire goederen. De doorvoer of uitvoer van militaire goederen vanuit Nederland is op grond van art. 5 lid 1 respectievelijk art. 11 lid 1 van het (op de Algemene Douanewet gebaseerde) Besluit strategische goederen1 (Bsg) verboden, tenzij daarvoor een vergunning is verleend. Een dergelijke vergunning wordt in ieder geval niet verleend voor zover dit voortvloeit uit internationale verplichtingen.2 Tot die internationale verplichtingen behoren het Gemeenschappelijk Standpunt van de Europese Raad (zie hierna 3.6 e.v.) en het Wapenhandelsverdrag3 (het ‘Arms Trade Treaty’).4 De Minister kan een beschikkingsbevoegde5 uitsluiten van het gebruik van een algemene doorvoervergunning of algemene uitvoervergunning ter bescherming van wezenlijke veiligheidsbelangen, openbare orde of openbare veiligheid (art. 6a lid 3 respectievelijk art. 13 lid 3 Bsg).

3.4

De Minister heeft in 2016 op grond van het Bsg bij ministeriële regeling de Regeling Algemene Vergunning NL009 (hierna: AV009) vastgesteld.6 Deze algemene vergunning is alleen van toepassing op de levering van militaire goederen aan partijen aangesloten bij het F-35-programma. AV009 is zowel een algemene doorvoervergunning, een algemene uitvoervergunning, als een algemene overdrachtsvergunning.7 Voor zover in deze zaak van belang kunnen op grond van AV009 F-35 onderdelen vanuit het depot Woensdrecht worden geleverd aan Israël, zonder dat voor elke afzonderlijke levering een aparte vergunning nodig is.

3.5

In AV009 is wat betreft de geldigheidsduur ervan geen einddatum bepaald en deze is dus in beginsel van kracht zolang het F-35 project loopt.8 Art. 8 van AV009 luidt als volgt:

“De Algemene Vergunning NL009 mag niet langer worden gebruikt indien de geregistreerde gebruiker of beschikkingsbevoegde door de Minister in kennis zijn gesteld dat geïntegreerde buitenlandpolitieke- of veiligheidsafwegingen zich verzetten tegen voortgezet gebruik van de Algemene Vergunning NL009. Een kennisgeving om die reden kan te allen tijde plaatsvinden.”

De beschikkingsbevoegde is degene die bevoegd is over de militaire goederen te beschikken (art. 1 Bsg). De gebruiker is de beschikkingsbevoegde die zich heeft geregistreerd om gebruik te maken van AV009. Israël als land van bestemming is dus niet de beschikkingsbevoegde of gebruiker in de zin van AV009.

– EU regelgeving: het EUGS

3.6

Op 8 december 2008 heeft de Raad van de Europese Unie op grond van art. 15 (thans: art. 29) van het Verdrag betreffende de Europese Unie een Gemeenschappelijk Standpunt vastgesteld (hierna: het EUGS).9 De lidstaten zijn daarin overeengekomen dat zij de uitvoer van militaire goederen en technologie zullen toetsen aan de in het EUGS opgenomen normen. In het EUGS is in de overwegingen onder meer opgenomen dat staten die militaire goederen uitvoeren een bijzondere verantwoordelijkheid dragen, dat de lidstaten vastbesloten zijn hoge gemeenschappelijke normen vast te stellen die worden gezien als minimum voor het betrachten van terughoudendheid bij overdracht van militaire goederen door alle lidstaten en vastbesloten zijn de uitvoer te voorkomen van militaire goederen die voor binnenlandse onderdrukking of internationale agressie kunnen worden gebruikt, dan wel tot regionale instabiliteit kunnen bijdragen. Het EUGS is in 2019 gewijzigd, onder meer in verband met de inwerkingtreding van het Wapenhandelsverdrag, waarbij alle lidstaten partij zijn.10 Het secretariaat-generaal heeft een Gids voor de gebruiker bij het EUGS gepubliceerd, als hulpmiddel voor de lidstaten bij de uitvoering van het EUGS (hierna: de Gebruikersgids).11

3.7

Het EUGS bepaalt in art. 2 lid 2 onder meer:

“Criterium 2: Eerbiediging van de mensenrechten in het land van eindbestemming en naleving van het internationaal humanitair recht in dat land

(….)

– De lidstaten evalueren de houding van het ontvangende land ten opzichte van belangrijke, in instrumenten van internationaal humanitair recht vastgelegde beginselen, en

c) weigeren een uitvoervergunning indien er een duidelijk risico bestaat dat de uit te voeren militaire goederen of technologie gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht.”

– het Wapenhandelsverdrag

3.8

Op 24 december 2014 is het Wapenhandelsverdrag in werking getreden. In de considerans van het Wapenhandelsverdrag is (in de authentieke Engelse taal) het volgende opgenomen:

Acknowledging that peace and security, development and human rights are pillars of the United Nations system and foundations for collective security and recognizing that development, peace and security and human rights are interlinked and mutually reinforcing,

(…)

Bearing in mind that civilians, particularly women and children, account for the vast majority of those adversely affected by armed conflict and armed violence,

(…)

Recognizing the voluntary and active role that civil society, including non-governmental organizations, and industry, can play in raising awareness of the object and purpose of this Treaty, and in supporting its implementation,

(…)

Determined to act in accordance with the following principles;

Principles

(…)

– Respecting and ensuring respect for international humanitarian law in accordance with, inter alia, the Geneva Conventions of 1949, and respecting and ensuring respect for human rights in accordance with, inter alia, the Charter of the United Nations and the Universal Declaration of Human Rights;”

3.9

Art. 7 Wapenhandelsverdrag luidt (voor zover hier van belang):

 Article 7. Export and Export Assessment

1. If the export is not prohibited under Article 6, each exporting State Party, prior to authorization of the export of conventional arms (…) under its jurisdiction and pursuant to its national control system, shall, in an objective and non-discriminatory manner, taking into account relevant factors (…), assess the potential that the conventional arms or items:

(…)

(b) could be used to:

(i) commit or facilitate a serious violation of international humanitarian law;

(…)

3. If, after conducting this assessment and considering available mitigating measures, the exporting State Party determines that there is an overriding risk of any of the negative consequences in paragraph 1, the exporting State Party shall not authorize the export.”

– verhouding EUGS en Wapenhandelsverdrag

3.10

Het EUGS is in 2019 aangepast in verband met (onder meer) de tenuitvoerlegging van het Wapenhandelsverdrag.12 Het hof leidt daaruit af dat naar de opvatting van de Raad er na die aanpassing geen inhoudelijke verschillen bestaan tussen het Wapenhandelsverdrag en het EUGS. Partijen gaan daar kennelijk ook vanuit. Zij hebben geen onderscheid gemaakt tussen de inhoudelijke bepalingen van het EUGS en die van het Wapenhandelsverdrag. Het hof gaat er in het navolgende dan ook vanuit dat de hiervoor geciteerde onderdelen van art. 2 lid 2 EUGS en art. 7 Wapenhandelsverdrag met elkaar in overeenstemming zijn en dat het ‘duidelijk risico dat uit te voeren militaire goederen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht’ (EUGS) naar inhoud en strekking niet verschilt van het ‘overriding risk’ dat de uit te voeren militaire goederen ‘could be used to commit or facilitate a serious violation of international humanitarian law’ (Wapenhandelsverdrag).13 Als het hof hierna verwijst naar het EUGS moet daaronder tevens worden verstaan het Wapenhandelsverdrag, tenzij uit de context anders blijkt.

– art. 1 Geneefse Conventies en art. 1 lid 1 Eerste Aanvullend Protocol bij die Conventies

3.11

Oxfam Novib c.s. hebben onder meer een beroep gedaan op het gemeenschappelijke art. 1 van de Geneefse Conventies van 1949 (en het gelijkluidende art. 1 lid 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij die Conventies van 1977). Deze bepaling luidt:

“The High Contracting Parties undertake to respect and to ensure respect for the present Convention [this Protocol] in all circumstances.”

3.12

Het gemeenschappelijke artikel 1 van de Geneefse Conventies en art. 1 lid 1 Eerste Aanvullend Protocol bevat internationaal gewoonterecht.14 Het is een bepaling die meer dan een aansporing aan de verdragspartijen bevat: het is een bindende verplichting voor de partijen bij het verdrag.15 De overheersende opvatting in de literatuur is dat de verplichting ‘to ensure respect’ niet alleen een interne maar ook een externe dimensie heeft, in die zin dat de verdragspartijen een verplichting hebben om te verzekeren dat een andere staat in overeenstemming handelt met (onder meer) internationaal humanitair recht.16Dit is bevestigd door het Internationaal Gerechtshof.17 Dit betekent dat staten positieve stappen moeten nemen om andere staten ertoe te bewegen in overeenstemming te handelen met de Geneefse Conventies en het Aanvullend Protocol, in ieder geval waar het om ernstige overtredingen gaat.18 Hoe ernstiger de inbreuk op het internationale humanitaire recht, hoe meer van een andere staat wordt verwacht om de inbreuk te doen stoppen. Het gaat hier om een inspanningsverbintenis: een staat is verplicht te doen wat redelijkerwijs binnen zijn vermogen ligt in de gegeven omstandigheden.19 Meer in het bijzonder moet worden aangenomen dat de verplichting van art. 1 meebrengt dat indien een staat ervan op de hoogte is dat een andere staat ernstige schendingen van internationaal humanitair recht begaat met behulp van de door de eerste staat geleverde wapens, het in strijd is met art. 1 om deze wapenleveranties voort te zetten.20

Ontwikkelingen sinds 7 oktober 2023

3.13

Op 7 oktober 2023 heeft Hamas vanuit de Gazastrook aanvallen op Israël uitgevoerd, waarbij ongeveer 1200 personen, voornamelijk burgers onder wie ook jonge kinderen, opzettelijk zijn gedood. Ook heeft Hamas ongeveer 240 personen als gijzelaars meegenomen, van wie velen tot op de dag van vandaag niet zijn vrijgelaten. Tussen partijen is (terecht) niet in geschil dat Hamas zich hiermee aan oorlogsmisdaden heeft schuldig gemaakt.

3.14

Israël heeft op deze aanval gereageerd door aanvallen uit te voeren op doelen in de Gazastrook. Daarbij zijn bombardementen uitgevoerd en zijn Israëlische troepen Gaza binnengetrokken. Als gevolg van deze aanvallen zijn inmiddels (minstens) 19.000 personen om het leven gekomen, onder wie 7.700 kinderen. Meer dan 52.000 personen zijn gewond geraakt.

3.15

In verband met deze ontwikkelingen heeft de Minister onderzocht of, zoals voorzien in art. 8 AV009, geïntegreerde buitenlandpolitieke- of veiligheidsafwegingen zich verzetten tegen voortgezet gebruik van deze vergunning. De Minister heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is. Dit standpunt is nadien niet veranderd. Daarbij heeft de Minister de volgende overwegingen in haar afweging betrokken: (i) Israël moet voor zijn voortbestaan kunnen reageren op (terreur)dreigingen uit de (fundamenteel onveilige) regio en heeft er groot belang bij dat uitbreiding van het conflict naar de regio wordt voorkomen door onder meer de afschrikwekkende werking die van de F-35 uitgaat, (ii) het eventuele risico dat de F-35 onderdelen gebruikt zouden kunnen worden bij ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht, maar het staat niet vast dat Israël het humanitair oorlogsrecht schendt, (iii) stopzetting van de levering van F-35 onderdelen aan Israël zou zeer grote schade aanrichten aan de goede betrekkingen van Nederland met Israël en de Verenigde Staten en zou ook het vertrouwen beschadigen van andere bondgenoten die deelnemen aan het F-35 project, en (iv) op basis van AV009 is het niet mogelijk een bepaald land als bestemming uit te sluiten van leveringen; alle leveranciers aan Israël zouden dan uitgesloten moeten worden, maar dat zou betekenen dat die leveranciers dan ook niet meer aan andere landen mogen leveren zodat telkens individuele vergunningen zouden moeten worden aangevraagd, hetgeen belemmerend werkt.21

De eisende partijen: Oxfam Novib c.s.

3.16

Oxfam Novib is een stichting die onder meer als statutaire doelstelling heeft “het bevorderen van een wereldsamenleving waarin de sociaal­economische tegenstellingen tussen arm en rijk worden doorbroken, waarin de welvaart van de wereld rechtvaardig is verdeeld, en waarin mensen en bevolkingsgroepen elkaars culturen kunnen leren kennen en respecteren en ten behoeve van hun ontwikkeling samenwerken op basis van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid en onderlinge solidariteit” (art. 2.1). De statuten vermelden verder dat Oxfam Novib haar doel onder meer tracht te bereiken door het in het algemeen bevorderen van al hetgeen dat zou kunnen leiden tot het tot stand komen van een wereldrechtsorde, waarvan een universele ontwikkelingsstrategie een integraal deel vormt (art. 2.3 onder g). Oxfam Novib heeft medewerkers die in Gaza verblijven en zich daar in samenwerking met Palestijnse organisaties bezig houden met humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking.

3.17

Pax is een stichting die onder meer als statutaire doelstelling heeft “het beschermen van burgers tegen oorlogsgeweld, het beëindigen van gewapende conflicten en het bijdragen aan vreedzame en rechtvaardige samenlevingen, het bevorderen van mensenrechten alsmede het bijdragen aan de internationale rechtsorde en een cultuur van vrede in Nederland en wereldwijd en al hetgeen met vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.”

3.18

The Rights Forum is een stichting die zich blijkens haar statuten ervoor inzet “dat het conflict tussen Israël en de Palestijnen wordt beëindigd door het sluiten van vrede op basis van het internationale recht: verdragen, resoluties van de Verenigde Naties, uitspraken van het Internationaal Gerechtshof, dat de partijen bij dit conflict zich, ook zolang een vredesregeling uitblijft, gedragen overeenkomstig het humanitair oorlogsrecht en met eerbiediging van de rechten van de mens, dat de regering van Nederland ernst maakt met de opdracht, haar door de Grondwet gegeven, de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen, ook in Israël en de bezette Palestijnse gebieden en dat de Europese Unie, daartoe ook door Nederland aangemoedigd, haar verantwoordelijkheid als economische en daardoor ook politieke grootmacht ten volle neemt door de partijen bij dit conflict te noodzaken zich te onthouden van schendingen van het internationale recht.”

De standpunten van partijen in het kort

3.19

Oxfam Novib c.s. hebben dit kort geding tegen de Staat aangespannen omdat zij het er niet mee eens zijn dat de Staat toestaat dat vanuit Nederland F-35 onderdelen worden uitgevoerd naar Israël. Oxfam Novib c.s. zijn van mening dat de Staat de (verdere) export van F-35 onderdelen vanuit het depot Woensdrecht moet beletten. Oxfam Novib c.s. voeren hiertoe kort gezegd het volgende aan. Israël maakt zich bij de aanvallen op doelen in Gaza schuldig aan schendingen van internationaal humanitair recht, althans het duidelijke risico bestaat dat Israël zich daaraan schuldig maakt. Israël valt in strijd met het humanitair oorlogsrecht burgerdoelen aan en brengt bij de aanval op militaire doelen disproportionele schade toe aan burgers. Ook is er volgens Oxfam Novib c.s. een betrouwbare aanwijzing van een ernstig risico op dreigende genocide. Gelet hierop is de Staat volgens Oxfam Novib c.s. op grond van het EUGS, het Wapenhandelsverdrag en andere verdragen en internationaalrechtelijke verplichtingen gehouden de verdere export van F-35 onderdelen te beletten.

3.20

De Staat verwerpt het standpunt van Oxfam Novib c.s. De Staat voert in de eerste plaats aan dat Oxfam Novib niet ontvankelijk is in haar vorderingen omdat Oxfam Novib volgens de Staat de belangen waarvoor zij in deze procedure stelt op te komen niet volgens haar statuten behartigt. Daarnaast geldt dat noch het EUGS noch het Wapenhandelsverdrag een staat verplichten om een eenmaal afgegeven vergunning opnieuw te toetsen op grond van later opgekomen omstandigheden. Bovendien mocht de Minister op grond van art. 8 AV009 een bredere afweging maken, waarin zij ook andere belangen zoals de relatie met Israël en de VS laat meewegen. De door de Minister gemaakte afweging kan door de rechter slechts beperkt worden getoetst, omdat op het gebied van (nationale) veiligheid en buitenlands beleid aan de Staat een grote beleids- en beoordelingsvrijheid toekomt. Verder bestrijdt de Staat dat tot uitgangspunt zou kunnen worden genomen dat de F-35 gevechtsvliegtuigen betrokken zijn bij schendingen van internationaal humanitair recht. Daarvoor is onvoldoende informatie beschikbaar over de precieze rol van de F-35’s en over de omstandigheden en afwegingen betreffende concrete gevechtshandelingen, zoals bombardementen. Volgens de Staat is evenmin aangetoond dat er een risico is op genocide.

4De procedure

4.1

Oxfam Novib c.s. vorderen in dit kort geding, samengevat en voor zover nog van belang in hoger beroep, dat de Staat wordt bevolen de (feitelijke) uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen naar Israël te staken en geen nieuwe uitvoer of doorvoer daarvan meer toe te staan, totdat dit niet meer in strijd is met de verplichtingen van de Staat. Ook vorderen Oxfam Novib c.s. de Staat te gebieden de uitvoer en doorvoer op grond van de AV009 met eindbestemming Israël in overeenstemming te brengen met de internationale verplichtingen van de Staat, zoals het EUGS en het Wapenhandelsverdrag. De Staat heeft deze vorderingen bestreden.

4.2

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Oxfam Novib c.s. afgewezen. Het oordeel van de voorzieningenrechter komt op het volgende neer.

( i) Oxfam Novib is ontvankelijk in haar vordering. Gelet op haar statutaire doelstelling behartigt Oxfam Novib ook de belangen van (Palestijnse) burgers in Gaza die slachtoffer zijn, dan wel dreigen te worden van oorlogsgeweld en kan zij opkomen voor het algemeen belang dat is gediend bij het naleven van internationaal humanitair oorlogsrecht, mensenrechten en het voorkomen van genocide. Bovendien heeft Oxfam Novib een eigen belang in verband met de werknemers die in Gaza verblijven en die daar te vrezen hebben voor hun leven.

(ii) AV009 is voorafgaand aan de vaststelling daarvan getoetst aan de criteria vermeld in het EUGS. Er zijn thans weliswaar nieuwe omstandigheden door het oplaaien van het Israëlisch-Palestijns conflict, maar noch het EUGS noch het Wapenhandelsverdrag bevat de verplichting een eenmaal afgegeven vergunning opnieuw te toetsen als de omstandigheden wijzigen.

(iii) De Staat heeft wel de verplichting om te beoordelen of het voortgezet gebruik van AV009 voor wat betreft Israël in stand kan blijven, maar hij heeft de vrijheid daarbij een bredere afweging te maken dan uitsluitend aan de criteria van het EUGS te toetsen. Bij die (bredere) toetsing komt aan de Staat een grote beleids- en beoordelingsruimte toe, omdat het gaat om vragen die nauw verband houden met vragen van (nationale) veiligheid en buitenlands beleid.

(iv) Wat betreft de vraag hoe de uitgevoerde F-35 onderdelen worden aangewend, is relevant of de uit te voeren onderdelen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht. Als de F-35 een bijdrage levert aan het kunnen uitvoeren van bombardementen door andere vliegtuigen is aan dit vereiste voldaan. Gezien de geavanceerde eigenschappen waarover de F-35 beschikt is zeer aannemelijk dat de F-35 deze bijdrage levert daar waar sprake zou zijn van schendingen.

( v) Het standpunt van de Staat dat specifieke informatie over de concrete gevechtshandelingen ontbreekt is niet onbegrijpelijk. De beoordeling van de Minister ziet uitsluitend op het gebruik van de F-35. De gevolgen van andere oorlogshandelingen van Israël, hoe verwerpelijk die ook (kunnen) zijn, kunnen in deze beoordeling niet worden betrokken.

(vi) De redenering van de Minister dat de F-35, mede door de afschrikwekkende werking ervan, voor Israël ook van groot belang is om uitbreiding van het conflict naar de regio te voorkomen is niet onbegrijpelijk. Ook kon de Minister in redelijkheid meewegen dat een aantasting van AV009 een negatieve invloed zal hebben op de betrekkingen met de landen die binnen het programma samenwerken, waaronder de VS en Israël.

(vii) Art. 8 AV009 lijkt, anders dan de Staat aanvoert, de mogelijkheid te bieden om alleen een (geregistreerde) gebruiker (Israël) in kennis te stellen dat voortgezet gebruik van de vergunning niet langer is toegestaan. Wel is aannemelijk dat een wijziging in de logistieke keten van het programma een verslechterde operationele gereedheid tot gevolg zal hebben en daarmee een negatieve invloed kan hebben op de nationale veiligheid van de bij het F-35-project betrokken landen.

(viii) De conclusie is dat de Minister in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen.

4.3

In hoger beroep hebben Oxfam Novib c.s. hun eis gewijzigd. Zij vorderen thans, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest:

I. De Staat te gebieden per direct iedere (feitelijke) uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen met eindbestemming Israël te (doen) staken, in ieder geval totdat de bodemrechter uitspraak heeft gedaan of tot het moment dat de uitvoer en doorvoer niet meer in strijd is met verplichtingen die op de Staat rusten; althans de Staat te gebieden thans (opnieuw) te beoordelen of de voortgezette (feitelijke) uit- en doorvoer van F-35 onderdelen naar Israël doorgang mag hebben;

II. De Staat te verbieden per direct nieuwe uit- en doorvoer van F-35 onderdelen met eindbestemming Israël toe te staan, in ieder geval totdat de bodemrechter uitspraak heeft gedaan of tot het moment dat de uit- en doorvoer niet meer in strijd is met verplichtingen die op de Staat rusten; althans de Staat te gebieden om thans (opnieuw) te beoordelen of nieuwe uit- en doorvoer van F-35 onderdelen met eindbestemming Israël toegestaan kan worden;

III. De Staat te gebieden onverwijld de uit- en doorvoer op grond van de Regeling Algemene Vergunning NL009 met eindbestemming Israël in overeenstemming te brengen met de internationale verplichtingen van de Staat die volgen uit onder meer het Gemeenschappelijk Standpunt en het Wapenhandelsverdrag, althans binnen een termijn die het hof geraden acht;

IV. Althans zodanige voorzieningen te treffen die het hof geraden acht;

V. De Staat te veroordelen in de kosten van dit geding, althans de kosten van partijen te compenseren, met de bepaling dat indien deze kosten niet zijn betaald binnen veertien dagen na de datum waarop het arrest is gewezen, wettelijke rente daarover verschuldigd zal zijn.

4.4

Oxfam Novib c.s. hebben vijf grieven aangevoerd tegen het vonnis van de voorzieningenrechter. In grief 1 betogen Oxfam Novib c.s. dat de voorzieningenrechter een onjuist toetsingskader hanteert door slechts na te gaan of de Staat in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn handelwijze. Europese en internationale verplichtingen van de Staat moeten leiden tot staking van de export van F-35-onderdelen. Met grief 2 betogen Oxfam Novib c.s. dat de feiten kwalificeren als schendingen van het humanitair oorlogsrecht, als genocide en als mensenrechtenschendingen, althans als een reëel risico op dergelijke schendingen, die worden gepleegd met behulp van F-35’s. Grief 3 houdt in dat de Staat op grond van zijn verplichtingen onder het algemene volkenrecht, de Geneefse Conventies, het Genocideverdrag en diverse mensenrechtenverdragen gehouden is de export van F-35 onderdelen te staken. Oxfam Novib c.s. voeren in grief 4 aan dat de Staat verplicht is de export van F-35 onderdelen naar Israël te staken op grond van het EUGS en het Wapenhandelsverdrag. Oxfam Novib c.s. betwisten dat AV009 bij vaststelling in 2016 aan het EUGS is getoetst en bovendien, aldus Oxfam Novib c.s., had de Staat na 7 oktober 2023 AV009 opnieuw aan het EUGS moeten toetsen, wat tot een negatieve beoordeling had moeten leiden. Daarnaast is AV009 in strijd met hogere regelgeving en daarom onmiskenbaar onverbindend. Met grief 5 komen Oxfam Novib c.s. op tegen de toetsing door de voorzieningenrechter van de door de Minister gemaakte belangenafweging. Indien al van een dergelijke belangenafweging zou mogen worden uitgegaan, dan heeft de voorzieningenrechter onvoldoende meegewogen dat er een duidelijk risico bestaat op ernstige schendingen van het oorlogsrecht door de inzet van F-35’s. Aan de wel door de voorzieningenrechter in aanmerking genomen omstandigheden heeft hij ten onrechte of teveel gewicht toegekend.

4.5

De Staat heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en incidenteel hoger beroep ingesteld. Daarbij voert de Staat in de eerste plaats aan dat de voorzieningenrechter Oxfam Novib ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in haar vorderingen. Verder is de Staat van mening dat de voorzieningenrechter van een onjuist toetsingskader is uitgegaan. Deze (incidentele) grief komt er kort gezegd op neer dat de burgerlijke rechter (in kort geding) het handelen van de Staat inzake wapenexport niet of slechts zeer beperkt kan toetsen aan het EUGS en het Wapenhandelsverdrag.

5Beoordeling van het hoger beroep

A. Ontvankelijkheid van Oxfam Novib

5.1

Het hof zal eerst ingaan op de incidentele grief van de Staat, waarin hij aanvoert dat de voorzieningenrechter Oxfam Novib ten onrechte ontvankelijk heeft geacht in haar vorderingen. De grief houdt in dat Oxfam Novib stelt op te komen voor de belangen van (Palestijnse) burgers in Gaza die slachtoffer zijn, dan wel dreigen te worden, van oorlogsgeweld en voor het algemeen belang dat is gediend bij het naleven van humanitair oorlogsrecht, mensenrechten en het voorkomen van genocide en bij het Nederlands wettelijk kader over exportbeleid. Volgens de Staat vallen deze belangen niet onder de statutaire doelstelling van Oxfam Novib. Volgens de Staat valt niet in te zien hoe het verbod op de uitvoer van F-35 onderdelen een wereldsamenleving bevordert. Daarnaast meent de Staat dat Oxfam Novib niet kan worden ontvangen in haar vorderingen die zij als werkgever heeft ingesteld, omdat de belangen van Oxfam Novib in deze procedure al door Pax en The Rights Forum worden behartigd. De wet zou volgens de Staat niet toelaten dat individuele gedupeerden als partij optreden in een procedure waarin hun belangen reeds door een collectieve belangenbehartiger worden behartigd.

5.2

De grief faalt. In de eerste plaats ligt voor de hand dat een ‘wereldsamenleving’ impliceert dat landen en volken met elkaar in vrede leven. Het is duidelijk dat daarvan thans in Gaza geen sprake is. Het door Oxfam Novib met deze zaak nagestreefde belang is dat Israël ophoudt met de (door Oxfam Novib gestelde) schendingen van het internationale humanitair recht. Dat belang valt onder het doel van het bevorderen van een (vreedzame) wereldsamenleving. In de tweede plaats bepalen de statuten van Oxfam Novib dat zij dit doel, het bevorderen van een wereldsamenleving, onder meer tracht te bereiken door het bevorderen van het tot stand komen van een wereldrechtsorde (art. 2.3 onder g). Oxfam Novib wil met dit geding bereiken dat Nederland niet langer bijdraagt aan schending van het internationaal humanitair recht doordat Nederland zijn internationaalrechtelijke verplichtingen op het gebied van de wapenexport veronachtzaamt. Dat doel kan onmiskenbaar bijdragen aan het tot stand brengen van een wereldrechtsorde.

5.3

De conclusie is dat Oxfam Novib reeds op deze gronden ontvankelijk is in haar vorderingen. Het hof hoeft dus niet in te gaan op de vraag of Oxfam Novib ook in haar hoedanigheid van werkgever ontvankelijk is.

B. Duidelijk risico op ernstige schendingen van internationaal humanitair recht?

5.4

Een belangrijke grondslag voor de vorderingen van Oxfam Novib c.s. is het standpunt dat er een duidelijk risico bestaat dat de naar Israël uit te voeren F-35 onderdelen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht in de zin van art. 2 lid 2 onder c) EUGS (hierna ook: het ‘duidelijke risico’). Volgens Oxfam Novib c.s. leidt het bestaan van dit duidelijke risico tot de verplichting van de Staat een eind te maken aan de uitvoer dan wel doorvoer van F-35 onderdelen vanuit Woensdrecht naar Israël.

5.5

Voor de toetsing van de vraag of sprake is van een ‘duidelijk risico’ zal het hof eerst kort beschrijven welke verplichtingen het humanitair oorlogsrecht aan strijdende partijen oplegt (b.1). Vervolgens zal het hof uiteenzetten van welke feiten en rapportages het uitgaat (b.2). Tot slot van dit hoofdstuk B zal het hof nagaan wat de rol van de F-35 in de oorlogsvoering in Gaza is (geweest) (b.3).

b.1. verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht

5.6

Internationaal humanitair recht is het recht dat van toepassing is in, kort gezegd, oorlogssituaties en strekt ter bescherming van personen die niet of niet meer aan de vijandelijkheden deelnemen. Onder ‘internationaal humanitair recht’ en ‘humanitair oorlogsrecht’ wordt in beginsel hetzelfde verstaan. De twee termen worden hierna door elkaar heen gebruikt. De regels van humanitair oorlogsrecht zijn met name neergelegd in de Geneefse Conventies van 1949 en in het Eerste Aanvullend Protocol bij deze Conventies van 1977. Nederland is partij bij de Geneefse Conventies en het Eerste Aanvullend Protocol.22 Overigens is een aanzienlijk deel van de regels van het Eerste Aanvullend Protocol internationaal gewoonterecht.23

5.7

Tussen partijen lijkt geen verschil van inzicht te bestaan over de normen van humanitair oorlogsrecht, waaraan het militaire optreden van Israël in de Gazastrook moet worden getoetst. Die normen gelden uiteraard ook voor Hamas en hiervoor is reeds opgemerkt dat niet ter discussie staat dat Hamas met haar aanvallen op 7 oktober 2023 oorlogsmisdaden heeft gepleegd. Dat Israël met haar aanvallen op Gaza op deze misdaden reageert en uit zelfverdediging zegt te handelen, betekent echter niet dat de Staat niet meer hoeft na te gaan of Israël zich houdt aan de normen van humanitair oorlogsrecht. Ook de omstandigheid dat aannemelijk is dat Hamas burgers als menselijk schild gebruikt, hoe verwerpelijk – en ongeoorloofd – dat ook is, betekent niet dat de regels omtrent de bescherming van burgers niet meer van toepassing zijn.24

5.8

Op grond van het humanitair oorlogsrecht moet onderscheid worden gemaakt tussen militaire doelen (combatants en military objectives) enerzijds en burgerdoelen (civilians en civilian objects) anderzijds. Onder military objectives worden verstaan ‘objects which by their nature, location and purpose or use make an effective contribution to military action and whose total or partial destruction, capture or neutralization, in the circumstances ruling at the time, offers a definite military advantage’.25Alleen militaire doelen zijn een legitiem doelwit van gewapende aanvallen.

5.9

Zogenaamde ‘indiscriminate attacks’, aanvallen die geen onderscheid maken tussen militaire doelen en burgerdoelen, zijn verboden.26 Burgerdoelen mogen niet worden aangevallen. Bij twijfel over de vraag of iets een militair doel of een burgerdoel is moet worden aangenomen dat het gaat om een burgerdoel.27 Indien een militair doel wordt aangevallen moet een inschatting worden gemaakt of een dergelijke aanval bijkomende schade (‘collateral damage’) aan burgerdoelen toebrengt. Indien dergelijke ‘collateral damage’ ‘excessive [is] in relation to the concrete and direct military advantage anticipated’ mag de aanval niet plaatsvinden.28 Bij het uitvoeren van militaire operaties moet constante zorg worden betracht om burgers en burgerdoelen te sparen, waaronder het geven van een effectieve waarschuwing vooraf, tenzij de omstandigheden dit niet toelaten.29 Het aanvallen van onder meer ‘agricultural areas’ en ‘drinking water installations’ is verboden.30

b.2. feiten en rapporten waarvan het hof in dit kort geding uitgaat

5.10

Het hof gaat uit van de volgende feiten, die door Oxfam Novib c.s. zijn gesteld en die door de Staat niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken:

a. bijna de helft van de door Israël op Gaza gegooide bommen zijn ‘domme bommen’, dat wil zeggen ongeleide bommen die doorgaans niet of minder precies zijn;31

b. 60% van alle wooneenheden in Gaza is verwoest of beschadigd; 1,9 miljoen mensen, bijna 85% van de bevolking van Gaza, zijn ontheemd;32

c. IDF (Israeli Defence Force, hof) woordvoerder Rear Admiral Daniel Hagari heeft blijkens de website van het IDF verklaard:33

“These neighborhoods are densely populated urban areas that Hamas thought they could use for their purposes, using the Gazan population as human shields. These strikes are only the beginning when it comes to the city of Gaza. The IAF [Israeli Air Force, hof] continues to strike every neighborhood we have even a chip of intelligence regarding terrorist activity in.”

d. OCHA (United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs) rapporteerde dat op 19 december 2023 het dodental in Gaza 19.667 (Palestijnse) personen bedroeg, onder wie 5.153 vrouwen en 7.729 kinderen, en het aantal gewonden 52.586;34

e. uit hetzelfde rapport van OCHA blijkt: 44% van de huishoudens in Gaza rapporteert ‘very severe hunger’, 11% ‘severe hunger’ en 31% ‘moderate hunger’; elf bakkerijen worden als vernietigd gerapporteerd; sinds 7 november 2023 is geen bakkerij meer operationeel en op 15 november 2023 is de laatste operationele graanmolen gebombardeerd;35

f. uit hetzelfde OCHA rapport blijkt: ‘hospitals are under heavy strikes’ en ‘the number of functional hospitals has dropped from 36 to 8’; ook de Nederlandse regering wijst erop dat veel van de 36 ziekenhuizen in Gaza niet meer functioneren door onder andere een gebrek aan brandstof en schade door beschietingen, terwijl volgens het humanitair oorlogsrecht ziekenhuizen te allen tijde worden ontzien en beschermd;36

g. Israël bombardeert watervoorzieningen;37

h. in een artikel van +972 Magazine wordt geschreven dat Israël voorheen ‘power targets’ slechts aanviel nadat daarin verblijvende burgers waren geëvacueerd, maar dat in het huidige conflict in Gaza niet op evacuatie wordt gewacht; de Chief of Staff van de Israëlische luchtmacht bevestigt dat de voorheen geldende “roof knocking policy”, waarmee burgers gewaarschuwd werden om het aan te vallen pand te verlaten, niet meer wordt toegepast.38

5.11

Het hof neemt ook de volgende rapportages en signaleringen van (agentschappen van) de Verenigde Naties en internationale mensenrechtenorganisaties in aanmerking:

a. twee rapportages van Amnesty International van 20 oktober 2023 en 5 december 202339, waarin Amnesty International aan de hand van onderzoek ter plaatse concludeert dat burgerdoelen zijn aangevallen, althans dat sprake is van ‘indiscriminate attacks’, dat niet alle mogelijke voorzorg was betracht om burgers te ontzien en dat deze aanvallen als oorlogsmisdaden moeten worden onderzocht omdat er ‘damning evidence’ is dat Israël oorlogsmisdaden begaat;

b. [Rapporteur 1] , Special Rapporteur on the right of everyone to the enjoyment of the highest attainable standard of physical and mental health van de UN Human Rights Council, heeft blijkens een persbericht van de Verenigde Naties van 7 december 202340 gezegd dat in Gaza ten minste 364 aanvallen op gezondheidsdiensten zijn geconstateerd, dat het Al-Indonesi ziekenhuis 35 keer is gebombardeerd, dat “the healthcare infrastructure in the Gaza strip has been completely obliterated” en dat sprake is van een onmetelijk aantal schendingen van de speciale bescherming die burgers, kinderen en medisch personeel genieten onder internationaal humanitair recht;

c. de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft op 15 november 2023 een resolutie aangenomen waarin diepe zorg wordt uitgesproken over het disproportionele effect van de situatie in Gaza op kinderen en waarin alle partijen worden opgeroepen hun verplichtingen onder internationaal humanitair recht na te leven;41

d. [Rapporteur 2] , UN Special Rapporteur on the right to adequate housing, heeft blijkens een persbericht van 8 november 2023 de aanvallen op burgerdoelen in Gaza (‘domicide’ volgens hem) veroordeeld en erop gewezen dat ook als ‘combatants’ (Hamas strijders, hof) hun toevlucht nemen in burgerwoningen het verboden is een heel appartementengebouw aan te vallen indien dat tot disproportionele schade leidt;42

e. blijkens een persbericht van 19 oktober 2023 hebben negen VN experts (waaronder [Rapporteur 3] , Special Rapporteur on the situation of human rights in the Palestinian Territory occupied since 1967), gewezen op de ‘wilful and systematic destruction of civilian homes and infrastructure, known as ‘domicide’, en verklaard dat Israël ‘crimes against humanity’ pleegt waarvoor geen rechtvaardiging of uitzondering bestaat;43

f. blijkens een persbericht van 8 december 2023 heeft een groot aantal VN Experts gesignaleerd dat het door het Israëlische leger uitgevoerde ‘massive bombardment’ onverenigbaar is met internationaal humanitair recht en dat het leger ziekenhuizen, scholen, vluchtelingenkampen, woningen, markten en religieuze gebouwen niet heeft ontzien.44

5.12

De Staat heeft de bevindingen van Amnesty International in twijfel getrokken. De Staat vraagt zich af of Amnesty International zelf de Gazastrook heeft kunnen bezoeken. Ook stelt de Staat dat voor een oordeel over de legitimiteit van geweldgebruik specifieke operationele informatie nodig is waarover een ngo als Amnesty International niet beschikt. Het hof stelt voorop dat bevindingen van ngo’s als Amnesty International uiterst serieus moeten worden genomen, met name waar het gaat om de vraag of het internationaal humanitair recht is geschonden. Dat is kennelijk ook de opvatting van de minister van Buitenlandse Zaken in haar brief aan de Tweede Kamer van 18 november 2023.45 Ook blijkens de considerans van het Wapenhandelsverdrag (3.8 hiervoor) kunnen ngo’s een rol spelen bij de uitvoering van dat verdrag. Daarnaast kunnen volgens de Gebruikersgids bij de toepassing van criterium 2 van het EUGS rapporten van internationale ngo’s aanvullend worden gebruikt.46 Dit brengt mee dat het hof er in dit kort geding van uitgaat dat Amnesty International is afgegaan op informatie die zij betrouwbaar acht. Dit betreft met name de bevinding van Amnesty International dat talloze burgers zijn omgekomen, terwijl ter plaatse geen aanwezigheid van militaire activiteiten kon worden vastgesteld.

5.13

De Staat heeft ook de bevindingen van de VN experts bestreden. Volgens de Staat heeft de UN Special Rapporteur on the right to adequate housing geen bijzondere expertise ten aanzien van het humanitair oorlogsrecht en beschikt hij niet over adequate informatie om een dergelijke complexe beoordeling te kunnen maken. Van andere standpunten van de Special Rapporteurs stelt de Staat dat deze geen valide juridische oordelen over de inzet van de F-35 of het Israëlische gewapende optreden inhouden. Het hof gaat er echter vanuit dat de Special Rapporteurs zeer wel in staat moeten worden geacht een inschatting te maken van de feitelijke situatie in Gaza en van de vraag of burgerdoelen zijn getroffen en of toegebrachte schade proportioneel is. Het is op zichzelf juist dat uit deze bronnen niet een definitief juridisch oordeel kan worden afgeleid over de vraag of Israël het humanitair oorlogsrecht heeft geschonden, maar dat is ook niet nodig. Het gaat in dit kort geding immers om de vraag of er een ‘duidelijk risico’ op dergelijke schendingen bestaat.

b.3. inzet F-35

5.14

Met betrekking tot de inzet van de F-35 boven Gaza gaat het hof uit van de volgende feiten, die door de Staat niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken zijn:

a. de Staat bevestigt dat de F-35 wordt ingezet ter ondersteuning van de in Gaza aanwezige Israëlische grondtroepen;47

b. in een interview heeft een F-35 piloot onder meer verklaard dat de luchtmacht nu ongeveer een maand bezig is met het uitvoeren van aanvallen en verdedigingen, met name in Gaza, en dat ‘we’ zeer belangrijke aanvallen hebben uitgevoerd die het Hamas-regime in de Gazastrook ernstig beschadigen en de afgelopen dagen zij aan zij hebben gewerkt met de grondtroepen en hen voorzien hebben van een luchtparaplu met enorme vuurkracht;48

c. uit een interview met een F-35 pilote van 13 januari 2023 blijkt dat zij doelen in Gaza bombardeert, dat de definitie van incidentele schade na 7 oktober 2023 sterk is gewijzigd (in die zin dat de mogelijkheid van incidentele schade minder snel leidt tot het ontzien van het doelwit) en dat, sinds de grondtroepen Gaza zijn binnengetrokken, er geen ruimte meer is om een wijk ‘klein te maken’ omdat de grondtroepen van huis naar huis gaan;49

d. Air Force Lt Gen. [Lt Gen] (USAF) heeft verklaard dat de F-35 in operaties tegen Hamas wordt ingezet en dat het F-35 Programma sinds begin oktober ‘surge support’ aan Israël heeft verleend, onder meer door het leveren van onderdelen.50

5.15

Anders dan de Staat heeft betoogd is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat in het onder b genoemde interview slechts over de luchtmacht in algemene zin wordt gesproken niet los kan worden gezien van de geïnterviewde persoon, een F-35 piloot. Uit die samenhang kan niet anders worden afgeleid dan dat daarin wordt bevestigd dat de F-35 in Gaza wordt gebruikt. Op grond van de voornoemde feiten en omstandigheden gaat het hof er dan ook van uit dat de F-35 door Israël actief wordt ingezet bij het conflict in Gaza, niet alleen bij het verlenen van steun aan grondtroepen maar ook bij het uitvoeren van bombardementen.

b.4. conclusie ten aanzien van het ‘duidelijke risico’

5.16

Het hof concludeert dat er vele aanwijzingen zijn dat Israël in een niet onaanzienlijk aantal gevallen het humanitaire oorlogsrecht heeft geschonden. Op zichzelf is juist dat over de vraag of in al deze gevallen het humanitair oorlogsrecht ook inderdaad is geschonden pas een definitief rechterlijk oordeel kan worden gegeven indien een nauwgezet feitenonderzoek heeft plaatsgevonden, waarin ook is nagegaan over welke informatie de commandant die bevel tot de desbetreffende aanval gaf beschikte en kon beschikken. Voor een oordeel over het ‘duidelijke risico’ is een dergelijk definitief oordeel echter niet noodzakelijk. De beoordeling of een duidelijk risico bestaat ziet op mogelijk toekomstig gebruik van de te leveren militaire goederen en daaraan is een zekere mate van onzekerheid inherent. Bij de inschatting van de waarschijnlijkheid van dat toekomstig gebruik zal onder meer betekenis toekomen aan het gedrag van het land van bestemming in het recente verleden. Niet kan de eis worden gesteld dat gedragingen in het recente verleden pas een rol zouden kunnen spelen bij het inschatten van het duidelijke risico indien definitief is vastgesteld dat deze gedragingen het humanitair oorlogsrecht schonden. Dat zou de voorwaarde dat het moet gaan om een ‘duidelijk risico’ immers grotendeels betekenisloos maken.

5.17

Uit de feiten komt naar voren dat grote aantallen burgerslachtoffers zijn gemaakt, waaronder duizenden kinderen, dat duizenden woonhuizen zijn verwoest, dat ‘domme bommen’ worden gebruikt, dat elke woonwijk wordt aangevallen als er maar de geringste aanwijzing is dat er terroristische activiteit plaatsvindt, dat voorheen gehanteerde grenzen ten aanzien van ‘collateral damage’ in het huidige conflict zijn verruimd, dat het beleid om burgers vóór een aanval te waarschuwen is losgelaten, dat drinkwatervoorzieningen, bakkerijen en een graanmolen zijn vernietigd, dat een ziekenhuis (het Al-Indonesi ziekenhuis) is gebombardeerd en dat veel van de ziekenhuizen in Gaza niet meer functioneren. Dat deze verwoestingen uitsluitend aan militaire doelen zijn toegebracht of legitieme ‘collateral damage’ betreffen is, niet alleen gelet op de ongekende omvang ervan, maar ook gezien de uitlatingen van Israëlische militairen zelf, niet aannemelijk. Het hof concludeert op grond van het voorgaande ook dat de schendingen van het internationaal humanitair recht waarop een duidelijk risico bestaat ‘ernstig’ zijn.

5.18

Het hof voelt zich in deze conclusie gesteund door de conclusies van Amnesty International en van verschillende aan de Verenigde Naties verbonden experts. Op grond van wat hiervoor is overwogen ten aanzien van de inzet van F-35’s boven Gaza concludeert het hof tevens dat in dit kort geding voldoende aannemelijk is geworden dat de F-35 is gebruikt bij deze schendingen van internationaal humanitair recht. Uit de hiervoor vermelde feiten blijkt voorshands afdoende dat de F-35’s hebben deelgenomen aan aanvallen en bombardementen op Gaza. Ook echter indien ervan wordt uitgegaan dat de F-35’s alleen ondersteuning hebben verleend aan de grondtroepen maakt dat de conclusie niet anders. Er is geen aanleiding het duidelijke risico alleen aanwezig te achten indien aantoonbaar is dat de F-35’s zelf rechtstreeks ernstige schendingen van het humanitaire recht hebben gepleegd. Nu de oorlogshandelingen van Israël in de Gazastrook met een duidelijk risico op ernstige schendingen van humanitair oorlogsrecht gepaard zijn gegaan en de F-35’s ter ondersteuning van die oorlogshandelingen zijn ingezet, bestaat het duidelijke risico dat de uit te voeren F-35 onderdelen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht. In dit verband wijst het hof op art. 7 Wapenhandelsverdrag, waarin het verbod niet alleen geldt wanneer de uit te voeren militaire goederen ‘could be used to commit a serious violation of international humanitarian law’, maar ook als deze ‘could be used to facilitate a serious violation of international humanitarian law’.

5.19

De conclusie is dat er een duidelijk risico bestaat dat naar Israël uit te voeren F-35 onderdelen gebruikt zullen worden bij het begaan van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht in de zin van art. 2 lid 2 onder c) EUGS.

C. Leidt het ‘duidelijke risico’ ertoe dat de Staat de uitvoer van F-35 onderdelen naar Israël moet staken?

5.20

In dit hoofdstuk C behandelt het hof de vraag in hoeverre de Staat, gegeven het duidelijke risico dat in de na 7 oktober 2023 ontstane situatie de uit te voeren F-35 onderdelen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, ertoe kan worden gehouden de uitvoer van F-35 onderdelen naar Israël te beletten. Oxfam Novib c.s. voeren aan dat de Minister, naar aanleiding van de gebeurtenissen na 7 oktober 2023, verplicht was AV009 opnieuw51 te toetsen aan het EUGS. Daarnaast voeren Oxfam Novib c.s. aan dat de beslissing van de Minister om niet in AV009 in te grijpen op gebrekkige wijze tot stand is gekomen omdat de Minister daarbij niet de juiste toets heeft aangelegd en de in aanmerking genomen belangen verkeerd heeft gewogen.

5.21

Het hof zal eerst (c.1) nagaan of op grond van het internationale recht, in het bijzonder het EUGS en het Wapenhandelsverdrag, de Staat verplicht is om naar aanleiding van de gebeurtenissen na 7 oktober 2023 AV009 (opnieuw) aan de (dwingende) criteria van het EUGS en het Wapenhandelsverdrag te toetsen. Het hof zal die vraag positief beantwoorden. Vervolgens (c.2) zal het hof ingaan op de stelling van de Staat dat burgers geen rechten aan dergelijke verplichtingen kunnen ontlenen omdat het EUGS en het Wapenhandelsverdrag geen rechtstreekse werking hebben en geen rechten beogen te verlenen aan burgers, zodat de beslissing van de Minister om niet in te grijpen in AV009 niet door de Nederlandse (burgerlijke) rechter kan worden getoetst. Het hof zal concluderen dat dat verweer niet opgaat. Ten slotte (c.3) zal het hof nagaan of de Staat zijn verplichtingen onder het EUGS, Bsg en AV009 correct heeft nageleefd. Het hof beantwoordt die vraag negatief.

c.1. moest de Minister op grond van het internationale recht AV009 opnieuw toetsen aan de criteria van het EUGS (en het Wapenhandelsverdrag)?

5.22

Het hof zal eerst ingaan op (i) de vraag of uit het EUGS (of het Wapenhandelsverdrag) de verplichting voortvloeit om in het licht van nieuwe relevante omstandigheden AV009 opnieuw te toetsen. Het hof zal verder nagaan (ii) wat het gevolg is indien bij een dergelijke herbeoordeling moet worden geconstateerd dat zich één van de dwingende weigeringsgronden van art. 2 EUGS voordoet.

5.23

De Staat voert aan dat art. 1 lid 1 bis EUGS slechts bepaalt dat indien nieuwe informatie beschikbaar komt, elke lidstaat wordt aangemoedigd reeds verleende uitvoervergunningen opnieuw te beoordelen, en dat art. 7 lid 7 Wapenhandelsverdrag een vergelijkbare bepaling is. De Staat leidt daaruit af dat noch op grond van het EUGS noch op grond van het Wapenhandelsverdrag een verplichting bestaat om AV009 opnieuw te toetsen aan het EUGS indien nieuwe relevante omstandigheden optreden.

5.24

Het hof is dat niet met de Staat eens. Hoewel het EUGS en het Wapenhandelsverdrag wellicht niet de verplichting bevatten om elke verleende vergunning opnieuw te toetsen indien zich nieuwe omstandigheden voordoen, bestaat die verplichting wel in het onderhavige geval. Het onderhavige geval kenmerkt zich immers door de volgende omstandigheden: (i) AV009 is een vergunning die voor onbepaalde tijd is verleend, (ii) AV009 is in 2016 vastgesteld, de meest recente toetsing aan het EUGS heeft dus ruim zeven jaar geleden plaatsgevonden, en (iii) het gaat om gewijzigde omstandigheden die bestaan uit een duidelijk risico op ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht, een dwingende weigeringsgrond onder het EUGS. Een redelijke uitleg van het EUGS in het licht van de doelstellingen ervan brengt mee dat in dit geval een nieuwe toetsing aan de criteria van het EUGS moet plaatsvinden. Het standpunt van de Staat dat tot het verrichten van een nieuwe toetsing geen verplichting bestaat zou tot het onaanvaardbare resultaat leiden, dat het doel van het EUGS volledig zou kunnen worden ondergraven door vergunningen voor onbepaalde tijd te verlenen die nooit meer zouden hoeven te worden getoetst, zelfs niet indien op een later tijdstip met de uitgevoerde militaire goederen ernstige schendingen van humanitair oorlogsrecht zouden worden gepleegd door het land van bestemming. Dat kan duidelijk niet de bedoeling zijn van het EUGS of het Wapenhandelsverdrag. Het zou niet in overeenstemming zijn met de wens van de lidstaten om in het EUGS ‘hoge gemeenschappelijke normen (…) als minimum’ voor de wapenexport vast te stellen52 of met de verplichting van de staten onder art. 5 lid 5 Wapenhandelsverdrag om een effectief en transparant controlesysteem te hebben.

5.25

Het standpunt van de Staat druist ook in tegen de strekking van art. 1 Geneefse Conventies (daaronder begrepen art. 1 lid 1 Eerste Aanvullend Protocol), dat immers de verplichting aan staten oplegt om ‘in all circumstances’ te verzekeren dat een andere staat in overeenstemming handelt met internationaal humanitair recht. Met art. 1 Geneefse Conventies is niet te verenigen dat een staat die een vergunning voor wapenexport heeft verleend de ogen zou kunnen sluiten voor ernstige schendingen van humanitair oorlogsrecht in het land van bestemming en zou weigeren daaraan gevolgen voor de vergunning te verbinden. In de Gebruikersgids bij het EUGS wordt naar de Geneefse Conventies en het Eerste Aanvullend Protocol verwezen ter verduidelijking van wat als ‘ernstige schending van internationaal humanitair recht’ moet worden beschouwd.53 Ook in de considerans van het Wapenhandelsverdrag (onder ‘principles’) wordt verwezen naar de Geneefse Conventies. Het ligt dan ook voor de hand om de normen van het EUGS en het Wapenhandelsverdrag zo uit te leggen dat geen strijd ontstaat met de verplichtingen onder art. 1 Geneefse Conventies of art. 1 lid 1 Eerste Aanvullend Protocol.

5.26

Uit het enkele feit dat het EUGS en het Wapenhandelsverdrag in algemene zin een aansporing aan de aangesloten staten bevatten om een nieuwe beoordeling uit te voeren indien de omstandigheden zijn gewijzigd, kan niet a contrario worden afgeleid dat daartoe nimmer enige verplichting zou bestaan. In een commentaar op art. 7 lid 7 Wapenhandelsverdrag wordt overigens opgemerkt dat vergunningen voor een bepaalde periode worden verleend, gewoonlijk voor 1 tot 5 jaar.54 Dat is dus een heel andere situatie dan in het onderhavige geval.

5.27

Indien deze verplichte herbeoordeling leidt tot de constatering dat zich een dwingende weigeringsgrond uit art. 2 EUGS voordoet, zoals die van art. 2 lid 2 onder c) EUGS, moet de consequentie daarvan zijn dat de desbetreffende lidstaat een eind moet maken aan de verdere uitvoer van militaire goederen onder die vergunning, bijvoorbeeld door die vergunning in te trekken of te wijzigen. Anders zou de verplichting om onder de zich hier voordoende omstandigheden opnieuw een toets uit te voeren geen reële betekenis hebben. De verplichte weigeringsgrond van art. 2 lid 2 onder c) EUGS wordt in een dergelijke situatie een verplichte grond om de verdere uitvoer onder die vergunning te beëindigen.

5.28

Ook echter indien, anders dan hiervoor is overwogen, de Minister niet op grond van het EUGS tot hertoetsing verplicht was, had de Minister toch aan de dwingende weigeringsgrond van art. 2 lid 2 onder c) EUGS moeten toetsen. Het staat immers vast dat de Minister naar aanleiding van de gebeurtenissen na 7 oktober 2023 AV009 opnieuw hééft beoordeeld en dat de Minister bij die beoordeling óók heeft getoetst aan de criteria van het EUGS55. De Minister heeft dus kennelijk gehoor gegeven aan de aansporing van art. 1 lid 1 bis EUGS (en art 7 lid 7 Wapenhandelsverdrag) om AV009 in het licht van de nieuwe omstandigheden opnieuw te beoordelen. Het hof is van oordeel dat een redelijke uitleg van het EUGS meebrengt dat als een lidstaat op grond van nieuwe relevante informatie overgaat tot herbeoordeling van een verleende vergunning, deze lidstaat in ieder geval (ook) moet toetsen aan de in het EUGS neergelegde criteria. Als een lidstaat eenmaal overgaat tot herbeoordeling, of dat nu is een beoordeling aan het EUGS of (mede) een beoordeling aan andere normen (zoals die van art. 8 AV009), moet die lidstaat in ieder geval (ook) aan de dwingende criteria van het EUGS, zoals art. 2 lid 2 onder c) toetsen. Er is geen enkele reden om te veronderstellen dat als een lidstaat de aansporing van art. 1 lid 1 bis EUGS opvolgt, andere criteria zouden gelden dan die zijn opgenomen in het EUGS. Dit betekent dat ook in dit geval (‘vrijwillige hertoetsing’) de verdere uitvoer onder een bestaande vergunning moet worden beëindigd als zich een dwingende weigeringsgrond als die van art. 2 lid 2 onder c) EUGS blijkt voor te doen.

5.29

De slotsom is dat de Minister naar aanleiding van de na 7 oktober 2023 ontstane situatie, op grond van de op de Staat rustende verplichtingen van internationaal recht, AV009 (opnieuw) diende te toetsen aan de dwingend voorgeschreven criteria van het EUGS. Dit betekent dat indien zich bij de herbeoordeling een van de dwingende weigeringsgronden van het EUGS voordoet, de uitvoer naar het desbetreffende land van bestemming niet meer mag worden toegestaan. Art. 2 lid 2 onder c) EUGS is een dergelijke dwingende weigeringsgrond: uitvoer moet worden geweigerd als sprake is van een duidelijk risico op ernstige schendingen van het internationaal recht. Hiervoor is geconstateerd dat dit duidelijke risico zich in dit geval voordoet.

c.2. kan de rechter het handelen of nalaten van de Staat toetsen aan deze verplichtingen uit het EUGS en het Wapenhandelsverdrag?

5.30

De Staat heeft aangevoerd dat de bepalingen van het EUGS (en het Wapenhandelsverdrag) geen rechtstreekse werking hebben en dat Oxfam Novib c.s. in deze zaak geen beroep kunnen doen op de bepalingen van het EUGS en het Wapenhandelsverdrag. Dit betoog gaat om twee redenen niet op.

5.31

In de eerste plaats bepalen art. 5 lid 4 Bsg (voor doorvoer) en art. 11 lid 3 Bsg (voor uitvoer) dat een vergunning in ieder geval niet wordt verleend voor zover dit voortvloeit uit internationale verplichtingen. Niet in geschil is dat het EUGS en het Wapenhandelsverdrag internationale verplichtingen in de zin van deze bepalingen zijn. Nu het nationale (Nederlandse) recht verwijst naar het EUGS en het Wapenhandelsverdrag, zijn de normen uit deze internationale instrumenten geïmporteerd in de Nederlandse rechtsorde, kan de rechter hieraan toetsen en is de vraag of die normen rechtstreekse werking hebben niet meer relevant.56 In de toelichting op de hiervoor genoemde bepalingen van het Bsg is uitdrukkelijk vermeld dat in de praktijk steeds aan het EUSG wordt getoetst en dat ‘ter verhoging van de transparantie en om buiten twijfel te stellen dat genoemde verdragsbepalingen [van het Wapenhandelsverdrag, hof] te allen tijde kunnen worden uitgevoerd’, uitdrukkelijk in het Bsg wordt opgenomen dat de diverse vergunningen niet worden verleend indien anders in strijd wordt gekomen met internationale verplichtingen.57 De toelichting vervolgt dan: “Hiermee zijn de criteria van het Verdrag alsmede (mogelijk toekomstige) andere internationale verplichtingen op dit gebied toetsingscriteria in het kader van het besluit geworden” (onderstreping hof).

5.32

In de tweede plaats moeten art. 8 AV009 en het Bsg, waarop AV009 berust, zo worden uitgelegd dat de Staat niet in strijd handelt met zijn internationaalrechtelijke verplichtingen jegens andere staten. De verplichting van de rechter tot ‘verdragsconforme uitleg’ bestaat ongeacht de vraag of de desbetreffende verplichting rechtstreekse werking heeft in de zin van art. 93 Grondwet en vloeit voort uit het beginsel dat een norm van nationaal recht nooit mag worden uitgelegd of toegepast op een wijze waardoor de Staat zijn volkenrechtelijke verplichtingen schendt.58 Hoewel de Staat vragen heeft opgeworpen over de precieze status van het EUGS, erkent ook hij dat het EUGS verplichtingen tussen staten schept en dat de Staat jegens de overige lidstaten verplicht is het EUGS na te leven.59 Dit volstaat voor de conclusie dat de rechter verplicht is de nationale bepalingen voor zover mogelijk in overeenstemming met het EUGS uit te leggen. Dit geldt ook voor het Wapenhandelsverdrag.

5.33

Het is zeer goed mogelijk het Bsg, meer in het bijzonder art. 6a lid 3 en art. 13 lid 3 Bsg, en art. 8 AV009 conform het EUGS, het Wapenhandelsverdrag en art. 1 Geneefse Conventies (daaronder begrepen art. 1 lid 1 Eerste Aanvullend Protocol) uit te leggen. Art. 6a lid 3 en art. 13 lid 3 Bsg bepalen dat de Minister een beschikkingsbevoegde kan uitsluiten van het gebruik van een algemene doorvoervergunning of algemene uitvoervergunning ter bescherming van wezenlijke veiligheidsbelangen, openbare orde of openbare veiligheid. In art. 8 AV009 is de bevoegdheid van de Minister opgenomen om de geregistreerde gebruiker of beschikkingsbevoegde ervan in kennis te stellen dat geïntegreerde buitenlandpolitieke- of veiligheidsafwegingen zich verzetten tegen voortgezet gebruik. Het is heel goed mogelijk om ‘wezenlijke veiligheidsbelangen’ en ‘geïntegreerde buitenlandpolitieke- of veiligheidsafwegingen’ zo te begrijpen dat daaronder in voorkomend geval ook de normen vallen waaronder uitvoer van militaire goederen mag plaatsvinden, zoals de normen die voortvloeien uit het EUGS, het Wapenhandelsverdrag en art. 1 Geneefse Conventies. De in deze internationaalrechtelijke bepalingen genoemde veiligheidsafwegingen hangen immers nauw samen met de regulering van de wapenexport, zoals het Wapenhandelsverdrag onderkent met zijn verwijzing in de considerans naar art. 26 van het Handvest van de Verenigde Naties “which seeks to promote the establishment and maintenance of international peace and security with the least diversion for armaments of the world’s human and economic resources”. Dat art. 8 AV009 niet aan een dergelijke uitleg in de weg staat wordt bovendien bevestigd door het feit dat de Minister zelf in haar herbeoordeling van AV009 op grond van art. 8 daarvan de criteria van het EUGS heeft meegewogen. Verdragsconforme uitleg betekent ook dat indien op grond van het EUGS of het Wapenhandelsverdrag een nieuwe toetsing plaatsvindt en zich een van de dwingende weigeringsgronden voordoet, de Minister verplicht is gebruik te maken van haar ruime bevoegdheden op grond van art. 6a lid 3, art. 13 lid 3 Bsg en art. 8 AV009. Dat deze bepalingen als bevoegdheid zijn geformuleerd maakt niet dat het onmogelijk is het Bsg en AV009 zo (verdragsconform) uit te leggen dat de Minister onder de in het EUGS genoemde omstandigheden verplicht is van deze bevoegdheden gebruik te maken, en wel door verdere uitvoer niet langer toe te staan.

5.34

Het verweer van de Staat over het ontbreken van rechtstreekse werking wat betreft de bepalingen van het EUGS en het Wapenhandelsverdrag stuit hierop af. De rechter kan de beslissing van de Minister om niet in te grijpen in AV009 toetsen aan art. 6a lid 3, art. 13 lid 3 Bsg en art. 8 AV009, uitgelegd in overeenstemming met de criteria van het EUGS en het Wapenhandelsverdrag.

c.3. heeft de Staat aan zijn verplichtingen ten aanzien van herbeoordeling van AV009 voldaan?

5.35

De vraag is vervolgens of de Minister de hernieuwde beoordeling op juiste wijze heeft uitgevoerd en of zij daarbij, zoals zij verplicht was, correct getoetst heeft aan de criteria van het EUGS. Het hof is tot de conclusie gekomen dat dit niet het geval is en licht dat als volgt toe.

5.36

Hoe de Minister is gekomen tot haar beslissing om niet in te grijpen in AV009 zal het hof afleiden uit hetgeen de Staat hierover heeft gesteld, omdat van die beslissing zelf geen schriftelijke vastlegging voorhanden is. De motivering van de beslissing van de Minister is hiervoor weergegeven (3.15). De Minister heeft zich beroepen op meer algemene buitenlandpolitieke belangen, zoals het recht van Israël om zichzelf te verdedigen en haar belang om uitbreiding van het conflict naar de regio te voorkomen, alsook de wens van Nederland om de goede betrekkingen met de Verenigde Staten en Israël niet te beschadigen. Daarbij heeft de Minister tevens te kennen gegeven dat de huidige situatie complex is en dat het daardoor niet mogelijk is vast te stellen of Israël het internationale humanitair recht heeft geschonden met gebruikmaking van de F-35. Aldus heeft de Minister miskend (i) dat het er niet om gaat of thans kan worden ‘vastgesteld’ dat Israël het humanitaire oorlogsrecht (opzettelijk)60 schendt met gebruikmaking van de F-35, maar of een ‘duidelijk risico’ bestaat dat de F-35 gebruikt wordt bij dergelijke ernstige schendingen. Dat de Minister aan dat criterium heeft getoetst blijkt niet. Daarbij komt dat de eventuele complexiteit van de situatie geen reden mag zijn om de toets van art. 2 lid 2 onder c) EUGS op het duidelijke risico niet uit te voeren. Het EUGS verplicht nu eenmaal om die toets wel te verrichten. Voorts heeft de Minister miskend (ii) dat indien een dergelijk ernstig risico bestaat, zij reeds op grond van het EUGS verplicht is de uitvoer van F-35 onderdelen naar Israël te beletten ongeacht eventuele andere overwegingen van buitenlands beleid zoals de goede betrekkingen met Israël en de VS.

5.37

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Minister AV009 na 7 oktober 2023 diende te toetsen aan de criteria van het EUGS, waaronder het dwingendrechtelijke art. 2 lid 2 onder c). Indien de Minister die verplichte toets niet heeft uitgevoerd is dat in strijd met het EUGS. Voor zover moet worden aangenomen dat de Minister de vereiste toets wel heeft uitgevoerd is dat gebeurd aan de hand van een onjuist beoordelingskader, aangezien voldoende is gebleken dat zij niet op correcte wijze aan het criterium van art. 2 lid 2 onder c) EUGS heeft getoetst doordat zij aan dit dwingendrechtelijke voorschrift geen voorrang heeft toegekend boven eventuele andere overwegingen van buitenlandpolitieke aard.

5.38

Het voorgaande betekent dat de Minister verplicht was de uitvoer en doorvoer van onderdelen van de F-35 naar Israël te toetsen en dat zij tot de conclusie had moeten komen dat deze uitvoer en doorvoer op grond van art. 2 lid 2 onder c) EUGS niet langer was toegestaan.

D. Overige verweren van de Staat

5.39

Voor zover de verweren van de Staat hiervoor nog niet behandeld zijn gaat het hof daarop thans in.

5.40

De Staat voert aan dat de burgerlijke rechter (in kort geding) bij een vordering als die van Oxfam Novib c.s. niet kan toekomen aan toetsing van het handelen van de Staat in het kader van AV009 aan het EUGS en het Wapenhandelsverdrag. Dat zou volgen uit de totstandkoming en het voorwerp van deze regelgeving. Zoals uit het voorgaande blijkt toetst het hof niet aan het EUGS of het Wapenhandelsverdrag, maar aan het Bsg en AV009, zoals uitgelegd in overeenstemming met deze internationaalrechtelijke instrumenten. De stelling van de Staat dat het EUGS en het Wapenhandelsverdrag geen rechtstreekse werking hebben en geen aanspraken beogen toe te kennen aan burgers is met het oog daarop niet relevant.

5.41

De Staat stelt zich verder op het standpunt dat de bepalingen van het Bsg en AV009 niet beogen de belangen te beschermen waarvoor Oxfam Novib c.s. in deze procedure stellen op te komen, te weten de bescherming van de (burger)bevolking in Gaza, of het belang dat de Staat de regelgeving op het gebied van de wapenexport naleeft. Dit verweer gaat niet op. Door de verwijzing in art. 5 lid 4 en art. 11 lid 3 Bsg naar ‘internationale verplichtingen’ (waaronder ook volgens de Staat het EUGS en het Wapenhandelsverdrag vallen) heeft het Bsg (mede) tot doel de export van militaire goederen te verbieden voor zover (er een duidelijk risico bestaat dat) deze worden gebruikt bij het plegen van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Hetzelfde geldt voor de op het Bsg gebaseerde AV009, die – verdragsconform geïnterpreteerd – mede deze doelstelling beoogt te verwezenlijken. Oxfam Novib c.s. zijn algemeen belang-organisaties die onder meer het doel nastreven dat met door Nederland geleverde wapenonderdelen geen ernstige schendingen van internationaal humanitair recht worden begaan en die als zodanig in dit geding ontvankelijk zijn. De normen van het Bsg en AV009 strekken dus wel degelijk tot bescherming van de belangen waarvoor Oxfam Novib c.s. in dit geding opkomen.

5.42

Een volgend verweer van de Staat houdt in dat de Staat doorslaggevend gewicht mocht toekennen aan (i) het belang van de F-35 voor de veiligheid van Israël, (ii) de te verwachten schade aan de goede betrekkingen van Nederland met Israël, de Verenigde Staten en de overige landen in het F-35 programma als de uitvoer van F-35 onderdelen wordt gestaakt en (iii) het risico voor het voortbestaan van het European Regional Warehouse in Woensdrecht. Dit verweer gaat niet op. De door de Staat opgevoerde belangen zijn geen belangen die gewicht in de schaal leggen als op grond art. 8 AV009 en het Bsg (verdragsconform uitgelegd) getoetst wordt aan de dwingendrechtelijke criteria van art. 2 lid 2 onder c) EUGS.

5.43

Over het belang van Israël om zichzelf met behulp van de geavanceerde F-35 te kunnen verdedigen in een mogelijke oorlog tegen landen of andere strijdersgroepen in de regio, merkt het hof desalniettemin nog het volgende op. Een dergelijke oorlog doet zich thans niet voor, maar als deze wel werkelijkheid zou worden heeft de Staat in beginsel de bevoegdheid een (nieuwe) vergunning te verlenen voor de export van F-35 onderdelen naar Israël, mits daaraan de voorwaarde wordt verbonden dat Israël de F-35 niet inzet bij haar operaties in Gaza. De Staat heeft uiteraard ook de bevoegdheid AV009 in die zin aan te passen.

5.44

De Staat voert verder aan dat art. 8 AV009 niet de mogelijkheid biedt om de uitvoer naar één land van eindbestemming (zoals Israël) uit te sluiten. Art. 8 AV009 zou slechts toelaten dat een geregistreerde gebruiker (dat zijn (rechts)personen die bevoegd zijn om in Nederland over militaire goederen te beschikken) uit te sluiten. De enige wijze waarop Israël met gebruikmaking van art. 8 zou kunnen worden uitgesloten zou volgens de Staat zijn alle gebruikers die aan Israël F-35 onderdelen leveren het gebruik van AV009 te ontzeggen. Dit verweer slaagt niet. Indien de Staat het meerdere kan (het volledig uitsluiten van een gebruiker) valt niet in te zien dat hij het mindere (een gebruiker uitsluiten voor zover deze aan Israël levert) niet zou mogen of kunnen doen. Overigens kan de Staat uiteraard ook AV009, een ministeriële regeling, te allen tijde zodanig wijzigen dat Israël wel als land van bestemming wordt uitgesloten, maar dat is aan de Staat.

5.45

De Staat brengt nog naar voren dat het feitelijke belang van Oxfam Novib c.s. bij deze procedure gering zo niet nihil is, omdat Israël de F-35 onderdelen toch wel op een andere manier (wellicht met vertraging) zal krijgen, bijvoorbeeld via rechtstreekse levering door de VS. Het hof kan niet speculeren over of vooruitlopen op de vraag of andere landen de F-35 onderdelen wel aan Israël zullen leveren als Nederland dat niet meer zou doen, en het hof kan ook niet beoordelen of dat wel rechtmatig zou zijn. Die andere landen hebben immers ook te maken met de (gewoonterechtelijke) verplichtingen die voortvloeien uit art. 1 Geneefse Conventies en met mogelijke andere nationale of internationale verplichtingen. Het belang van Oxfam Novib c.s. bij het beletten van de onrechtmatige uitvoer van militaire goederen vanuit Nederland naar Israël komt niet te ontbreken doordat andere landen eventueel ook onrechtmatig handelen door de leveranties over te nemen.61

5.46

De Staat heeft nog in algemene zin een beroep gedaan op de grote vrijheid die de Staat toekomt bij de beoordeling van kwesties die verband houden met (nationale) veiligheid en buitenlands beleid. Deze vrijheid bestaat waar de Staat beleidsvrijheid heeft, maar niet in een geval als dit waarin art. 2 lid 2 onder c) EUGS, respectievelijk de artikelen 5 lid 4 en 11 lid 3 Bsg dwingend voorschrijven in welke gevallen een vergunning moet worden geweigerd. In dit geval heeft de Staat slechts een zekere mate van vrijheid bij het beoordelen van de feiten. In dit geval had, zoals hiervoor overwogen, de Minister niet tot een andere beoordeling kunnen komen dan dat een duidelijk risico bestaat op ernstige schendingen van internationaal humanitair recht met de F-35. Art. 5 lid 4 en art. 11 lid 3 Bsg creëren ook niet, zoals de Staat aanvoert, ‘uitsluitend een bevoegdheid’ voor de Minister. Deze bepalingen schrijven dwingend voor dat een vergunning in ieder geval niet wordt verleend voor zover dit voortvloeit uit internationale verplichtingen. Zoals hiervoor is overwogen geldt deze dwingendrechtelijke weigeringsgrond bij vergunningverlening ook indien een vergunning als de onderhavige opnieuw wordt beoordeeld naar aanleiding van nieuwe omstandigheden, in die zin dat in dit laatste geval verdere uitvoer onder die vergunning moet worden belet.

5.47

De Staat heeft aangevoerd dat Nederland zich tegenover de VS ertoe heeft verbonden dat de F-35 onderdelen vanuit Nederland onbeperkt kunnen worden doorgeleverd. Een verbod op de uitvoer of doorvoer van F-35 onderdelen vanuit Nederland naar Israël zou dan ook tot gevolg hebben dat Nederland zijn internationale verplichtingen jegens de VS schendt. Ook dit verweer faalt. Zoals de Staat terecht opmerkt moet de rechter bij een conflict tussen verdragsbepalingen alle betrokken belangen afwegen om te bepalen welk verdrag in het desbetreffende geval voorrang heeft.62 Het hof onderkent het belang dat de Staat erbij heeft dat Nederland zijn internationale verplichtingen jegens de VS, een belangrijke bondgenoot, nakomt. Het belang bij naleving van de internationale verplichtingen van de Staat onder internationale instrumenten met betrekking tot de regulering van de wapenhandel en naleving van de norm van art. 1 Geneefse Conventies (daaronder begrepen art. 1 lid 1 Eerste Aanvullend Protocol) weegt evenwel zwaarder.

E. Conclusie

5.48

De conclusie is dat de Staat onrechtmatig handelt door niet in te grijpen in AV009 en door de uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen naar Israël niet te beletten. De grieven slagen in zoverre. Bij de behandeling van de overige grondslagen van hun vorderingen hebben Oxfam Novib c.s. geen belang. Het vonnis van de voorzieningenrechter kan niet in stand blijven.

5.49

De vordering van Oxfam Novib c.s. om de Staat te gebieden per direct iedere (feitelijke) uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen met eindbestemming Israël te (doen) staken is toewijsbaar, zij het dat het hof de Staat een termijn van 7 dagen zal geven om daartoe de nodige maatregelen te nemen. Daarnaast hebben Oxfam Novib c.s. geen belang bij hun overige vorderingen.

5.50

De Staat heeft verzocht een eventueel bevel of gebod niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daarbij wijst de Staat erop dat als het doel van Oxfam Novib c.s. is dat Israël de F-35 onderdelen niet meer ontvangt, dat doel met dit kort geding niet kan worden bereikt omdat de VS de onderdelen dan vanuit een andere plek aan Israël zullen leveren. Daarentegen zou toewijzing van de vordering onmiddellijke, onomkeerbare en immens grote gevolgen hebben voor de Staat en voor Nederlands positie in de wereld, in het bijzonder de betrekkingen met de VS en Israël. De Staat stelt verder dat ingrijpen in het leveringsproces de voorliggende vorm van defensiesamenwerking, en meer algemeen samenwerking op het terrein van defensie, onder grote druk zet en leidt tot twijfel aan de betrouwbaarheid van Nederland op dit gebied, met een navenant effect op de veiligheid van Nederland, Europa en deelnemende landen aan het F-35 project. Ook het voortbestaan van de locatie in Woensdrecht zou volgens de Staat op het spel staan.

5.51

Het hof is niet overtuigd door de argumenten van de Staat. Op het belang van Oxfam Novib c.s. is hiervoor reeds ingegaan, evenals op het aangevoerde belang van goede relaties met de VS en Israël. Die goede relaties zijn belangrijk, maar wegen niet op tegen het belang dat Nederland zijn verplichtingen onder het EUGS, het Wapenhandelsverdrag en art. 1 Geneefse Conventies nakomt. Het moet ook aan deze staten uit te leggen zijn dat de onafhankelijke rechter over de reikwijdte en het gewicht van deze verplichtingen anders denkt dan de regering. Hiervoor is ook al ingegaan op de gestelde disruptie van het leveringsproces van F-35 onderdelen vanuit Woensdrecht. De Staat heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk is de levering van F-35 onderdelen aan alleen Israël te beletten terwijl de leveringen aan andere landen gewoon kunnen doorgaan. Ten slotte ziet het hof niet in dat door de enkele omstandigheid dat de rechter de Staat houdt aan door de Staat zelf gemaakte internationale afspraken, de betrouwbaarheid en veiligheid van Nederland en andere landen onder druk zou komen te staan. Dit heeft de Staat ook niet voldoende onderbouwd.

5.52

Het hof zal zijn uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals in een kort geding algemeen gebruikelijk is.63 Indien het hof zijn uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad zou verklaren zou dit impliceren dat aan de vorderingen van Oxfam Novib c.s. het spoedeisend belang ontbreekt. Dat spoedeisend belang hebben Oxfam Novib c.s. wel en dat heeft de Staat als zodanig ook niet betwist.

5.53

Het hof zal aan het bevel niet de beperking verbinden dat het geldt ‘tot het moment dat de uitvoer en doorvoer niet meer in strijd is met de verplichtingen die op de Staat rusten’, zoals Oxfam Novib c.s. vorderen. Het is immers niet zonder meer duidelijk welke verplichtingen Oxfam Novib c.s. hiermee bedoelen. Een dergelijke beperking is overigens ook niet nodig. Een rechterlijk verbod of bevel wordt immers steeds gegeven onder de veronderstelling dat de essentiële gronden die daaraan ten grondslag liggen blijven bestaan. Indien de omstandigheden zich zodanig wijzigen dat in het licht van de uitspraak moet worden aangenomen dat van onrechtmatig handelen geen sprake meer is, moet worden aangenomen dat een uitgesproken verbod of bevel niet langer geldt.64

5.54

De Staat zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties, die van het incidentele appel inbegrepen.

6Beslissing

Het hof:

– vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van 15 december 2023, en opnieuw rechtdoende:

– gelast de Staat uiterlijk binnen 7 dagen na betekening van dit arrest iedere (feitelijke) uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen met eindbestemming Israël te (doen) staken;

– wijst af het meer of anders gevorderde;

– veroordeelt de Staat in de kosten van het geding in beide instanties, tot op heden aan de zijde van Oxfam Novib c.s. begroot in eerste aanleg op € 676,– aan griffierecht en € 129,14 aan kosten dagvaarding, en op € 1.079,– aan salaris van de advocaat, en in (principaal en incidenteel) hoger beroep op € 798,- aan griffierecht en € 129,14 aan kosten dagvaarding, en op € 4.249,-aan salaris van de advocaat, en op € 178,– aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 92,– indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 92,–, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen tot aan de dag van voldoening;

– verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, A.E.A.M. van Waesberghe en H.J.M. Burg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2024, in aanwezigheid van de griffier.

1Stb. 2008, 252, laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 31 augustus 2021, Stb. 2021, 420.

2Art. 5 lid 4 en art. 11 lid 3 Bsg.

3Trb. 2013 nr. 143.

4In de toelichting op het Besluit van 3 februari 2015 (Stb. 2015, 71) tot wijziging van het Bsg is vermeld dat bij het verlenen van vergunningen aan deze internationale instrumenten wordt getoetst.

5Een beschikkingsbevoegde is een natuurlijke of rechtspersoon die bevoegd is over militaire goederen te beschikken (art. 1 Bsg).

6Regeling van 14 juli 2016, Stcrt. 2016, 44509, gewijzigd bij Regeling van 16 juli 2021, Stcrt. 2021, 36915.

7Telkens zoals gedefinieerd in art. 1 Bsg. In deze zaak is de algemene overdrachtsvergunning niet van belang omdat deze betrekking heeft op export naar de Europese lidstaten en enkele landen die daaraan gelijk zijn gesteld (waaronder niet Israël).

8Oxfam Novib c.s. hebben ter zitting onweersproken gesteld dat het F-35 project loopt tot 2065.

9Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie, Pbl. EU L 335/99.

10Besluit (GBVB) 2019/1560 van de Raad van 16 september 2019, Pbl EU L 239/16.

11Gids voor de gebruiker 12189/19 van 16 september 2019.

12Besluit (GBVB) 2019/1560 van de Raad van 16 september 2019, Pbl. L. 239/16, considerans onder (4).

13In gelijke zin de Staat in memorie van antwoord nr. 5.6 en Gebruikersgids p. 53-54.

14Geiß, The Obligation to Respect and to Ensure Respect for the Conventions, in: The 1949 Geneva Conventions, a Commentary, A. Clapham e.a., Oxford, 2015, p. 113.

15Geiß, p. 113.

16Geiß p. 120, 122, 123; ICRC Commentary of 2016 op art. 1van de Eerste Geneefse Conventie par. 160.

17Legal Consequences of the Construction of a Wall in the Occupied Palestinian Territory, Advisory Opinion, I.C.J. Reports 2004, p. 136, par. 159.

18Geiß p. 123, 124-125.

19Geiß p. 127.

20Geiß p. 131; M. Sassòli, State responsibility for violations of international humanitarian law, 84 IRRC 846 (2002) p. 413; ICRC Commentary of 2016 op art. 1 van de Eerste Geneefse Conventie par.162.

21Conclusie van antwoord nrs. 11.6-11.9. Zie ook pleitnota mr. Veldhuis in hoger beroep nrs. 8.1-8.4.

22In het systeem van het Wapenhandelsverdrag is relevant of het exporterende land partij is bij een internationale overeenkomst waarin bepalingen van internationale humanitair recht zijn opgenomen. Overigens is in art. 7 Wapenhandelsverdrag ‘a serious violation of international humanitarian law’ breder dan alleen de in een verdrag neergelegde beginselen. Vgl. The Arms Trade Treaty, A Commentary, S. Casey-Maslen e.a., Oxford 2016, nrs. 6.167 en 7.42.

23M. Sassòli, International Humanitarian Law, 2019, par. 4.16.

24Art. 51 lid 7 en 8 Eerste Aanvullend Protocol; V. Rusinova, Human Shields (par. 14), in: The Law of Armed Conflict and the Use of Force, F. Lachenmann en R. Wolfrum eds., Oxford 2017, p. 457.

25Art. 52 lid 2 Eerste Aanvullend Protocol.

26Art. 51 lid 4 Eerste Aanvullend Protocol.

27Art. 50 lid 1 en art. 52 lid 3 Eerste Aanvullend Protocol.

28Art. 51 lid 4 en 5 Eerste Aanvullend Protocol.

29Art. 57 lid 1 en 2 (c) Eerste Aanvullend Protocol.

30Art. 54 lid 2 Eerste Aanvullend Protocol.

31Appeldagvaarding nr. 26; productie 49 Oxfam Novib c.s.

32Appeldagvaarding nr. 26.

33Appeldagvaarding nr. 26 voetnoot 23.

34Productie 53 Oxfam Novib c.s.

35Appeldagvaarding nr. 34.

36Verslag van een schriftelijk overleg, antwoord 33 (prod. 3 Staat).

37Appeldagvaarding nr. 30.

38Productie 40 Oxfam Novib c.s. p. 18-19.

39Producties 55 en 54 Oxfam Novib c.s.

40Productie 60 Oxfam Novib c.s.

41Productie 21 Oxfam Novib c.s.

42Productie 24 Oxfam Novib c.s.

43Productie 25 Oxfam Novib c.s.

44Productie 48 Oxfam Novib c.s.

45Productie 3 Staat p. 2.

46p. 42.

47Memorie van antwoord nr. 6.7.

48Interview van 2 november 2023, productie 87B Oxfam Novib c.s.

49Productie 88B Oxfam Novib c.s.

50Productie 69 Oxfam Novib c.s. en appeldagvaarding 46 met voetnoten 90 en 91.

51Oxfam Novib c.s. hebben bestreden dat AV009 in 2016 aan het EUGS is getoetst; het hof zal er veronderstellenderwijs vanuit gaan dat dat wel gebeurd is.

52Considerans (3).

53Gids voor de gebruiker 12189/19 van 16 september 2019 par. 2.10 en 2.11.

54The Arms Trade Treaty, A Commentary, S. Casey-Maslen e.a., Oxford 2016, nr. 7.125.

55Conclusie van antwoord nr. 11.6 en 11.9.

56A. Nollkaemper, Kern van het internationaal publiekrecht, 9e dr. (2022) p. 495-496.

57Stb. 2015, 71.

58Fleuren, in: T&C Grondwet en Statuut, art. 93 aant. 6 en de daar genoemde jurisprudentie.

59Memorie van antwoord nr. 5.4.

60Vgl. memorie van antwoord nr. 4.17. ‘Opzet’ is niet een voorwaarde voor een (duidelijk risico) op ernstige schending van internationaal humanitair recht. Zie deze zin met betrekking tot het Wapenhandelsverdrag: The Arms Trade Treaty, A Commentary, S. Casey-Maslen e.a., Oxford 2016, nrs. 7.39 en 7.44.

61HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2006; NJ 2020, 41 (Urgenda), rov. 5.7.7.

62HR 30 maart 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD7494; NJ 1991, 249 (Soering).

63Asser Procesrecht/Boonekamp 6 2024/153.

64Van der Helm, Het rechterlijk bevel en verbod als remedie 2023/537.

EINDE UITSPRAAK

Reacties uitgeschakeld voor Noten 12 t/m 15/Het KAN nog erger

Opgeslagen onder Divers

Noten 16 en 17/Het KAN nog erger

[16]

Arrest Hof

Het Hof is het met Oxfam Novib c.s. eens dat er een duidelijk risico bestaat dat de naar Israël uitgevoerde F-35 onderdelen worden gebruikt bij ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Op basis van verschillende internationale regelingen waarbij Nederland partij is, moet Nederland in zo’n geval beperkingen opleggen ten aanzien van de uitvoer van militaire goederen. Dat betekent dat Nederland geen F-35 onderdelen naar Israël mag uitvoeren”

GERECHTSHOF: LEVERING F-35 ONDERDELEN ISRAEL IN

STRIJD MET HUMANITAIR OORLOGSRECHT, STAAT IN

CASSATIE

12 FEBRUARI 2024

https://www.njb.nl/nieuws/gerechtshof-levering-f-35-onderdelen-israel-in-strijd-met-humanitair-oorlogsrecht-staat-in-cassatie

ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 15

[17]

HUMAN RIGHTS WATCH

DISAPPEARANCES IN YEMEN

https://www.hrw.org/tag/disappearances-yemen

HUMAN RIGHTS WATCH

RUSSIA: FORCIBLE DISAPPEARANCES OF UKRAINIAN

CIVILIANS

Detainees Unlawfully Transferred to Russia, Possibly Held as Hostages

14 JULY 2022

https://www.hrw.org/news/2022/07/14/russia-forcible-disappearances-ukrainian-civilians

ZIE OOK

https://www.hrw.org/sitesearch?search=disappearances

Reacties uitgeschakeld voor Noten 16 en 17/Het KAN nog erger

Opgeslagen onder Divers

Nationaal Comite 4 en 5 mei, torpedeer kranslegging op Dodenherdenking door Tweede Kamervoorzitter en fascist Martin Bosma!

BESTRIJD FASCISME MET DE PEN EN HET ZWAARD!

COMITE 4 EN 5 MEI

”WIE EN WAT HERDENKEN WE?”

”In Nederland herdenken we op 4 mei de slachtoffers

van de Tweede Wereldoorlog, in Europa en Zuidoost-Azie”

https://www.4en5mei.nl/herdenken/wie-en-wat-herdenken-we

AAN:

HET COMITE 4 EN 5 MEI

Onderwerp: Kranslegging door de heer M Bosma, Tweede Kamervoorzitter,

op Dodenherdenking

Geacht Comite

Wanneer u toestaat, dat de heer Martin Bosma, PVV’er en Tweede Kamervoorzitter, op 4 mei, Dodenherdenking, een krans legt bij

het Nationaal Monument op de Dam in Amsterdam, is dat niet alleen het totale

failliet van de Gedachte achter Dodenherdenking, maar vooral een klap in het

Gezicht van al die slachtoffers van fascisme en 

rassenwaan.

EN een signaal, dat er van het Verleden niets is geleerd.

Want Martin Bosma is niet alleen Tweede Kamervoorzitter:

Hij is een van de voormannen van de PVV, een

fascistische, extreem-rechtse partij [1], die jaar in jaar uit er een

Levenstaak van gemaakt heeft met het criminaliseren van en

haat te zaaien tegen moslims, vluchtelingen, Marokkanen en andere allochtonen

Het is de Partij, die bij monde van haar leider Wilders:

A

Heeft gerept over Omvolking [2] een door fascisten gebruikte terminologie,

waarmee bedoeld wordt de ”vervanging” van [hier] de witte, Europese bevolking

door niet witte mensen [zwarte mensen en mensen van kleur], die van

buiten Europa komen [3]

B

Vluchtelingen heeft ontmenselijkt door ze met ”hyena’s te vergelijken

[4]

Waar doet dat toch aan denken?

Misschien aan ”Der Ewige Jude” een walgelijk nazi Gedrocht,

u niet onbekend”? [5]

C

Over de landen van herkomst van islamitische allochtonenin denigrerende terminologie praat

als ”achterlijke islamitische zandbaklanden” [6]

D

Een Partij, die bij monde van leider Wilders Syrische vluchtelingen

”testosteronbommen” genoemd heeft [7]

E

PVV leider Wilders, die drie Surinaamse verdachten van een misdrijf

aanduidde met ”drie beesten van Surinaamse afkomst” [8]

F

Wilders, die te pas en te onpas oreert over vluchtelingen

als ”profiteurs” [9]

G

Wilders, die wel wat ziet in een ”Op water en Brood” regime

voor gedetineerden [10]

Moet ik doorgaan?

Neen, ik heb er genoeg van en dat zou met u ook zo

moeten zijn

Al die ideeen, al die denkbeelden, het is puur fascistisch Werk en dat

beweer ik niet alleen!

Zie ook noot 11!

EPILOOG

Het lijkt mij duidelijk

De voorman van een dergelijke Partij hoort geen krans te leggen

bij de jaarlijkse Dodenherdenking

Is het gebruikelijk, dat de Tweede Kamervoorzitter een krans legt

op Dodenherdenking?

Ja [12]

Maar Bosma, die trouwens ook zelf in publicaties allerlei enge theorieen

heeft ontvouwd [13] kan gemakkelijk door een vervanger worden

vervangen [pleonasme, kan me even niets schelen, noem het de emotie-woede]

Aan u de taak om uw invloed zodanig aan te wenden, dat M Bosma geen

krans zal leggen op 4 mei, Dodenherdenking.

Laat u dat na en is Bosma toch aanwezig als kranslegger, dan

bent u geen knip voor de neus waard.

En is Dodenherdenking een klap in het Gezicht voor

de slachtoffers van het fascisme toen en een Hol Ritueel,

dat fascisten eerder aanmoedigt dan afremt.

Door u gefaciliteerd.

Doe dus het enige juiste.

Vriendelijke groeten

Astrid Essed

Amsterdam 

NOTEN

NOOT 1

NOTEN 2 T/M 10

NOTEN 11 T/M 13

Noten 11 t/m 13/Bizar | Astrid Essed

Reacties uitgeschakeld voor Nationaal Comite 4 en 5 mei, torpedeer kranslegging op Dodenherdenking door Tweede Kamervoorzitter en fascist Martin Bosma!

Opgeslagen onder Divers